ECLI:NL:RBZUT:2010:BM9501

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85969 - HA ZA 07-517
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder voor diefstal van goederen tijdens transport

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, ging het om de aansprakelijkheid van de vervoerder [transportbedrijf A] voor diefstallen van goederen, specifiek TomTom navigatiesystemen, die plaatsvonden op 12 maart 2007 en 22 april 2007. De eiseressen, Interpolis Schade N.V. en [transportbedrijf A], stelden dat de diefstallen niet aan hen konden worden toegerekend, omdat zij alle redelijke maatregelen hadden genomen om de lading te beschermen. De rechtbank onderzocht de feiten en omstandigheden rondom de diefstallen, waarbij werd vastgesteld dat de trailers met de lading op een onbewaakt terrein stonden geparkeerd, toegankelijk voor derden, en dat er geen adequate beveiliging was. De rechtbank oordeelde dat [transportbedrijf A] niet voldoende maatregelen had genomen om de kans op diefstal te minimaliseren, ondanks eerdere incidenten. De rechtbank concludeerde dat de vervoerder aansprakelijk was voor de schade, maar dat de aansprakelijkheid beperkt was tot de tegenwaarde van 8,33 SDR per kilogram gestolen gewicht, zoals bepaald in artikel 23 CMR. De vorderingen van de gedaagden, [transportbedrijf B] en CRC, werden toegewezen, en de rechtbank veroordeelde [transportbedrijf A] tot betaling van een schadevergoeding aan CRC. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 85969 / HA ZA 07-517
Vonnis van 30 juni 2010
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap INTERPOLIS SCHADE N.V.,
gevestigd te Tilburg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [transportbedrijf A] B.V.,
gevestigd te [plaats, gemeente],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. C.B. Gaaf te Zutphen,
tegen
1. de rechtspersoon naar het recht van België [transportbedrijf B],
gevestigd te [plaats] (België), kantoorhoudend te [plaats] (Nederland),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.A.M. Spliet te Zutphen,
2. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk CRC GROUP LTD,
gevestigd te Glenrothes (Schotland),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.V.P.M. Gijselhart te Zutphen.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagden] worden genoemd. [eiseressen] zal afzonderlijk worden aangeduid als Interpolis en [transportbedrijf A]. [gedaagden] zal afzonderlijk worden aangeduid als [transportbedrijf B] en CRC.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 14 januari 2009
- het tussenvonnis van 18 maart 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2009
- de akte na comparitie van partijen, tevens akte overlegging produkties van [eiseressen]
- de akte na comparitie / akte uitlating producties van [transportbedrijf B]
- de antwoordakte van CRC.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [transportbedrijf A] en [transportbedrijf B] zijn transportbedrijven. Zij doen al ongeveer 25 jaar zaken met elkaar. Interpolis is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [transportbedrijf A].
2.2. Op zaterdag 10 maart 2007 hebben medewerkers van [transportbedrijf A] verschillende soorten goederen geladen in een oplegger, een kastentrailer, waaronder drie pallets met goederen die waren bestemd voor ModusLink. De ontvanger was op de vrachtbrief met nummer [nummer A] (productie 4 van [eiseressen]) aangeduid als “TomTom c/oModusLink”. De lading van de betreffende oplegger moest op maandag 12 maart 2007 worden afgeleverd.
2.3. Medewerkers van [transportbedrijf A] hebben de in de vorige alinea bedoelde beladen oplegger op zaterdag 10 maart 2007 op eigen terrein geparkeerd in een laaddok. Zondag 11 maart 2007 te omstreeks 18:00 uur heeft [naam 1] het terrein geïnspecteerd en heeft hij geen onregelmatigheden gezien.
2.4. Op maandag 12 maart 2007 te omstreeks 6:00 uur hebben medewerkers van [transportbedrijf A] ontdekt dat de huiven van verschillende opleggers op het terrein waren stukgesneden. Het portierslot van de trekker was geforceerd en de stuurkolom en het contactslot van die trekker waren vernield.
2.5. [transportbedrijf B] heeft [transportbedrijf A] bij brief van 13 maart 2007 (productie 5 van [eiseressen]) aansprakelijk gesteld voor alle schade die voort zal vloeien uit diefstal van goederen die bestemd waren voor ModusLink. In deze brief heeft [transportbedrijf B] verwezen naar CMR nummers [nummer A]/[nummer B].
2.6. In een proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2007 (productie 3 van [transportbedrijf B]) wordt verslag gedaan van een aangifte van diefstal van [naam 1]. In het proces-verbaal staat:
“(…) Op zaterdag 10 maart 2007, omstreeks 17.30 uur heeft men het bedrijf verlaten. Alles is toen intact achtergelaten. Het weekend komen af en aan nog wel vrachtwagens terug die op het terrein gezet worden. Op zondag 11 maart 2007, omstreeks 18.00 uur, ben ik nog op het bedrijf geweest. Er is mij toen niets opgevallen. Op maandag 12 maart 2007, omstreeks 05.45 uur, heeft men ontdekt dat er was ingebroken. Diverse doeken van vrachtwagens zijn open gesneden. Ik weet zo niet welke vrachtwagens, omdat er ook al een aantal weg zijn. Bij 1 truck, de [kenteken 1], welke aan de achterzijde op het terrein stond, met de achterzijde gekeerd in de richting van het hek, bleek het portierslot aan de rechterzijde geforceerd te zijn. Tevens heeft men in de truck de stuurkolom kapot gemaakt en het contact slot geforceerd. Uit deze truck heeft een GSM weggenomen. (…)
Uit een aanhanger, de [kenteken 2], welke geparkeerd stond met de achterzijde tegen het laadperron aan de achterzijde van het pand, zijn ongeveer 80 tomtom’s weg. (…) Normaal gesproken is het onmogelijk om de achterdeur van de aanhanger te openen, omdat de aanhanger lager is dan het laadperron. De dader(s) hebben echter de voorzijde van de aanhanger laten zakken middels haak/sleutel, waardoor de achterzijde van de aanhanger omhoog komt. Vervolgens heeft men de achterdeur met grof geweld geforceerd. (…)”.
2.7. In een in opdracht van de verzekeraar van [transportbedrijf B] opgesteld Survey Report met nummer 20070420 van Interlloyd Averij B.V. (productie 2 van [transportbedrijf B]) staat:
“(…) CIRCUMSTANCES
Application for survey was made in connection with alleged theft of part of the above mentioned cargo from a trailer, whilst parked at the premises of [transportbedrijf A], [plaats] on 12 March 2007.
DATE AND PLACE OF SURVEY
On 24 April 2007, at the premises of [transportbedrijf A] Transport Service, [plaats].
FINDINGS/DESCRIPTION OF DAMAGE
Reportedly, captioned Tom Tom navigation systems were transported from Glenrothes to Wuppertal, Germany where the goods were transferred into another trailer. Subsequently the goods were on-carried to the premises of [transportbedrijf B] Benelux, [plaats] where unloaded and stored in the warehouse. (…)
Messrs [transportbedrijf B] sub-contracted carrier [transportbedrijf A], [plaats] to collect both shipments from Spain and UK at the [transportbedrijf B] warehouse for subsequent delivery to final receivers at Apeldoorn. It here concerned a consolidated trailer.
As per information received, the trailer was, after having loaded captioned shipment at [transportbedrijf B], transported to the premises of [transportbedrijf A] at [plaats]. The trailer was parked just in front of a docking station with trailer doors facing the docking station. The trailer was lowered until the trailer doors were partly below the docking station, same to make sure the doors could not be opened. The truck was uncoupled and parked elsewhere. Assumingly cargo was collected at [transportbedrijf B] on 9 March 2007 whereas the trailer was stored at the premises of [transportbedrijf A], [plaats] the same day.
