Sector Civiel – Afdeling Handel
Vonnis in gevoegde hoofdzaken en vrijwaring van 14 juli 2010
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 98023 / HA ZA 08-1330 van
[naam 1],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.H. van den Sigtenhorst te Zutphen,
[naam 2],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.F. Schepel te Deventer,
en in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer 98955 / HA ZA 08-1474 van
1. [naam 4],
wonende te [plaats],
2. [naam 5],
wonende te [plaats],
3. [naam 6],
wonende te [plaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.V.M. de Jong te [plaats],
1. [naam 2],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.F. Schepel te Deventer,
2. [naam 1],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.H. van den Sigtenhorst te Zutphen.
alsmede in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: 104515 / 09-896 van
[naam 2],
wonende te [plaats],
eiser in vrijwaring,
advocaat mr. P.F. Schepel te Deventer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CEB OVERIJSSEL B.V.,
gevestigd te Lettele, gemeente Deventer,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. M.L. Marcus-Daniëls te Rijen.
Partijen zullen hierna [naam 1], [naam 2], [eisers in conventie/verweerders in reconventie] en CEB worden genoemd.
1. De procedure in de zaak 08-1330
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2010
- de antwoordakte na tussenvonnis van [naam 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de zaak 08-1474
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2010
- de akte na tussenvonnis van [eisers in conventie/verweerders in reconventie]
- de antwoordakte na tussenvonnis van [naam 2].
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De procedure in de zaak 09-896
3.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2010.
3.2. Ten slotte is vonnis gevraagd.
4. De verdere beoordeling
in de zaak 08-1330 en in de zaak 08-1474
4.1. De rechtbank neemt over en blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 3 februari 2010 (hierna: het tussenvonnis) heeft overwogen en beslist.
in de zaak 08-1474
[naam 2] beschikkingsbevoegd
4.2. De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat de vraag rijst of [naam 2] bevoegd is de volle eigendom over te dragen van een perceel grasland dat is gelegen aan de [adres te plaats] en dat kadastraal bekend is als gemeente Apeldoorn, [kadastraal nummer] (hierna: het perceel). Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank [eisers in conventie/verweerders in reconventie] bevolen zijn stelling toe te lichten dat [naam 2] (enig) eigenaar is van het perceel en bevolen de leveringsakte in het geding te brengen waar dit uit blijkt.
4.3. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft bij akte na tussenvonnis een leveringsakte van 16 mei 1984 in het geding gebracht. Uit deze akte blijkt dat het perceel op naam staat van [naam 2] en niet (mede) op naam staat van zijn echtgenote [echtgenote naam 2].
4.4. In de akte na tussenvonnis heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] opgemerkt dat [naam 2] in gemeenschap van goederen is gehuwd en dat het perceel op grond van het bepaalde in artikel 1:94 BW in de huwelijksgoederengemeenschap valt. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft de rechtbank verzocht een datum vast te stellen waartegen [echtgenote naam 2] kan worden opgeroepen op de voet van artikel 118 Rv. [naam 2] heeft in zijn antwoordakte na tussenvonnis bevestigd dat hij in gemeenschap van goederen met [echtgenote naam 2] is gehuwd. Verder heeft [naam 2] opgemerkt dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] er geen belang bij heeft [echtgenote naam 2] op de voet van artikel 118 Rv op te roepen.
4.5. Waar het in deze zaak om gaat, is of [naam 2] bevoegd is de volle eigendom van het perceel over te dragen aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. Nu het perceel alleen op naam staat van [naam 2], staat het perceel op grond van het bepaalde in artikel 1:97 lid 1 derde volzin BW onder zijn bestuur. Op grond van het bepaalde in artikel 1:90 lid 2 BW betekent dit dat [naam 2] met uitsluiting van zijn echtgenote bevoegd is over het perceel te beschikken, ook al valt het perceel in de gemeenschap van goederen.
4.6. Uit de akte na tussenvonnis maakt de rechtbank op dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] van de vooronderstelling is uitgegaan dat de vordering tot - kort gezegd - levering van de volle eigendom van het perceel slechts toewijsbaar is wanneer [echtgenote naam 2] als partij wordt opgeroepen. Nu die vooronderstelling onjuist blijkt, valt niet in te zien welk belang [eisers in conventie/verweerders in reconventie] erbij heeft [echtgenote naam 2] als partij op te roepen. Om die reden zal de rechtbank het verzoek van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] niet honoreren.
