ECLI:NL:RBZUT:2010:BN1808

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107911 - HA ZA 09-1444
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de Commissie van Beroep van de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie met betrekking tot de schorsing van Dynamic Gymnastics

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vereniging Dynamic Gymnastics-Vereniging (DG) en de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU). De procedure volgde op een uitspraak van de Tuchtcommissie van de KNGU, die DG voor een periode van twee jaar had geschorst. DG vorderde vernietiging van deze uitspraak, stellende dat de procedure niet correct was verlopen en dat er formele en materiële gebreken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Tuchtcommissie de regels voor het aanhangig maken van een klacht niet had nageleefd, wat leidde tot de conclusie dat de schorsing van DG niet rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat de KNGU niet had aangetoond dat DG op enige wijze betrokken was bij de schendingen die aan de schorsing ten grondslag lagen. De rechtbank vernietigde de uitspraak van de Commissie van Beroep van de KNGU en veroordeelde de KNGU tot betaling van de proceskosten aan DG. Dit vonnis benadrukt het belang van een goede procesorde en de noodzaak om formele vereisten in tuchtrechtelijke procedures te respecteren.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 107911 / HA ZA 09-1444
Vonnis van 21 juli 2010
in de zaak van
de vereniging
DYNAMIC GYMNASTICS-VERENIGING,
gevestigd te Warmenhuizen, gemeente Harenkarspel,
eiseres,
advocaten mr. S.F.H. Jellinghaus en mr. D.M. van Geel te Tilburg,
tegen
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE GYMNASTIEK UNIE,
gevestigd te Beekbergen,
gedaagde,
advocaat mr. J.N. Stamhuis te Amsterdam.
Partijen zullen hierna DG en de KNGU genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 1 april 2010
- de akte wijziging van eis en de gronden daarvan van Dynamic
- de akte van de KNGU.
2. De feiten
2.1. DG is een turnvereniging die onder meer een turnschool exploiteert. De turnschool voorziet in het begeleiden en trainen van (jeugdige) turners en turnsters. DG begeleidt ook verschillende zeer getalenteerde turnsters die op nationaal en internationaal topniveau presteren.
2.2. De KNGU is de overkoepelende nationale sportbond voor de turn- en gymnastieksport in Nederland. DG is lid van de KNGU. De rechtsverhouding tussen de KNGU, de turnclubs en de turn(st)ers wordt (vooral) beheerst door de statuten en reglementen van de KNGU.
2.3. Het bondsbestuur van de KNGU heeft door middel van een klaagschrift d.d. 23 april 2009 bij de Tuchtcommissie van de KNGU een klacht ingediend tegen de turnclub Stichting Turnschool Dynamic-Gymnastics [hierna: de Stichting], zetelend in Den Helder. Het bondsbestuur van de KNGU maakt daarin aan de Stichting -kort gezegd- het verwijt dat [naam] (hierna: [naam]) turnsters van de Stichting begeleidt, terwijl de Stichting wist of behoorde te weten dat [naam] als lid van de KNGU is geroyeerd en om die reden niet gerechtigd is om binnen het verband van een lid van de KNGU turners of turnsters te trainen en/of anderszins te begeleiden. Volgens het bondsbestuur is de Stichting ook in overtreding ten aanzien van haar in het Huishoudelijk reglement van de KNGU neergelegde verplichting om mee te werken aan de tenuitvoerlegging van de straf van [naam] en meer in het bijzonder om er op toe te zien dat die straf ook daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd.
2.4. De voorzitter van de Tuchtcommissie heeft de Stichting per 20 mei 2009 bij wijze van voorlopige maatregel geschorst. Bij brief van 20 mei 2009 heeft het bondsbestuur van de KNGU aan de Tuchtcommissie meegedeeld dat de klacht tegen de Stichting eveneens gericht is tegen de aan de Stichting “gelieerde organisatorische onderdelen die ter zake doende zijn en in relatie staan tot de bij uw commissie ingediende klacht.”