Reportedly, there are no written instructions where it concerns procedures. Both companies already work together for about 20 years. Five trucks of [transportbedrijf A] are loaded each day at [transportbedrijf B], [plaats].
On 12 March 2007 early morning, an employee of Messrs [transportbedrijf A] noticed that the parked trailer had been forced open and part of the cargo within the trailer had been stolen. Police had been informed accordingly and a police report had been issued. Messrs [transportbedrijf A] provided us with a copy of the police report, which is attached to this report.
The technical department of the Assen police station attended at the site to carry out an investigation. (…)
Reportedly, the goods were unloaded under police supervision. The trailer was used for another transport the same day. As such we did not deem it necessary to carry out survey at [transportbedrijf A] directly. We did however inspect the premises of [transportbedrijf A] on 24 April 2007 whilst attending for a second theft. The premises (office, garage and warehouse) are free accessible form the public road. No fences or gates are present, allowing persons to go all around the premises.
(…)
CAUSE OF IRREGULARITIES
We contacted the police department at Assen, the Netherlands and learned the following:
The trailer doors were parked against the docking station to ensure the doors could not be opened. However, the truck was no longer coupled to the trailer. Therefore the trailer was standing on its two rear side legs. In the night of 12 and 13 march 2007, the forward side legs of the trailer were lowered as a result of which the rear side of the trailer (the trailer doors) were elevated above the docking station. The trailer doors were forced open with a crowbar and cargo had been taken form the trailer.
We learned that camera surveillance had been present at the premises of [transportbedrijf A], [plaats]. Tapes were taken and retained by the technical police and would, reportedly, not be made available. Police also informed us that usually, loaded trailers are not stored at the premises of [transportbedrijf A], [plaats]. Considering the method of theft, police do not exclude involvement of people familiar with trucks and trailers. (…)”.
2.8. [transportbedrijf A] en [transportbedrijf B] hebben op of omstreeks 20 april 2007 een vervoersovereenkomst gesloten. Door middel van deze overeenkomst heeft [transportbedrijf A] de verplichting op zich genomen om vijf pallets met TomTom navigatiesystemen over de weg van het magazijn van [transportbedrijf B] te [plaats] naar ModusLink te Apeldoorn te vervoeren. Dit vervoer maakte onderdeel uit van het vervoer van deze lading van het adres van CRC te Glenrothes (Schotland) naar ModusLink te Apeldoorn. De op deze vijf pallets met TomTom navigatiesystemen betrekking hebbende vrachtbrief heeft het nummer 8205300395.
2.9. De vijf pallets met TomTom navigatiesystemen waren in groupage met andere vrachten geladen in een oplegger van [transportbedrijf B] met het kenteken [kenteken 2]. [transportbedrijf A] heeft die oplegger op of omstreeks zaterdag 21 april 2007 bij [transportbedrijf B] opgehaald en met een trekker met kenteken [kenteken 3] naar het bedrijf van [transportbedrijf A] te [plaats] gebracht in afwachting van verder transport naar ModusLink te Apeldoorn op maandag 23 april 2007.
2.10. In een proces-verbaal van aangifte van 24 april 2007 (productie 2 van [eiseressen]) wordt verslag gedaan van een aangifte van diefstal van [naam 1] op 22 april 2007. In het proces-verbaal staat:
“(…) Op zondag 22 april 2007 omstreeks 17.30 uur kwam ik op mijn bedrijf (…). Ik kom hier dagelijks voor controle. Tijdens mijn ronde die ik rond mijn bedrijf liep zag ik dat er een trekker met oplegger was weggenomen. De combinatie stond met de achterzijde tegen het laaddok aan. De trekker met oplegger is daar op zaterdag 21 april 2007 omstreeks 17.30 uur neergezet. De sleutel van de combinatie wordt dan door de chauffeur in het kantoor opgehangen.
De trekker betreft een witte Daf 85, voorzien van het kenteken [kenteken 3], kleur wit. (…)
(…)
De oplegger wordt gehuurd door firma [transportbedrijf B] (…) te [plaats]. Wij zijn dus geen eigenaar van de oplegger. De firma [transportbedrijf B] is onze opdrachtgever.
De oplegger was gevuld met diverse goederen te weten:
- auto onderdelen
- Electronica (5 pallets Tom Tom navigatiesystemen)
- blanco papier
De waarde van de inhoud van de oplegger is mijn niet bekend. Het gaat vermoedelijk over de 100.000 euro heen.
Situatie ter plaatse:
De trekker met oplegger stond achteruit geparkeerd aan de achterzijde van het bedrijf tegen het laaddok aan. Dit doen wij vaak zo om diefstal uit de oplegger tegen te gaan. De oplegger is blauw van kleur met een vaste bak, met opschrift “[transportbedrijf B]” kleur geel. De trekker stond aangekoppeld met de oplegger. De dader(s) hebben het raam aan de passagierszijde ingeslagen. Er ligt nu nog glas op de grond ter hoogte van de trekker. Het terrein wordt bewaakt middels camera’s aan de voor en achterzijde. De combinatie moet volgens de camera gegevens zijn weggenomen omstreeks 16.35 uur van deze dag. Op de camerabeelden is te zien dat de combinatie is weggereden richting Zwolle. (…)”.
2.11. In een in opdracht van de verzekeraar van [transportbedrijf B] opgesteld Preliminary Advice van Interlloyd Averij B.V. van 25 april 2007 (productie 3 van [transportbedrijf B]) staat:
“(…) CIRCUMSTANCES
Application for survey was made in connection with the alleged theft of the below mentioned consolidated goods while being loaded in a trailer and parked at the premises of [transportbedrijf A] Transport Service at [plaats] on Sunday 22 April 2007.
DATE AND PLACE OF SURVEY
On 24 April 2007 at premises of [transportbedrijf A] Transport Service at [plaats].
FINDINGS/DESCRIPTION OF DAMAGE
(…)
Messrs [transportbedrijf B] had contracted sub carrier [transportbedrijf A], [plaats] to collect the above shipments at the [transportbedrijf B] warehouse at [plaats] on Friday 20 April 2007 for subsequent delivery to final receivers on Monday 23 April 2007.
Reportedly, there are no written instructions. Both companies already work together for about 20 years. Five trucks of [transportbedrijf A] are loaded each day at [transportbedrijf B], [plaats].
The shipments had first been transported to the premises of [transportbedrijf A] [plaats], where all the goods had been unloaded into the warehouse prior to further distribution. On Saturday 21 April 2007 Messrs [transportbedrijf A] prepared the delivery of the shipments and loaded the abovementioned shipments in a hard-sided [transportbedrijf B] trailer [kenteken 2] (blue trailer with yellow printed name of [transportbedrijf B]). Together with the above-mentioned seven shipments, two other shipments of pallets with paper were loaded (not belonging to [transportbedrijf B] shipments).
After loading, the trailer was parked just in front of a docking station with trailer doors facing the docking station, located at the left side of the warehouse. The trailer was lowered until the trailer doors were partly below the docking station, same to make sure the doors could not be opened. The tractor (type DAF 85) with license plate [kenteken 3] remained coupled to the trailer. The doors of the tractor were locked.
According to information obtained, the tractor was of an older type not equipped with an alarm or any other required security system.