De vordering tot levering tegen [naam 2]
4.7. Zoals al in het tussenvonnis is overwogen onder 6.9 tot en met 6.16, heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] het sterkste recht op levering. De primaire vordering van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] onder a, die ertoe strekt dat [naam 2] zal worden veroordeeld het perceel aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] te leveren voor de overeengekomen koopsom en medewerking te verlenen aan het verlijden van een leveringsakte, zal worden toegewezen.
4.8. Daarnaast vordert [eisers in conventie/verweerders in reconventie] dat de rechtbank zal bepalen dat, wanneer [naam 2] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis niet aan levering meewerkt, het vonnis dezelfde rechtskracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot levering van het perceel, met machtiging van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] het vonnis te laten inschrijven in de openbare registers. Hierover wordt als volgt overwogen.
4.9. De rechtbank begrijpt de vordering als in de vorige alinea omschreven zo dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] wenst dat de rechtbank op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW zal bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van een leveringsakte. Deze vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank zal bepalen dat dit vonnis pas voor de leveringsakte in de plaats treedt nadat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] de koopsom van € 450.000,-- heeft betaald aan [naam 2].
4.10. Een machtiging voor het inschrijven van het vonnis in de openbare registers is niet vereist. Indien is voldaan aan de voorwaarden van het bepaalde in artikel 3:301 BW, dan kan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] dit vonnis zonder machtiging laten inschrijven. De rechtbank zal de door [eisers in conventie/verweerders in reconventie] gewenste machtiging daarom niet verlenen.
De van [naam 2] gevorderde boete
4.11. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] vordert voorts dat [naam 2] zal worden veroordeeld de boete te betalen op grond van het bepaalde in artikel 10.3 van de koopovereenkomst van 25 en 28 april 2008 (productie 1 akte overlegging producties van [eisers in conventie/verweerders in reconventie]). Artikel 10.3 luidt:
“Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille van de koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. (…)”.
4.12. Bij brief van 14 oktober 2008 (productie 4 akte overlegging producties van [eisers in conventie/verweerders in reconventie]) heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] [naam 2] en [echtgenote naam 2] in gebreke gesteld. Hieruit volgt dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] met ingang van 22 oktober 2008 aanspraak kan maken op een boete van € 1.350,-- per dag tot aan de dag van levering van het perceel. Over de periode van 22 oktober 2008 tot en met 5 december 2008 heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zijn aanspraak beperkt tot € 6.075,--. Gerekend vanaf 6 december 2008 tot en met 14 juli 2010 zijn 586 dagen verstreken, zodat het over die periode zou gaan om een boete van € 3.559.950,--.
4.13. [naam 2] heeft gesteld dat de boete op grond van artikel 10.3 van de koopovereenkomst door het verstrijken van de tijd is opgelopen tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar hoog bedrag en heeft de rechtbank verzocht de boete te matigen.
4.14. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft op zijn beurt de rechtbank verzocht het matigingsverzoek niet te honoreren. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft niet gesteld welk bedrag aan schade zij heeft geleden en heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om naast de boete schadevergoeding te vorderen.
4.15. Een boete van ruim meer dan 3 miljoen euro voor de vertraagde levering van een perceel met een koopprijs van € 450.000,-- is buitensporig hoog te noemen. De billijkheid eist dan ook klaarblijkelijk dat de bedongen boete wordt gematigd.
4.16. Indien sprake was geweest van ontbinding, dan had de nalatige partij op grond van het bepaalde in artikel 10.2 aanspraak gehad op een boete van € 45.000,--, wat neerkomt 10% van de koopprijs. Hierin en in de omstandigheid dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] lang op de levering van het perceel heeft moeten wachten, ziet de rechtbank aanleiding de bedongen boete te matigen tot een bedrag van € 45.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 8 december 2008. De gevorderde boete zal in zoverre worden toegewezen, onder afwijzing van het overige.
De vorderingen tegen [naam 1]
4.17. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] vordert voorts - kort gezegd - dat [naam 1] zal worden veroordeeld eigendomsoverdracht van het perceel aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] te gehengen en te gedogen en dat de rechtbank [naam 1] zal bevelen het door hem gelegde conservatoire beslag op te heffen, op straffe van een dwangsom.