2.5. De Tuchtcommissie heeft bij uitspraak van 30 juni 2009 de Stichting en DG geschorst voor een periode van twee jaar. In de motivering van de beslissing komen onder meer de navolgende passages voor:
“Uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel van de vereniging en de stichting Dynamic Gymnastics blijkt het bestuur nagenoeg uit dezelfde personen te bestaan. Gelet op het feit dat Dynamic Gymnastics na de opgelegde voorlopige maatregel heeft gepoogd turnsters van de stichting in eerste instantie rechtstreeks en, nadat de KNGU haar medewerking daaraan had geweigerd, vervolgens via een U-bocht constructie met de vereniging Pro Patria bij de vereniging in te laten schrijven, zodat zij aan het eind van het seizoen ondanks de schorsing nog aan wedstrijden mee konden doen, is de Tuchtcommissie van oordeel dat de KNGU haar klacht terecht heeft uitgebreid naar de andere relevante en met de stichting nauw verbonden andere rechtspersonen Dynamic Gymnastics. Voor zover deze rechtspersonen lid zijn van de KNGU treft de hierna op te leggen straf eveneens deze rechtspersonen. Voor zover de Tuchtcommissie heeft kunnen nagaan, gaat dit vooralsnog alleen om de stichting en de vereniging. ”
2.6. Op 14 juli 2009 hebben de Stichting en DG bij de Commissie van Beroep [hierna: CvB] van de KNGU hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Tuchtcommissie.
2.7. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 29 juli 2010 het besluit van de Tuchtcommissie voor zover dit inhield de schorsing van DG voor de duur van twee jaren, geschorst totdat de bodemrechter over de nietigheid van dat besluit heeft beslist.
2.8. De CvB heeft in haar uitspraak van 2 februari 2010 de uitspraak van de Tuchtcommissie vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de klachten ten aanzien van de Stichting en DG gegrond verklaard, de Stichting voor een periode van 2 jaar ingaande 30 juni 2009 en eindigend 1 juli 2010 en de DG met ingang van 2 februari 2010 en eindigend 1 juli 2010 geschorst.
2.9. De uitspraak luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) 11. Ten eerste heeft de vereniging erop gewezen dat een zaak aanhangig gemaakt moet worden gemaakt met een (schriftelijke) aangifte. Zij klaagt erover (samengevat) dat zij door de gang van zaken -de klacht tegen de stichting is door KNGU op 20 mei 2009 schriftelijk uitgebreid naar de vereniging- is overvallen en die handelwijze is volgens haar in strijd met de reglementen van KNGU en met fundamentele regels van een goede procesorde. (…)
15. Het tuchtrecht schrijft voor dat een klacht met een schriftelijke aangifte aanhangig wordt gemaakt. De grief van de vereniging is dat die regel is geschonden en dat zij door de gevolgde gang van zaken is overvallen. Deze grief is terecht en moet reeds daarom tot vernietiging van de beslissing(en) van de TuC leiden. Het reglement voorziet er niet in dat lopende de procedure een andere partij in de zaak wordt betrokken zoals dat in deze zaak in eerste aanleg is gebeurd.(…)
16. In hoger beroep is dit formele gebrek door KNGU rechtgezet. Immers, er werd door de vereniging en de stichting elk voor zich beroep ingesteld en werd de zaak apart voor wat betreft de vereniging en de stichting toegelicht door KNGU met de brieven van 6 oktober 2009. Deze verweerschriften bevatten een duidelijk omschreven schriftelijke klacht tegen de vereniging en de stichting. Daarmee is thans in hoger beroep sprake van een voldoende duidelijke, schriftelijke klacht. (…)
22. De hierboven weergegeven feiten en omstandigheden [de CvB overweegt dat [naam] juridisch adviseur is van de Stichting en de Vereniging, dat de voorzitter en de penningmeester van de Stichting en de Vereniging dezelfde personen zijn en dat [naam] in de turnhal van de Vereniging is gezien, Rb] maken naar het oordeel van de commissie de stelling van de stichting en vereniging dat [naam] op generlei wijze bij hen betrokken is en dat hij (top)turnsters bij de stichting en/of vereniging uitsluitend op persoonlijke titel traint, bepaald ongeloofwaardig. (…)
24 De conclusie is dan ook dat de vereniging en stichting handelen in strijd met het huishoudelijk reglement (…)”.
3. De vordering
3.1. DG vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de uitspraak van de CvB van 2 februari 2010, inhoudende de schorsing tot 1 juli 2011 van DG, door DG is vernietigd, althans dat de rechtbank dit besluit vernietigt;
II. KNGU veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan DG te voldoen de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 14e dag na betekening van dit vonnis.