Messrs [transportbedrijf A] usually keeps all the goods in their warehouse until the date of delivery. However, due to lack of space in the warehouse on Saturday 21 April 2007, they had to load the trailer and park it at their premises.
The premises (office, garage and warehouse) are free accessible from the public road. No fences or gates are present, allowing persons to go all around the premises.
The premises are located on an industrial estate with a few private houses. One of these houses is located adjacent the place where the trailer was parked.
A security company keeps regular checks on the estate after working hours. However, Messrs [transportbedrijf A] is not a member. The loading and unloading operations at Messrs [transportbedrijf A] continue 24 hours a day, except for the time between Saturdays late afternoon and Mondays early morning.
Shortly after the truck was parked at the docking station, the company shut down. On Sunday 22 April 2007 about 15.30 hours one of [transportbedrijf A]’s drivers retuned with an empty trailer and parked is at the premises. This driver confirmed that subject stolen truck was still present at that time. Later on, this was also noticed on the video tape of cameras that are installed at various spots around the premises.
On Sunday 22 April 2007 at 17.30 hours, [naam 1] arrived at the premises for a regular check. At that time he noticed that the parked truck had disappeared. He checked the surroundings and contacted the neighbours, living opposite of the premises when they returned home. These Neighbours stated not to have been at home earlier that afternoon and had therefore not been able to notice any irregularity at [transportbedrijf A]’s premises.
[naam 1] informed the police about the theft immediately, which was reported same evening at 19.23 hours. (…)
During our survey we viewed the recordings.
It was noticed that:
• At 16.24 hours (actual time 10 minutes later) two men crossed the premises at the left rear side and walked into direction of the bushes behind several parked trailers at the left side;
• At 16.25 hours one man appeared from between two trailers at the left front side and walked into direction of the parked truck at the docking station, opposite of the parked trailers
• At 16.27 hours the DAF truck with [transportbedrijf B] trailer drove away.
Based on the location of the broken glass pieces on the ground at the docking station it could be concluded that the window of the right door was forced. This location was out of the cameras sight. The video tapes will be handed to the police. We, however, do not think the police will be able to identify the persons on the tapes in view of the short moments they are visible and the distance.
The remaining trailers at the premises were all still closed and not cut, indicating that no searches for goods inside these trailers were made.
During our survey we were shown the key of the tractor still hanging on the key panel in the kitchen and the spare key that was kept apart in the garage.
Messrs [transportbedrijf A] employs 35 people of which 30 drivers. About 4 or 5 employees had knowledge of the kind of goods loaded in the trailer on Saturday afternoon. The navigation sets were stacked on pallets and wrapped in black foil. The loading of the trailer had reportedly been decided same afternoon shortly before closing down for the weekend.
On 12 March 2007, another theft of cargo was occurred from a parked trailer at the same docking station. This trailer was also loaded with navigations sets that had taken away from the uncoupled trailer. This case has been reported under our reference 20070420.
Messrs [transportbedrijf A] would now take measures in order to avoid storage of valuable goods in trailers outside the warehouse in future. Further, within two months they will move to a new built, fenced complex located at the same industrial estate.
STEPS TAKEN
The KLPD, a national police department connecting local police departments in case of tracing of stolen vehicles and goods, has been informed.
Nor the truck nor the goods have yet been found.
(…)
CAUSE OF IRREGULARITIES
In our opinion, the goods could have been stolen while these were in custody of the subcontracted carrier [transportbedrijf A] at unsecured, unguarded open premises free accessible for any person. The tractor coupled to the trailer was not equipped with any securing measurement, allowing a person to break in and start the engine within one minute of time, without using a key.
Considering the method of theft and not any search in other parked trailers, involvement of people familiar with the loaded goods in this trailer could not be excluded. (…)”.
2.12. [transportbedrijf B] heeft [transportbedrijf A] bij brief van 23 april 2007 (productie 3 van [eiseressen]) aansprakelijk gesteld voor alle schade die zal voortvloeien uit de diefstal goederen die bestemd waren voor verschillende ontvangers. In deze brief heeft [transportbedrijf B] - ondermeer - verwezen naar CMR nummer 8205300395.
2.13. CRC heeft in een verklaring van 25 maart 2008 (productie 7 van CRC) bevestigd dat zij een bedrag van € 323.315,50 heeft ontvangen van haar verzekeraar voor de diefstal van 2.800 TomToms. In de verklaring van CRC staat verder:
“(…) We/I acknowledge that by virtue of such payment you are subrogated to all/our rights and remedies in and in respect of the goods as provided by the law governing the Contract of Insurance (…).
I/We also record that you have authority to use my/our name to the extent necessary effectively to exercise all or any of such rights and remedies; that I/We will furnish you with any assistance you may reasonably require of me/us when exercising such rights and remedies on the understanding that you will indemnify me/us against any liability for costs charges and expenses arising in connection with any proceedings which you may take in my/our name in the exercise of such rights and remedies. (…)”.
2.14. In een in opdracht van de verzekeraar van [transportbedrijf A] opgesteld rapport van Toplis Hettema van 25 april 2008 (productie 5 van [transportbedrijf B]) staat:
“(…) Omschrijving terrein en werkwijze verzekerde
Het terrein van verzekerde is gevestigd op een industrieterrein en bevindt zich op een hoek van een weg. Het terrein is niet omheind. De achterzijde van het terrein grenst aan een bossage, waarachter een smalle weg loopt. Achter die smalle weg is de oprit naar de Rijksweg A28, richting Zwolle. Het terrein van verzekerde grenst met de voorzijde en één zijkant langs de weg. De andere zijkant grenst aan het terrein van het bedrijf Deli XL. Tussen deze terreinen is een hek aangebracht. Op het terrein van verzekerde is een pand gesitueerd, waarin de loods, de onderhoudswerkplaats en het kantoor van verzekerde zijn ondergebracht. Het pand heeft 3 laad- en losdocks: 2 aan de voorzijde en 1 aan de achterzijde. De voertuigen van verzekerde worden ’s avonds en in het weekend achter en naast het pand, aan de zijde van de weg geparkeerd. Het terrein van verzekerde is beveiligd met camera’s. Deze camera’s zijn gericht op het terrein van verzekerde, aan de voorzijde, achterzijde en de zijde langs de weg. Geen van deze camera’s is gericht op het laad- en losdock aan de achterzijde. De opnames van deze camera’s worden vastgelegd in een computer.
Opmerking
Inmiddels is verzekerde verhuisd naar een nieuw pand met een omheind terrein op hetzelfde industrieterrein in [plaats].
Verzekerde vervoert sinds ongeveer 25 jaar, in opdracht van [transportbedrijf B] Benelux N.V. uit [plaats] (verder te noemen [transportbedrijf B]) dagelijks groepage zendingen naar verschillende ontvangers in oost en noordoost Nederland. (…)
(…)
Verzekerde laadt trailers of haalt reeds geladen trailers op bij [transportbedrijf B] in [plaats] en vervoert die geladen trailers naar haar vestiging in [plaats] (nabij [gemeente]). De trailers worden in de loods van verzekerde gelost. De zendingen worden op postcodes gesorteerd. Aan de hand van de bij die zendingen behorende leveringsbonnen, worden door de planners van verzekerde routes samengesteld voor het verdere vervoer naar de ontvangers. Aan de hand van die routes worden die zendingen door medewerkers van verzekerde geladen in bestelauto’s en vrachtauto’s van verzekerde en daarmee naar de ontvangers vervoerd.