4.18. In het tussenvonnis al is overwogen dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] op grond van het bepaalde in artikel 3:298 BW een sterker recht op levering heeft dan [naam 1], zodat de vordering [naam 1] te veroordelen tot gehengen en gedogen van de eigendomsoverdracht aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zal worden toegewezen. Uit hetgeen in het tussenvonnis is overwogen, volgt bovendien dat het door [naam 1] gelegde beslag moet worden opgeheven.
4.19. De rechtbank begrijpt de vordering ten aanzien van het beslag zo dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] vordert dat het door [naam 1] gelegde beslag wordt opgeheven door de rechter. Aan opheffing van het conservatoire beslag door de rechter op de voet van het bepaalde in artikel 705 lid 1 Rv dient op praktische gronden de voorkeur te worden gegeven, omdat de uitvoering van het vonnis anders tot nodeloze complicaties kan leiden, bijvoorbeeld wanneer de beslaglegger tot opheffing onwillig is of niet tot opheffing van het beslag in staat is. In deze zin ook HR 18 oktober 1991, NJ 1992, 4. De aldus begrepen vordering zal worden toegewezen.
Voorwaardelijke eis in reconventie
4.20. De eis in reconventie van [naam 2] is voorwaardelijk ingesteld. Nu de primaire vorderingen van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zullen worden toegewezen, is de voorwaarde die aan de eis in reconventie is verbonden niet vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden genomen.
4.21. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] vordert [naam 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Het opgevoerde vast recht voor de beslagkosten zal worden afgewezen, omdat dit vast recht al is verrekend met het vast recht dat in deze zaak is verschuldigd. De beslagkosten worden begroot op € 286,22 (€ 208,42 + € 5,40 + € 72,34) voor verschotten en € 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 894,00). De gevorderde beslagkosten zullen daarom worden toegewezen voor een bedrag van in totaal € 1.180,22.
4.22. [naam 2] en [naam 1] zullen ieder afzonderlijk als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] Daarbij zal het vast recht en het salaris advocaat in twee gelijke delen onder [naam 2] en [naam 1] worden verdeeld.
4.23. De rechtbank begroot de door [naam 2] te betalen proceskosten aan de zijde van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 92,44
- vast recht € 495,00
- salaris advocaat € 894,00 (0,5 x 2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 1.481,44
4.24. De rechtbank begroot de door [naam 1] te betalen proceskosten aan de zijde van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 92,44
- vast recht € 495,00
- salaris advocaat € 894,00 (0,5 x 2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 1.481,44
4.25. De gevorderde nakosten zijn, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, RvdW 2010, 434, voor toewijzing vatbaar als na te melden.
4.26. Hoewel de rechtbank [naam 2] slechts in de zaak 08-1474 gelegenheid heeft gegeven een akte te nemen en in de zaak 08-1330 iedere beslissing heeft aangehouden, heeft [naam 2] na het tussenvonnis ook in de zaak 08-1330 een akte genomen (die gelijkluidend is aan de akte in de zaak 08-1474). De rechtbank zal de hier bedoelde akte in de zaak 08-1330 buiten beschouwing laten.
4.27. Uit hetgeen in het tussenvonnis is overwogen onder 6.9 tot en met 6.16 volgt dat de vordering van [naam 1] tot levering van het perceel zal worden afgewezen bij gebrek aan voldoende belang als bedoeld in artikel 3:303 BW.
4.28. De eis in reconventie van [naam 2] is voorwaardelijk tegen [naam 1] ingesteld en wel onder de voorwaarde dat de vordering van [naam 1] wordt afgewezen. Nu deze voorwaarde is vervuld, zal de rechtbank op de vordering in reconventie een beslissing moeten nemen.
4.29. De vordering in reconventie strekt ertoe dat de rechtbank het door [naam 1] op het perceel gelegde conservatoire beslag zal opheffen. Nu [naam 1] zijn recht op levering niet geldend kan maken en zijn vordering tot levering daarom zal worden afgewezen, zal de rechtbank het conservatoire beslag van [naam 1] opheffen. [naam 2] kan dit vonnis op grond van het bepaalde in artikel 3:17 lid 1 aanhef en sub e BW zonder machtiging van de rechtbank laten inschrijven in de openbare registers. De gevorderde machtiging daartoe zal worden afgewezen.