3.2. DG legt aan haar vordering de vaststaande feiten en de navolgende stellingen ten grondslag.
Primair is de uitspraak van de CvB van 2 februari 2010 in strijd met het Tuchtreglement van de KNGU. Het Tuchtreglement voorziet niet in de mogelijkheid om formele gebreken te repareren. De regels voor het rechtsgeldig aanhangig maken van een tuchtzaak als bedoeld in de artikelen 2.3.01 jo. 2.3.03 Tuchtreglement zijn door de KNGU niet in acht genomen. Het gevolg van de reparatie door de CvB is dat DG een volledige rechtsgang in eerste aanleg is onthouden. Bovendien is DG in eerste aanleg niet betrokken geweest bij de tuchtprocedure. Met de uitspraak van de CvB wordt deze gang van zaken in stand gelaten. Subsidiair is het in stand laten van dit gevolg door de CvB naar maatstaven de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en zodoende vernietigbaar op grond van artikel 7:904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek [hierna BW] althans op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW juncto artikel 2:8 lid 1 BW, dan wel in strijd met een goede procesorde en artikel 6 van het EVRM.
3.3. Als herstel van de formele gebreken door de CvB al mogelijk was, is daarmee opnieuw in strijd gehandeld met het Tuchtreglement. Een verweerschrift in hoger beroep is geen aangifte ex artikel 2.3.03 van het Tuchtreglement. De zaak is niet aanhangig gemaakt bij de Tuchtcommissie. Bovendien heeft de CvB geoordeeld dat de zaak alsnog in behandeling kon worden genomen, terwijl artikel 2.3.01 lid 4 van het Tuchtreglement voorschrijft dat dit een bevoegdheid is die de algemeen voorzitter van de Tuchtcommissie toekomt en niet de CvB.
3.4. Meer subsidiair is de uitspraak van de CvB wegens strijd met het eigen Tuchtreglement eveneens vernietigbaar ingevolge artikel 7:904 lid 1 BW althans op grond van artikel 2:15 lid 1 sub c BW.
Nog meer subsidiair deugt de uitspraak van de CvB ook inhoudelijk niet. Van betrokkenheid van [naam] bij DG is niets gebleken en ook de KNGU heeft erkend dat [naam] niets met DG te maken heeft. Door de schorsing ook tegen DG te laten gelden is de rechtspersoonlijkheid op onaanvaardbare wijze doorbroken.
Uiterst subsidiair zijn bovengenoemde omstandigheden in onderlinge samenhang zodanig in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat het besluit kan worden vernietigd, welke vernietiging DG bij deze inroept.
4. Het verweer
4.1. KNGB concludeert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, DG niet-ontvankelijk verklaart althans haar vorderingen afwijst met haar veroordeling in de kosten van het geding.
4.2. Zij legt aan haar verweer de vaststaande feiten en de navolgende stellingen ten grondslag.
Met betrekking tot de stelling van DG dat de uitspraak van de CvB aan formele gebreken lijdt voert zij aan dat de CvB terecht tot het oordeel is gekomen dat het gebrek met betrekking tot de aangifte tegen DG is gerepareerd. DG is niet in haar belangen geschaad. Zij heeft immers de gelegenheid gekregen om zich in hoger beroep tegen de aangifte van KNGU te verweren en het is niet aan de KNGU aan te rekenen dat DG daar nauwelijks gebruik van heeft gemaakt.
Met betrekking tot materiële gebreken voert zij aan dat de CvB in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen dat [naam] geacht moet worden ook bemoeienis te hebben gehad met DG.
5. De beoordeling
5.1. Kern van het geschil betreft de vraag of de gebondenheid van DG aan de tuchtrechtelijke beslissing van de CvB, gelet op de inhoud of de wijze van totstandkoming, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 7:904 lid 1 BW). Die beslissing zal door de rechtbank slechts marginaal mogen worden getoetst.
5.2. Ook bij die marginale toetsing komt de rechtbank tot het oordeel dat DG de beslissing van de CvB niet tegen zich behoeft te laten gelden. Immers die beslissing lijdt aan zodanige gebreken dat zij niet in stand kan blijven. Daartoe is het navolgende redengevend.