In het weekend worden door verzekerde nagenoeg geen zendingen meer vervoerd. Op zaterdag worden de bestelauto’s geladen met zendingen die op maandag moeten worden afgeleverd. Na het laden worden die bestelauto’s in de loods geparkeerd. In verband met ruimtegebrek in de loods komt het soms voor dat op zaterdag ook een trailer wordt geladen. Verzekerde beschikt over een onderhoudswerkplaats waarin 1 trailer kan worden geparkeerd.
Toedracht
Verzekerde heeft op of omstreeks vrijdag 20 april 2007 via het computersysteem van [transportbedrijf B] een opdracht ontvangen voor het vervoer van een groepage zending van [plaats] naar verschillende ontvangers in oost en noordoost Nederland. Op vrijdag 20 april 2007 arriveerde een chauffeur van verzekerde bij [transportbedrijf B] in [plaats] voor het vervoer van die groepage zending. Deze was reeds geladen in een trailer van [transportbedrijf B]. Die chauffeur heeft die geladen trailer vervolgens vervoerd naar de loods van verzekerde in [plaats]. Na aankomst bij verzekerde is die trailer gelost en zijn de zendingen in de loods van verzekerde, in verband met het sorteren en in afwachting van het verdere vervoer naar de ontvangers, in de loods gezet. Bij deze groepage zending bevonden zich onder andere 5 pallets omwikkeld met een zwarte ondoorzichtige folie. Verzekerde was niet op de hoogte van de inhoud van die pallets. Uit de bijbehorende leveringsbon en de adressering op die pallets bleek dat die zending bestemd was voor TomTom c/o Moduslink in Apeldoorn.
Op zaterdag 21 april 2007, hebben medewerkers van verzekerde, aan de hand van de door de planners samengestelde routes, bestelauto’s en eerder genoemde kastentrailer geladen met de zendingen die op maandag 23 april 2007 bij verschillende ontvangers moesten worden afgeleverd. In de kastentrailer zijn toen verschillende dozen kisten en pallets geladen, waarvan eerder bedoelde 5 pallets bestemd voor TomTom c/o Moduslink in Apeldoorn. Na deze pallets zijn nog een grote kist en nog 4 pallets met papier in de kastentrailer geladen. De 5 pallets bleven wel zichtbaar.
Omdat in de onderhoudswerkplaats al een trailer stond geparkeerd, is de kastentrailer na het laden, achteruit, in het laad- en losdock aan de achterzijde van het pand geparkeerd en gekoppeld aan eerder genoemde trekker. Een medewerker heeft de achterzijde van de kastentrailer laten zakken, zodat de laaddeuren van die kastentrailer beneden het niveau van het laadperron kwamen.
Op zondag 22 april 2007, omstreeks 18.00 uur arriveerde [naam 1], directeur van verzekerde, op het terrein en hij ontdekte dat eerder genoemde trekker en kastentrailer waren gestolen. Op de plaats waar de trekker / trailer aanvankelijk stonden geparkeerd, lag glas afkomstig van een autoruit, op de grond. De overige voertuigen stonden alle onbeschadigd op het terrein geparkeerd.
Uit de opnames van de beveiligingscamera’s kon onder andere worden vastgesteld dat op die dag, omstreeks 16.30 uur twee personen op het terrein van verzekerde liepen; 1 minuut later liep één van die personen naar de trekker / trailer en 2 minuten daarna reed die trekker / trailer van het terrein. Korte tijd later reed die trekker / trailer op de oprit van de A 28 in de richting Zwolle. Het is niet mogelijk om aan de hand van de camera opnames een duidelijk signalement van de personen te kunnen vaststellen.
(…)
Verzekerde heeft na deze diefstal vernomen dat de 5 pallets bestemd voor TomTom c/o Moduslink waren geladen met dozen met daarin 2.800 stuks navigatieapparatuur.
Terugvinden trekker / trailer
Op woensdag 25 april 2007, omstreeks 17.00 uur zijn de gestolen trekker / trailer teruggevonden (…). In de trailer lag een deel van de lading door elkaar. De 5 pallets met TomTom navigatieapparatuur waren niet meer in de trailer aanwezig. Later heeft verzekerde vastgesteld dat enkele dozen van de overige lading waren opengesneden, maar dat daaruit geen goederen zijn weggenomen.
Op ons verzoek heeft de KLPD door de technische recherche een technisch sporenonderzoek aan de teruggevonden trekker / trailer laten verrichten. Het rechterportier raam van de trekker was ingeslagen; het contactslot was met grof geweld verwijderd en elektrische draden waren doorverbonden. (…) De kastentrailer was onbeschadigd.
Na het onderzoek van de technische recherche zijn de trekker / trailer door verzekerde opgehaald.
Later hebben wij van de politie vernomen dat in de trekker dactyloscopische sporen en sporen van schoenen zijn aangetroffen. Deze sporen hebben echter niet geleid tot het bekend worden van de identiteit van de daders.
(…)
Contact met de politie
Wij hebben de KLPD van deze diefstal in kennis gesteld en hen verzocht ons te informeren indien iets omtrent deze diefstal bekend wordt.
(…)
Verder onderzoek
Wij hebben gesproken met de medewerkers van verzekerde die op zaterdag 21 april 2007 in de loods hebben gewerkt en de trailer hebben geladen. Geen van deze medewerkers is op de hoogte van de inhoud van de verschillende zendingen. Zij laden de bestelauto’s en trailers aan de hand van de vrachtbrieven waarop staat vermeld voor wie de zendingen zijn bestemd en uit hoeveel colli die zending bestaat. De adressen van de ontvangers zijn met etiketten op de zendingen aangebracht. Volgens hen zijn de pallets bestemd voor TomTom c/o Moduslink nagenoeg altijd omwikkeld met zwarte ondoorzichtige folie. Er zijn ook zendingen van andere ontvangers die met een dergelijk folie zijn omwikkeld. Volgens de medewerkers kunnen die pallets zijn geladen met waardevolle goederen, maar het komt ook voor dat dergelijke pallets met verpakkingsmiddelen zijn geladen.
(…)
Contacten met de recherche van Drente
Uit contacten met de politie van Drente hebben wij vernomen dat zij naar aanleiding van later bij hen binnengekomen informatie een nader onderzoek naar deze diefstal hebben ingesteld. Dat onderzoek is in verband met een ander onderzoek met een hogere prioriteit enige tijd onderbroken. Na die onderbreking heeft de officier van justitie besloten het onderzoek naar deze diefstal niet meer voort te zetten om redenen dat eerder verkregen informatie in verband met de inmiddels verstreken tijd niet meer betrouwbaar c.q. bruikbaar was.
(…)
Oorzaak van de schade
Een onbekend persoon heeft het rechterportierraam van de trekker ingeslagen en kon daarna dat portier openen. Vervolgens heeft hij kennelijk met een tang het contactslot verwijderd en door het doorverbinden van de elektrische bedrading kon hij de motor van de trekker starten. Daarna is hij met de geladen trekker / trailer van het terrein van verzekerde weggereden. Op een onbekend tijdstip en onbekende plaats zijn de 5 pallets met TomTom navigatieapparaten uit de trailer gelost. Het is tot op heden niet bekend of de daders informatie hebben gehad dat in deze trailer TomTom navigatieapparatuur of andere waardevolle goederen zouden zijn geladen. (…)”.