4.30. [naam 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De kosten aan de zijde van [naam 2] worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat € 1.808,00 (2,0 punten × tarief € 904,00)
Totaal € 2.062,00
4.31. [naam 1] zal ook als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Deze
kosten aan de zijde van [naam 2] worden begroot op:
- salaris advocaat € 904,00 (0,5 x 2,0 punten × tarief € 904,00)
Totaal € 904,00
4.32. [naam 2] heeft aan zijn vordering tegen CEB in de vrijwaringszaak ten grondslag gelegd dat de heer [naam 7], destijds werknemer van CEB, [naam 2] in het kader van de verkoop van het perceel aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] niet heeft gewezen op het voorkeursrecht ten behoeve van [naam 1], terwijl de heer [naam 7] in 1995 de overdracht van het timmerbedrijf van [naam 2] aan [naam 1] intensief heeft begeleid, waarbij hij gesprekken heeft gevoerd met de notaris en een afschrift heeft ontvangen van de leveringsakte waarin het voorkeursrecht ten behoeve van [naam 1] is opgenomen.
4.33. [naam 2] heeft niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat de heer [naam 7] in 1995 niet bij CEB in dienst was. Bovendien staat tussen partijen vast dat de heer [naam 7] in een lange reeks van jaren de boekhouding deed voor [naam 2] en hem adviezen heeft gegeven over bedrijfsvoering.
4.34. Gezien de facturen die [naam 2] bij brief van 21 december 2009 heeft overgelegd als producties 3 tot en met 6, heeft CEB onvoldoende gemotiveerd betwist dat de heer [naam 7] bij de verkoop van het perceel aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] nauw betrokken is geweest en [naam 2] heeft geadviseerd over de door makelaar Wilbrink opgestelde koopovereenkomst. Dat is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat CEB als werkgever van de heer [naam 7] tegenover [naam 2] aansprakelijk is omdat de heer [naam 7] jegens hem als adviseur en raadsman op ernstige wijze tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, zoals [naam 2] betoogt.
4.35. Voor zover [naam 2] heeft bedoeld te stellen dat de heer [naam 7] van het hier bedoelde voorkeursrecht op de hoogte had kunnen zijn doordat hij in 1995 een kopie van de leveringsakte heeft gekregen, is dat onvoldoende om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat CEB als werkgever voor een fout van de heer [naam 7] aansprakelijk is. Van de heer [naam 7] kon - als boekhouder/bedrijfsadviseur - niet worden verlangd om in het kader van de verkoop aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] de leveringsakten uit 1995 te raadplegen dan wel anderszins te controleren of sprake was van een voorkeursrecht. Dat zou wellicht anders kunnen zijn wanneer [naam 2] hem dat expliciet heeft gevraagd, maar daarover is niets gesteld of gebleken.
4.36. Voor aansprakelijkheid van CEB als werkgever van de heer [naam 7] is in ieder geval vereist dat de heer [naam 7] wist dat in 1995 op het perceel een voorkeursrecht is gevestigd ten behoeve van [naam 1]. Dat heeft [naam 2] echter niet gesteld. De niet nader gespecificeerde stelling dat de heer [naam 7] gesprekken heeft gevoerd met de notaris is in dit verband onvoldoende. Deze stelling laat immers de mogelijkheid open dat het voorkeursrecht geen onderwerp van gesprek is geweest.
4.37. [naam 2] heeft gelet op dit alles te weinig gesteld om te kunnen concluderen dat CEB als werkgever aansprakelijk is voor een fout van de heer [naam 7] bij de begeleiding van de verkoop van het perceel aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie]
4.38. De vordering van [naam 2] zal worden afgewezen. [naam 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van CEB worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 904,00 aan salaris advocaat.
4.39. Nu [naam 2] voldoende belang had bij de door hem in vrijwaring ingestelde vordering en van de door [naam 1] ingestelde vordering in de hoofdzaak is gebleken dat deze ten onrechte is ingesteld, zal [naam 1] ook worden veroordeeld in de kosten waartoe [naam 2] zal worden veroordeeld in de vrijwaringsprocedure. Deze kosten worden begroot op € 904,00 aan salaris advocaat.