Formele gebreken
5.3. De rechtbank stelt voorop dat de CvB met juistheid de beslissing van de Tuchtcommissie heeft vernietigd. Immers, zij heeft terecht overwogen dat de regel dat een klacht met en schriftelijke aangifte aanhangig moet worden gemaakt en dat het reglement er niet in voorziet dat lopende de procedure een andere partij in de zaak wordt betrokken, zoals in de onderhavige zaak is gebeurd.
De CvB heeft echter ten onrechte geoordeeld dat het gebrek door de KNGU in hoger beroep is rechtgezet doordat KNGU in het verweerschrift in hoger beroep een duidelijk omschreven klacht tegen DG (en de Stichting) heeft ingediend.
In de eerste plaats voorziet het reglement niet in een dergelijke reparatie zodat deze rechtens niet mogelijk is, maar nog veel zwaarder weegt dat aan DG aldus de mogelijkheid is ontnomen om het geschil tweemaal in volle omvang beoordeeld te zien, zoals DG met recht heeft aangevoerd. Aldus heeft de CvB een van de hoofdbeginselen van een goede procesorde miskend en kan de beslissing reeds vanwege de wijze van totstandkoming niet in stand blijven.
Dit betekent dat het verweer van KNGU dat reparatie wel mogelijk was en dat DG niet in haar belangen is geschaad omdat zij de gelegenheid had zich te verweren, wordt gepasseerd. Tegen de achtergrond van het thans te geven oordeel dat de beslissing van de CvB vernietigd moet worden heeft DG er bovendien op goede gronden van af gezien om te reageren op de verweerschriften en om te verschijnen bij de mondelinge behandeling.
Nu de beslissing reeds vernietigd moet worden behoeven de materiële gebreken, waarvan volgens DG nog meer subsidiair sprake is, geen bespreking meer. De rechtbank zal dit echter wel doen, omdat ook de materiële gebreken al tot vernietiging zouden hebben geleid.
Materiële gebreken
5.4. Zowel de Tuchtcommissie als de CvB nemen voor hun beslissing tot uitgangspunt dat de Stichting en DG te vereenzelvigen zijn en dat daarom de maatregel ook tegen DG gerechtvaardigd is. Hierbij is van belang dat KNGU ter comparitie - wederom - heeft gesteld dat zij niet weet of [naam] ook actief was bij de DG. Daardoor is aannemelijk dat het voor zowel de Tuchtcommissie als voor de CvB alleen mogelijk was om - ook - DG te schorsen door te oordelen dat sprake was van genoemde vereenzelviging. De CvB heeft dienaangaande overwogen dat [naam] juridisch adviseur was van zowel de Stichting als DG, dat de voorzitter en de penningmeester van de Stichting en DG dezelfde personen zijn en dat zij binnen het bestuur een meerderheid van stemmen hebben, dat de Stichting de turnsters wilde overschrijven naar DG, dat [naam] in de turnhal van DG is gezien en dat de Stichting een brief heeft geschreven waarin zij in het briefhoofd aangeduid wordt met Dynamic Gymnastics Den Helder/Tuitjenhorn, waardoor de conclusie gerechtvaardigd is dat de brief van DG en de Stichting afkomstig is.
5.5. Ten aanzien van de vraag of er sprake is van vereenzelviging van beide rechtspersonen, zodat voorbij moet worden gegaan aan het identiteitsverschil van deze rechtspersonen, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan van vereenzelviging, waarbij voorbij wordt gegaan aan het identiteitsverschil tussen een betrokken rechtspersoon en één of meer andere bij die rechtspersoon betrokken rechtspersonen, in die zin dat handelingen van de één aan de ander worden toegerekend, slechts onder uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn. De enkele hierboven genoemde omstandigheden zijn daartoe echter onvoldoende.
5.6. Omdat niet gebleken is dat en op welke wijze DG de uitspraak van de CvB van
2 februari 2010 heeft vernietigd, zal de vordering op na te melden wijze worden toegewezen en zal KNGU als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld.
Die kosten zijn:
vast recht € 262,00
salaris advocaat € 904,00 (2,5 maal factor I tarief II ad € 452,00)
Totaal € 1.166,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. vernietigt de uitspraak van de Commissie van Beroep van 2 februari 2010, inhoudende de schorsing tot 1 juli 2011 van DG,
6.2. veroordeelt KNGU om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan DG te voldoen de kosten van de procedure ad € 1.166,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 14e dag na betekening van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2010.