2.15. In een brief van Toplis Hettema van 17 november 2009 (productie 11 van [eiseressen]) staat:
“(…) U verzocht ons of wij, buiten de reeds door ons aan u verstrekte informatie en onze tussenberichten en rapportages, meer specifiek konden aangeven welke acties concreet door de politie zijn ondernomen; of er daadwerkelijk telefoontaps zijn geplaatst en zo ja, bij wie en wanneer; of ook meer concreet is aan te geven waarom het onderzoek uiteindelijk is gestaakt; of moet worden geconcludeerd dat door de politie aanwijzingen zijn gevonden die hebben geleid tot het voortzetten van het onderzoek; of door de KLPD enige negatieve betrokkenheid van verzekerde definitief is uitgesloten.
Naar aanleiding van bovenaangehaalde e-mail en vragen, hebben wij telefonisch contact opgenomen met de rechercheur van de recherche eenheid Groningen-Friesland-Drente, door wie destijds een onderzoek naar deze diefstal is verricht.
Van hem hebben wij vernomen dat, zoals wij in ons rapport hebben vermeld, het onderzoek naar deze diefstal was onderbroken in verband met een ander onderzoek met een hoge prioriteit en dat na die onderbreking het onderzoek niet meer is voortgezet, omdat naar het oordeel van de officier van justitie, de eerder verkregen informatie in verband met de verstreken tijd niet meer betrouwbaar c.q. bruikbaar werd geacht.
Bij eerder bedoelde rechercheur en recherche eenheid is later geen nieuwe informatie bekend geworden over deze diefstal of de eventuele daders.
Bij hen is niets bekend omtrent een (later) ingesteld onderzoek naar deze diefstal. Genoemde recherche eenheid heeft in ieder geval geen verder onderzoek naar deze diefstal verricht en bij hen is ook niet bekend, of een andere politie-instantie een onderzoek naar deze diefstal heeft ingesteld.
Er zijn bij hen geen verzoeken gedaan door andere politie-instanties voor het verstrekken van informatie of het verlenen assistentie met betrekking tot deze diefstal.
Omtrent het eventueel plaatsen van telefoontaps bij verzekerde of diens personeel is bij hen niets bekend.
Tevens hebben wij contact opgenomen met het ICC/LTT van de KLPD. Het ICC/LTT verricht zelf geen onderzoeken naar diefstallen. Hun werkzaamheden betreffen onder andere het verzamelen van gegevens over ladingdiefstallen, het maken van analyses van ladingdiefstallen en het verstrekken van gegevens aan andere politie-instanties met betrekking tot ladingdiefstallen. Wij hebben deze diefstal destijds bij het ICC/LTT aangemeld. Tevens hebben wij hen de bij ons beschikbare informatie van de gestolen TomTom navigatie-apparatuur verstrekt.
Bij onze contacten met het ICC/LTT hebben wij vernomen, dat aansluitingen voor telefoontaps ten behoeve van politie-onderzoeken in geheel Nederland (technisch) worden aangesloten bij/via de KLPD. Hierdoor zou de indruk kunnen ontstaan dat “door de KLPD telefoontaps zijn geplaatst”. Verder is mondeling aan ons bevestigd, dat in verband met deze diefstal geen telefoontaps zijn geplaatst bij verzekerde of medewerkers van verzekerde.
Bij het ICC/LTT is met betrekking tot bovenvermelde diefstal geen ander onderzoek bekend dan het aanvankelijk door de recherche eenheid Groningen - Friesland - Drente ingestelde onderzoek. (…)”.
3. De vordering in conventie
3.1. [eiseressen] vordert - na vermeerdering van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat [transportbedrijf A] jegens geen van [transportbedrijf B], ModusLink en CRC aansprakelijk is tot vergoeding van schade, ontstaan door de diefstallen van op of omstreeks 12 maart 2007 en 22 april 2007, althans dat de aansprakelijkheid van [transportbedrijf A] is beperkt tot een bedrag van € 3,40 per kilogram gestolen gewicht of meer subsidiair tot de tegenwaarde in Nederlands wettig betaalmiddel van 8,33 SDR per kilogram bruto gestolen gewicht, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
3.2. [eiseressen] legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
[transportbedrijf A] heeft ten aanzien van beide diefstallen alle zorg voor de lading betracht die in redelijkheid van haar als vervoerder mocht worden verwacht. De combinatie was afgesloten en was met de achterzijde tegen een laaddok geplaatst om diefstal te bemoeilijken. Bovendien werd het terrein van [transportbedrijf A] bewaakt met camera’s. Primair geldt daarom dat [transportbedrijf A] voor beide diefstallen niet aansprakelijk is. Subsidiair geldt dat de aansprakelijkheid is beperkt tot € 3,40 dan wel € 9,93 per kilogram gestolen gewicht.
4. Het verweer in conventie
4.1. [transportbedrijf B] concludeert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de door [eiseressen] gepretendeerde vorderingen zal afwijzen en hen zal veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2. [transportbedrijf B] voert de navolgende verweren aan.
Interpolis is in deze kwestie slechts betrokken als vervoerdersaansprakelijkheidsverzekeraar, zodat zij niets van [transportbedrijf B] te vorderen heeft. Op basis van de beschikbare informatie en documentatie kan het niet anders zijn dan dat sprake is van aan [transportbedrijf A] toe te rekenen opzet. Het is duidelijk dat de dieven over informatie beschikten die alleen maar aan [transportbedrijf A] bekend kon zijn. Niet is gesteld of gebleken dat er vaker dieven op het terrein van [transportbedrijf A] actief zijn geweest. De kans dat de dieven toevallig precies die twee weekeinden hebben uitgekozen waarop bij [transportbedrijf A] van de gebruikelijke gang van zaken is afgeweken, is uitgesloten. Gezien de omvang van de loods, valt niet in te zien waarom de vijf gestolen pallets niet in de loods hadden kunnen worden opgeslagen. Bovendien had de beladen trailer in de garage kunnen worden gezet. [transportbedrijf B] bestrijdt dat [transportbedrijf A] de achterzijde van de trailer tot onder het niveau van het laaddok heeft laten zakken. De maatregelen die [transportbedrijf A] heeft genomen zijn onvoldoende voor een geslaagd beroep op overmacht. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van de stelling dat geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid rust op [eiseressen] Zij is de procedure immers begonnen, om te voorkomen dat [transportbedrijf A] voor een buitenlandse rechter kon worden gedagvaard. Indien de bewijslast ten aanzien van opzet of bewuste roekeloosheid toch op [transportbedrijf B] mocht rusten, dan dient de bewijslast te worden omgekeerd op grond van de redelijkheid en billijkheid. Het bewustzijn van [transportbedrijf A] kan uit de omstandigheden worden afgeleid.
4.3. CRC concludeert dat de rechtbank [eiseressen] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans dat de vordering tegen CRC haar zal worden ontzegd, met veroordeling van [eiseressen] in de kosten van het geding voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.4. CRC voert de navolgende verweren aan.
[eiseressen] heeft de omstandigheden van de diefstal van maart 2007 zo summierlijk geschetst dat het beroep op overmacht niet kan worden gehonoreerd. Bij gebrek aan wetenschap omtrent de toedracht van deze diefstal moet CRC betwisten dat [eiseressen] zich kan beroepen op beperking van aansprakelijkheid. Het vermoeden rijst evenwel dat ook met betrekking tot de diefstal van maart 2007 sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.