4.40. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 2] niet alleen aanspraak op vergoeding van de proceskostenveroordeling ten laste van hem in de vrijwaringszaak, maar ook op zijn eigen kosten. In deze zin ook HR 10 augustus 2001 (ZC3645). Deze kosten worden eveneens begroot op € 904,00 aan salaris advocaat.
4.41. De rechtbank heeft in het vonnis in het voegingsincident van 21 januari 2009 de beslissing over de proceskosten aangehouden, zodat zij daarover nog een beslissing moet nemen. De rechtbank zal de kosten van het voegingsincident compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in het vrijwaringsincident
4.42. Ook in het vonnis in het vrijwaringsincident van 3 juni 2009 heeft de rechtbank de beslissing over de proceskosten aangehouden. Hierover wordt als volgt overwogen. Nu de vordering van [naam 1] tegen [naam 2] zal worden afgewezen, zal [naam 1] de proceskosten in het incident moeten voldoen. Deze kosten worden begroot op € 452,00 aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in de zaak 08-1330 in conventie
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [naam 1] in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de zijde van [naam 2] tot op heden begroot op € 2.062,00,
5.3. veroordeelt [naam 1] in de proceskosten in de vrijwaringszaak, aan de zijde van [naam 2] tot op heden begroot op € 1.808,00,
5.4. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak 08-1330 in reconventie
5.5. heft op het op 3 oktober 2008 op verzoek van [naam 1] op het perceel grasland dat is gelegen aan de [adres te plaats] en dat kadastraal bekend is als gemeente Apeldoorn, [kadastraal nummer] gelegde conservatoire beslag,
5.6. veroordeelt [naam 1] in de proceskosten, aan de zijde van [naam 2] tot op heden begroot op € 904,00,
5.7. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak 08-1474
5.9. veroordeelt [naam 2] om het perceel grasland dat is gelegen aan de [adres te plaats] en dat kadastraal bekend is als gemeente Apeldoorn, [kadastraal nummer] aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] te leveren voor de overeengekomen koopsom van € 450.000,00 en daartoe medewerking te verlenen aan het verlijden van de akte van levering,
5.10. bepaalt dat, wanneer [naam 2] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de veroordeling onder 5.9 voldoet, dit vonnis, na voldoening van de overeengekomen koopsom van € 450.000,00, in de plaats treedt van de op te maken leveringsakte en dezelfde kracht zal hebben als een in de wettige vorm opgemaakte notariële leveringsakte die strekt tot levering van het perceel grasland dat is gelegen aan de [adres te plaats] en dat kadastraal bekend is als gemeente Apeldoorn, [kadastraal nummer],
5.11. veroordeelt [naam 2] om aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] te betalen een bedrag van € 45.000,00 (vijfenveertig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 8 december 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.12. veroordeelt [naam 2] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.180,22,
5.13. veroordeelt [naam 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] tot op heden begroot op € 1.481,44,
5.14. veroordeelt [naam 2] in de nakosten aan de zijde van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] begroot op een bedrag van € 131,00 ter zake van salaris van de advocaat en veroordeelt [naam 2] voorwaardelijk, voor het geval [naam 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 68,00 voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot,
5.15. veroordeelt [naam 1] de eigendomsoverdracht aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] van het perceel grasland dat is gelegen aan de [adres te plaats] en dat kadastraal bekend is als gemeente Apeldoorn, [kadastraal nummer] te gehengen en te gedogen,
5.16. heft op het op 3 oktober 2008 door [naam 1] op het perceel grasland dat is gelegen aan de [adres te plaats] en dat kadastraal bekend is als gemeente Apeldoorn, [kadastraal nummer] gelegde conservatoire beslag,
5.17. veroordeelt [naam 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] tot op heden begroot op € 1.481,44,
5.18. veroordeelt [naam 1] in de nakosten aan de zijde van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] begroot op een bedrag van € 131,00 ter zake van salaris van de advocaat en veroordeelt [naam 1] voorwaardelijk, voor het geval [naam 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 68,00 voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot,
5.19. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.20. verstaat dat de reconventionele vordering geen behandeling behoeft,
5.21. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.22. wijst de vordering af,
5.23. veroordeelt [naam 2] in de proceskosten, aan de zijde van CEB tot op heden begroot op € 904,00,
5.24. compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het vrijwaringsincident
5.25. veroordeelt [naam 1] in de proceskosten, aan de zijde van [naam 2] tot op heden begroot op € 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.