[eiseressen] komt geen beroep toe op de beperking van aansprakelijkheid voor de diefstal van april 2008 op grond van artikel 23 CMR nu sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Het was niet de eerste keer dat sprake was van een diefstal bij [transportbedrijf A]. Ondanks verschillende verzoeken daartoe heeft [eiseressen] de toedracht van deze diefstal niet opgehelderd. CRC kan niet uitsluiten dat personeel van [transportbedrijf A] bij de diefstal betrokken is geweest. [transportbedrijf A] wist dat de goederen bestemd waren voor TomTom. Ook was [transportbedrijf A] bekend met de onveilige situatie en was [transportbedrijf A] bekend met de zeer grote kans op diefstal. Niettemin heeft [transportbedrijf A] de veiligheidsrisico’s voor lief genomen. Voor een geslaagd beroep op artikel 23 CMR is het ontkennen van opzet of bewuste roekeloosheid niet voldoende. Een vervoerder die voldoende wil weerspreken dat van opzet of bewuste roekeloosheid sprake is, moet over de oorzaak van de schade gedetailleerde gegevens verschaffen. Het vermoeden rijst dat personeel betrokken is geweest bij de eerdere verdwijningen en wellicht ook de diefstal van april 2007. Het beroep op overmacht kan niet slagen. De toepasselijkheid van artikel 29 CMR staat daaraan in de weg en [transportbedrijf A] heeft bovendien niet alle maatregelen genomen die van een zorgvuldig vervoerder kunnen worden gevergd om diefstal te voorkomen.
5. De vorderingen in reconventie
5.1. [transportbedrijf B] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad [transportbedrijf A] zal veroordelen om, tegen deugdelijk bewijs van kwijting, aan [transportbedrijf B] een schadevergoeding te betalen van € 330.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente berekend over dat bedrag berekend vanaf 23 april 2007 dan wel 25 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van [transportbedrijf A] in de kosten van de procedure.
5.2. [transportbedrijf B] legt aan haar vordering, naast het gestelde in conventie en in het licht van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
[transportbedrijf A] is voor de schade als gevolg van de diefstallen aansprakelijk en kan zich niet op enige beperking van aansprakelijkheid beroepen. De schade aan de navigatieapparatuur bedraagt volgens opgave van CRC € 330.000,--. Voor bewijs van die schade moeten de stellingen van CRC herhaald en ingelast worden beschouwd.
5.3. CRC vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [transportbedrijf A] zal veroordelen tot betaling van:
- € 323.315,50 te vermeerderen met CMR rente over dat bedrag vanaf 22 april 2007 althans vanaf 25 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke kosten conform Rapport Voorwerk II begroot op € 4.000,--;
- de kosten van het geding.
5.4. CRC legt aan haar vordering, naast het gestelde in conventie en in het licht van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
Aangenomen moet worden dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 29 CMR en [transportbedrijf A] moet de volledige schade aan CRC vergoeden. Er zijn in totaal 2.800 stuks TomTom navigatiesystemen ontvreemd. Hiervoor heeft CRC een uitkering van haar verzekeraar ontvangen. CRC heeft een lastgeving ter incasso ten behoeve van de verzekeraar.
6. Het verweer in reconventie
6.1. [eiseressen] concludeert dat de rechtbank [transportbedrijf B] en CRC hun vorderingen zal ontzeggen, met veroordeling van hen, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
6.2. De stellingen die [eiseressen] aan haar verweer ten grondslag legt, worden hierna, voor zover nodig, nader besproken en beoordeeld.
7. De beoordeling in conventie en in reconventie
Positie Interpolis
7.1. Interpolis is de verzekeraar van [transportbedrijf A]. In het kader van de verzekeringsovereenkomst kan Interpolis jegens [transportbedrijf A] verplicht zijn schade te vergoeden. Van een rechtsverhouding tussen Interpolis enerzijds en [transportbedrijf B] en/of CRC anderzijds is geen sprake, ook niet nadat Interpolis tot uitkering van enig bedrag zal overgaan. In dat laatste geval kan Interpolis als gevolg van subrogatie immers degenen aanspreken die de lading hebben gestolen, maar het is - anders dan [eiseressen] suggereert in onderdeel 43 van de conclusie van antwoord in reconventie - niet zo dat Interpolis na uitkering iets kan vorderen van [transportbedrijf B] en/of CRC. Artikel 7:954 lid 1 BW voorziet slechts in een directe actie van een benadeelde tegen een verzekeraar wanneer sprake is van personenschade. Voor een directe actie ten aanzien van schade als gevolg van het zoekraken van lading bestaat geen wettelijke voorziening.
7.2. Een verklaring voor recht kan op grond van het bepaalde in artikel 3:302 BW slechts worden uitgesproken op vordering van één van de bij een bepaalde rechtsverhouding onmiddellijk betrokkenen en kan er alleen toe dienen - tegenover de andere bij die rechtsverhouding betrokkene - het bestaan van de rechtsverhouding vast te stellen of de inhoud van de rechtsverhouding te preciseren. In deze zin ook HR 22 januari 1993, NJ 1994, 734.
7.3. Uit het vorenstaande volgt dat Interpolis niet als “onmiddellijk betrokken persoon” kan worden aangemerkt, zodat zij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot een verklaring voor recht.
CMR van toepassing
7.4. Hoewel [transportbedrijf A] eerder heeft betoogd dat het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) niet van toepassing is op het door [transportbedrijf A] in opdracht van [transportbedrijf B] uitgevoerde vervoer, heeft de raadsman van [transportbedrijf A] dit standpunt ter comparitie laten varen. De rechtbank maakt hieruit op dat partijen het erover eens zijn dat het CMR op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is. Partijen zijn het er ook over eens dat dit als consequentie heeft dat [transportbedrijf A] zich niet kan beroepen op eigen schuld in de zin van het bepaalde in artikel 6:101 BW. Nu [transportbedrijf A] sterk heeft benadrukt dat het voor het antwoord op de vraag of het CMR van toepassing is doorslaggevend is of sprake is van binnenlands vervoer of van grensoverschrijdend vervoer, begrijpt de rechtbank dat [transportbedrijf A] niet langer een beroep doet op beperking van aansprakelijkheid op grond van de Algemene Vervoerscondities (AVC 2002).
CMR
7.5. Op grond van het bepaalde in artikel 17 lid 1 CMR is de vervoerder aansprakelijk voor verlies van goederen, dat is ontstaan tussen het ogenblik van inontvangstneming en aflevering. De vervoerder is echter van deze aansprakelijkheid ontheven indien het verlies is ontstaan door omstandigheden, die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen (artikel 17 lid 2 CMR). De vervoerder kan zich slechts met succes op deze ontheffing van aansprakelijkheid beroepen, indien hij aantoont dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder - daaronder begrepen de personen van wier hulp hij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakt - te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies te voorkomen. In deze zin ook HR 17 april 1998, NJ 1998, 602. Het antwoord op de vraag welke maatregelen redelijkerwijs van de vervoerder hadden kunnen worden gevergd om het verlies van de lading te voorkomen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, en, indien eenmaal is vastgesteld welke maatregelen dat zijn, komt de vervoerder alleen dan een beroep op de ontheffingsgrond toe, indien hij al die maatregelen ook daadwerkelijk heeft genomen.
7.6. Indien de vervoerder aansprakelijk is, dan kan hij zich beroepen op de limiet van artikel 23 lid 3 CMR (zoals gewijzigd bij het protocol van 5 juli 1978, Trb. 1980, 155). De tekst van deze bepaling luidt: “3. De schadevergoeding kan evenwel niet meer bedragen dan 8.33 rekeneenheden voor elk ontbrekend kilogram bruto-gewicht." Het begrip “rekeneenheden” verwijst naar het bijzondere trekkingsrecht (ook: Special Drawing Right (SDR)) zoals dit is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds.
7.7. Op grond van het bepaalde in artikel 29 lid 1 CMR kan de vervoerder zich niet op deze aansprakelijkheidslimiet beroepen indien de schade voortspruit uit opzet dan wel voortspruit uit schuld die naar Nederlands recht met opzet gelijk wordt gesteld. Onder dit laatste moet worden verstaan een handeling die, of een nalaten dat, moet worden aangemerkt als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien. Daarvan is sprake wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet laat weerhouden. Zie HR 5 januari 2001, NJ 2001, 392 en recent HR 29 mei 2009, NJ 2009, 245. Op grond van het bepaalde in artikel 29 lid 2 CMR kan de vervoerder zich evenmin op de aansprakelijkheidslimiet beroepen bij opzet of daaraan gelijk te stellen schuld van zijn ondergeschikten wanneer deze handelden in de uitoefening van hun werkzaamheden.
Bewijslastverdeling
7.8. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van overmacht in de zin van het bepaalde in artikel 17 CMR rust op [transportbedrijf A].
7.9. Ten aanzien van opzet of daaraan gelijk te stellen schuld in de zin van het bepaalde in artikel 29 lid 1 CMR rust de stelplicht en bewijslast op [transportbedrijf B] en CRC. De omstandigheid dat [transportbedrijf A] in conventie een verklaring voor recht vordert is hierbij niet van betekenis. In deze zin ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 mei 2007, SES 2009, 56.
7.10. [transportbedrijf B] en CRC hebben omkering van de bewijslast bepleit ten aanzien van opzet of daaraan gelijk te stellen schuld omdat [transportbedrijf A] hoogst onzorgvuldig heeft gehandeld, onvoldoende feitelijke gegevens heeft verschaft ter onderbouwing van haar betwisting en op grond van de redelijkheid en billijkheid.
7.11. Voor omkering van de bewijslast (op grond van de redelijkheid en billijkheid) ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding. Niet kan worden gezegd dat [transportbedrijf A] zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat dit tot omkering van de bewijslast zou moeten leiden.
7.12. Anders dan [transportbedrijf B] en CRC betogen, is de rechtbank niet van oordeel dat [transportbedrijf A] over de gang van zaken bij de twee diefstallen dusdanig summier is geweest dat dit moet leiden tot omkering van de bewijslast, in die zin dat [transportbedrijf A] zou moeten bewijzen dat geen sprake is van opzet of daaraan gelijk te stellen schuld. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat [transportbedrijf A] zo weinig informatie heeft verschaft dat moet worden geconcludeerd dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 29 CMR. Het gaat om twee diefstallen - geen vermissingen - waarvan onvoldoende aanleiding bestaat aan te nemen dat [transportbedrijf A] over meer relevante informatie beschikt dan zij heeft verstrekt aan de politie en Interlloyd Averij B.V., de door de verzekeraar van [transportbedrijf B] ingeschakelde deskundige, van welke informatie [transportbedrijf B] en CRC kennis hebben genomen.
Het beroep op overmacht
7.13. Ter ondersteuning van het beroep op overmacht heeft [transportbedrijf A] het volgende gesteld:
• de combinatie, waarin de in april 2007 gestolen lading zich bevond, was afgesloten;
• de achterzijde van de trailers waarin de in maart 2007 en in april 2007 gestolen lading zich bevond, was tegen een laaddok geplaatst, zodanig dat de deuren niet konden worden geopend;
• het terrein van [transportbedrijf A] werd met camera’s bewaakt.
7.14. Hiermee heeft [transportbedrijf A] onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat zij - onder de gegeven omstandigheden - de maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder kunnen worden gevergd om het verlies te voorkomen. Daartoe is het volgende redengevend:
• tussen partijen staat vast dat het terrein van [transportbedrijf A] ten tijde van de twee diefstallen voor eenieder toegankelijk was;
• vanaf zaterdag 17:30 uur tot maandagmorgen was er destijds geen personeel van [transportbedrijf A] aanwezig;
• beide diefstallen hebben tussen zaterdag 17:30 uur en maandagmorgen plaatsgehad;
• gesteld noch gebleken is dat het terrein in het weekeinde in de gaten werd gehouden door bewakingspersoneel;
• de op het terrein aanwezige camera’s werden niet “live” bekeken, de camerabeelden werden opgeslagen in een computer;
• [transportbedrijf A] heeft niet weersproken dat zij in de loods voldoende ruimte had de in de trailers geladen goederen op te slaan;
• [transportbedrijf A] heeft niet weersproken dat zij de twee beladen trailers waaruit lading is gestolen had kunnen parkeren in de garage, desnoods door het voertuig dat al in de garage stond elders op het terrein te zetten.
7.15. Gezien het risico op diefstal van lading dat is verbonden aan een onbewaakt en voor eenieder toegankelijk terrein waarop een transportbedrijf is gevestigd, ook wanneer dat terrein is gelegen in “het rustige deel van het land”, kon van [transportbedrijf A] worden gevergd de lading op te slaan in de loods dan wel de trailers neer te zetten in de garage, desnoods door het voertuig dat al in de garage stond elders op het terrein te plaatsen. Dit kon ook van [transportbedrijf A] worden gevergd wanneer het mogelijk was de trailer zo tegen het laaddok aan te zetten dat de deuren niet konden worden geopend. Het beroep op overmacht gaat niet op.
Opzet en daaraan gelijk te stellen schuld
7.16. CRC heeft naar voren gebracht dat niet valt uit te sluiten dat personeel van [transportbedrijf A] bij beide diefstallen betrokken is geweest. De rechtbank begrijpt het betoog van CRC zo dat zij stelt dat sprake is van opzet of daaraan gelijk te stellen schuld van ondergeschikten van [transportbedrijf A] in de zin van het bepaalde in artikel 29 lid 2 CMR. Hierover wordt als volgt overwogen.
7.17. In het rapport van Toplis Hettema van 25 april 2008 (zie hiervoor onder 2.14) staat dat de officier van justitie heeft besloten het onderzoek stop te zetten. Ter comparitie heeft de directeur van [transportbedrijf A] verklaard: “Bij mijn weten heeft de politie nooit iets met de zaak gedaan. Mij is niet bekend dat personeel is vervolgd.” Op verzoek van de verzekeraar van [transportbedrijf A] heeft Toplis Hettema in een brief van 17 november 2009 (zie hiervoor onder 2.15) verslag gedaan van haar bevindingen naar aanleiding van navraag bij verschillende instanties over het verloop van onderzoek naar de diefstallen door de politie. De strekking van deze brief is dat werd bevestigd dat destijds het onderzoek is stopgezet en later niet meer is hervat. In reactie hierop heeft CRC betoogd dat de bevindingen van Toplis Hettema niet uitsluiten dat toch telefoontaps zijn geplaatst.
7.18. Hetgeen CRC ten aanzien van betrokkenheid van personeel van [transportbedrijf A] bij de diefstallen heeft gesteld, is vaag en (tamelijk) speculatief. Concrete aanknopingspunten voor betrokkenheid van personeel heeft CRC niet naar voren gebracht. Sterker, CRC heeft niet met zoveel woorden gesteld dat het personeel van [transportbedrijf A] bij de diefstal betrokken is geweest. De rechtbank gaat dan ook aan het argument van eventuele betrokkenheid van het personeel van [transportbedrijf A] voorbij.
7.19. Nu [transportbedrijf B] en CRC niet (voldoende gemotiveerd) hebben gesteld dat van de kant van [transportbedrijf A] sprake is van opzet, komt het erop aan of [transportbedrijf A] wist dat de kans op schade als gevolg van diefstal aanzienlijk groter was dan de kans dat deze schade uitbleef maar zich er desondanks niet van heeft laten weerhouden tweemaal een beladen trailer op haar terrein in het weekend achter te laten.
7.20. Het betoog van zowel [transportbedrijf B] als CRC komt erop neer dat [transportbedrijf A] onvoorzichtig is geweest en verschillende maatregelen had kunnen en moeten treffen om diefstal te voorkomen. [transportbedrijf B] en CRC hebben echter onvoldoende gesteld om de vergaande conclusie te rechtvaardigen dat [transportbedrijf A] wist dat de kans op diefstal aanzienlijk groter was dan de kans dat geen diefstal zou plaatshebben. Ten aanzien van de tweede diefstal wordt opgemerkt dat onvoldoende is dat [transportbedrijf A] na de eerste diefstal extra alert had moeten zijn. De eerdere diefstal zegt immers wel iets over de wetenschap van het gevaar van diefstal, maar brengt (zonder nadere toelichting, die niet is gegeven) niet mee dat [transportbedrijf A] ter zake van de tweede diefstal, die op zijn eigen merites moet worden beoordeeld, wist dat de kans op diefstal van lading aanzienlijk groter was dan de kans dat geen lading zou worden gestolen.
7.21. De tussenconclusie luidt dan ook dat [transportbedrijf B] en CRC onvoldoende hebben gesteld om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat sprake is van opzet of daaraan gelijk te stellen schuld in de zin van artikel 29 CMR en dat [transportbedrijf A] zich om die reden niet op de aansprakelijkheidslimiet van artikel 23 lid 3 CMR kan beroepen.
Artikel 23 lid 3 CMR
7.22. Uit het vorenstaande volgt dat [transportbedrijf A] zich met recht kan beroepen op de beperking van aansprakelijkheid die is neergelegd in artikel 23 lid 3 CMR. Dat betekent dat de meer subsidiaire vordering van [transportbedrijf A] zal worden toegewezen.
De vordering van CRC
7.23. Ter comparitie heeft de advocaat van CRC opgemerkt: “U houdt mij voor dat de verzekeraar van CRC € 323.315,50 heeft uitgekeerd en vraagt mij of CRC nog wel belang heeft bij de procedure. Er is sprake van lastgeving tot incasso op naam van CRC ten behoeve van de verzekeraar.” [transportbedrijf A] heeft ter comparitie het bestaan van deze lastgeving niet weersproken.
7.24. De verzekeraar van CRC heeft schadevergoeding uitgekeerd met betrekking tot de diefstal van 2.800 (5 pallets) TomToms. Volgens CRC zijn 2.800 TomToms gestolen tijdens de tweede diefstal in april 2007. [transportbedrijf A] heeft onweersproken gesteld dat met deze hoeveelheid TomToms een bruto gewicht is gemoeid van 1.000 kilogram.
7.25. De rechtbank hanteert op grond van artikel 23, zevende lid, CMR de koers van de SDR ten tijde van het uitspreken van dit vonnis, althans een datum die dat tijdstip zo veel mogelijk benadert. Zij stelt de koers vast op € 1,19, de koers van 21 juni 2010. De omvang van de schadevergoedingsverplichting van [transportbedrijf A] jegens CRC bedraagt aldus 1.000 x 8,33 x 1,19 = € 9.912,70. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen onder afwijzing van het overige.
7.26. Nu niet is gebleken dat CRC haar vordering schriftelijk bij [transportbedrijf A] heeft ingediend, zal de rente van 5 procent per jaar op grond van artikel 27 lid 1 CMR worden toegewezen vanaf de dag van instellen van de eis in reconventie, te weten 25 februari 2009.
7.27. De vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten worden als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
De vordering van [transportbedrijf B]
7.28. Bij de vordering tot schadevergoeding van [transportbedrijf B] speelt de bijzonderheid dat [transportbedrijf B] op dit moment nog geen schade heeft geleden en alleen schade zal lijden wanneer zij metterdaad schadevergoeding betaalt aan (de verzekeraar van) CRC. Dat [transportbedrijf B] schadevergoeding heeft betaald aan (de verzekeraar van) CRC is gesteld noch gebleken. [transportbedrijf B] heeft - pas - ter comparitie betoogd dat CRC haar aansprakelijk heeft gesteld.
7.29. De vordering van CRC zal voor een aanzienlijk lager bedrag worden toegewezen dan dat CRC heeft gevorderd. CRC beschikt met dit vonnis ten behoeve van haar verzekeraar over een executoriale titel tegenover [transportbedrijf A]. Het gaat daarbij bovendien om een relatief gering bedrag. Tegen deze achtergrond ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet in de rede dat CRC alsnog tegen [transportbedrijf B] zal gaan procederen om ook tegenover haar over een executoriale titel te beschikken. De vordering van [transportbedrijf B] zal bij gebrek aan voldoende belang worden afgewezen.
Proceskosten
7.30. [transportbedrijf B] en CRC zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De kosten aan de zijde van [transportbedrijf A] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,31
- vast recht € 251,00
- salaris advocaat € 1.130,00 (2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.465,31
De rechtbank merkt hierbij op dat zij in de stukken geen gegevens heeft aangetroffen waaruit zij kan afleiden welke kosten [transportbedrijf A] heeft gemaakt voor het uitbrengen van de inleidende dagvaarding aan CRC, zodat de te vergoeden kosten ter zake van de dagvaarding zullen worden beperkt tot de dagvaarding die aan [transportbedrijf B] is uitgebracht.
7.31. Nu Interpolis in conventie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, zal Interpolis in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [transportbedrijf B] en CRC evenwel op nihil.
7.32. [transportbedrijf A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van CRC in reconventie. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van CRC op basis van het toegewezen bedrag op:
- salaris advocaat € 480,00 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 384,00)
Totaal € 480,00
7.33. [transportbedrijf B] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [transportbedrijf A] in reconventie. De kosten aan de zijde van [transportbedrijf A] worden begroot op:
- salaris advocaat € 2.500,00 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 2.000,00)
Totaal € 2.500,00
8. De beslissing
De rechtbank
in conventie
8.1. verklaart Interpolis niet-ontvankelijk in haar vordering,
8.2. verklaart voor recht dat de aansprakelijkheid van [transportbedrijf A] jegens [transportbedrijf B] en CRC voor de twee diefstallen van navigatieapparatuur van TomTom in maart 2007 en in april 2007 is beperkt tot de tegenwaarde in Nederlands wettig betaalmiddel van 8,33 SDR per kilogram bruto gestolen gewicht,
8.3. veroordeelt Interpolis in de proceskosten, aan de zijde van [transportbedrijf B] en CRC tot op heden begroot op nihil,
8.4. veroordeelt [transportbedrijf B] en CRC in de proceskosten, aan de zijde van [transportbedrijf A] tot op heden begroot op € 1.465,31,
8.5. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling onder 8.4 uitvoerbaar bij voorraad,
8.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
8.7. veroordeelt [transportbedrijf A] om aan CRC te betalen een bedrag van € 9.912,70 (negenduizendnegenhonderdtwaalf euro en zeventig eurocent), vermeerderd met rente van vijf procent per jaar vanaf 25 februari 2009 tot de dag van volledige betaling,
8.8. veroordeelt [transportbedrijf A] in de proceskosten, aan de zijde van CRC tot op heden begroot op € 480,00,
8.9. veroordeelt [transportbedrijf B] in de proceskosten, aan de zijde van [transportbedrijf A] tot op heden begroot op € 2.500,00,
8.10. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.11. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2010.