ECLI:NL:RBZUT:2010:BM3177

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/618 AW
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontslag van gemeenteambtenaar in afwachting van strafrechtelijke uitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 4 mei 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een gemeenteambtenaar, die met onmiddellijke ingang was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De ambtenaar, verzoeker in deze procedure, was geschorst op 18 juni 2009 in afwachting van een strafrechtelijke uitspraak. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente Apeldoorn, als verweerder, zich niet kon onttrekken aan eerdere toezeggingen dat de uitspraak van de strafrechter zou worden afgewacht voordat disciplinaire maatregelen zouden worden genomen. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen wezenlijke wijziging van omstandigheden was die een afwijking van deze toezegging rechtvaardigde. De ambtenaar had sinds 30 maart 2010 geen inkomen meer, wat zijn spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening onderstreepte. De voorzieningenrechter schorste het ontslag en bepaalde dat het betaalde griffierecht aan de verzoeker moest worden vergoed. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om zich aan hun eigen toezeggingen te houden.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 10/618 AW
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker]
te [woonplaats],
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft verweerder aan verzoeker wegens ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang ontslag verleend op grond van artikel 16:1:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst gemeente Apeldoorn (hierna: de CAR/UWO). Bij deze strafoplegging heeft verweerder in het kader van artikel 16:1:5 van de CAR/UWO onmiddellijke tenuitvoerlegging bevolen.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 april 2010, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. B.J.H.L. Brouwer, advocaat te Harderwijk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.C. Maassen van den Brink en B.A. van Dam.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
2.2. De voorzieningenrechter ziet zich eerst geplaatst voor de vraag of verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoeker heeft in dit verband gesteld dat het spoedeisend belang evident aanwezig is, gelet op de omstandigheid dat hij vanaf 30 maart 2010 geen inkomen meer heeft.
Verweerder heeft aangevoerd dat de echtgenote van verzoeker in de zorg werkzaam is, zodat er nog steeds sprake is van enig inkomen. Voorts heeft een leidinggevende van verzoeker gehoord dat verzoeker werkzaamheden verricht bij een autobedrijf en heeft een getuige in het strafproces verklaard dat verzoeker over onroerend goed in Polen beschikt.
Ter zitting heeft verzoeker de jaaropgave van zijn echtgenote over 2009 getoond, waaruit blijkt dat zij over dat jaar een inkomen van € 11.157,-- heeft genoten. Daaraan heeft hij toegevoegd dat zijn echtgenote minder is gaan werken in verband met de verzorging van hun jongste kind. Op dit moment werkt zijn echtgenote ongeveer 60 uur per maand. Verzoeker heeft ter zitting bovendien ontkend dat hij bezittingen heeft in Polen.
De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het grootste deel van het gezinsinkomen is als gevolg van het bestreden besluit vervallen, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat verzoeker over vermogen beschikt in de vorm van onroerende zaken in Polen, noch dat verzoeker werkzaam zou zijn voor een autobedrijf en daar ook inkomsten uit zou genieten. Verweerder heeft zijn stellingen in deze niet nader kunnen onderbouwen.
2.3. Verzoeker is sedert medio mei 2003 bij de gemeente Apeldoorn werkzaam, laatstelijk in de functie van [functie] bij de afdeling [afdeling]. Op 3 juni 2009 is verzoeker door de politie regio Noord-Oost Gelderland gehoord in verband met de verdenking van betrokkenheid bij een wietplantage op het adres [adres] te [plaats].
Bij besluit van 18 juni 2009 heeft verweerder verzoeker met toepassing van artikel 8:15:1, eerste lid, van de CAR/UWO met onmiddellijke ingang geschorst in afwachting van duidelijkheid over de feiten. In het besluit is onder meer vermeld:
“In afwachting van duidelijkheid over de feiten, met name de vraag of u wordt gedagvaard en zo ja, of u uiteindelijk door de rechter wordt veroordeeld, besluiten wij u …… met onmiddellijke ingang te schorsen voor de periode dat duidelijkheid ontstaat over uw betrokkenheid bij de zaak en wij op basis daarvan een besluit nemen over de vraag of het nodig is maatregelen te treffen.”.
Bij brief van 14 september 2009 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt de opgelegde schorsing te beëindigen en verzoeker op grond van artikel 15:1:10, tweede lid onder a, van de CAR/UWO tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Nadat de rechter heeft bepaald of u veroordeeld wordt voor het plegen van strafbare feiten zullen wij rekening houdend met de inhoud van de uitspraak besluiten of en welke (disciplinaire) maatregelen (ten aanzien van uw dienstverband) getroffen moeten worden.”.
Nadat namens verzoeker bij brief van 21 september 2009 een zienswijze naar voren is gebracht heeft verweerder vervolgens bij besluit van 22 september 2009 daadwerkelijk besloten de schorsing te beëindigen en verzoeker op grond van artikel 15:1:10, tweede lid onder a, van de CAR/UWO tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen, volgens dit besluit “voor de periode totdat duidelijk is of u (verzoeker) veroordeeld wordt voor het plegen van strafbare feiten.”. In dat besluit is voorts onder andere het volgende vermeld:
“U zult begrijpen dat ik de uitspraak van de rechter wil afwachten. Tot die tijd verricht u de tijdelijke werkzaamheden bij de afdeling [...]. Als u vrijgesproken wordt, kunt u vanzelfsprekend uw oude werkzaamheden weer oppakken. (…..)
Als u door de rechter veroordeeld wordt, kan dat leiden tot het treffen van (disciplinaire) maatregelen die gevolgen kunnen hebben voor uw dienstverband.”.
Verzoeker is gedagvaard voor de terechtzitting van de politierechter van deze rechtbank van 8 januari 2010. De politierechter heeft het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor het horen van getuigen en nader onderzoek. Het onderzoek is voortgezet op de terechtzitting van 3 maart 2010. Het onderzoek ter terechtzitting is wederom voor onbepaalde tijd geschorst.
Bij brief van 16 maart 2010 heeft verweerder verzoeker, naar aanleiding van de bevindingen op de terechtzittingen van de politierechter waarbij vertegenwoordigers van verweerder aanwezig zijn geweest, geschorst en hem de toegang tot de gemeentelijke gebouwen ontzegd. Daarbij is tevens het voornemen kenbaar gemaakt om een disciplinaire maatregel op te leggen, inhoudende ongevraagd ontslag met onmiddellijke ingang wegens ernstig plichtsverzuim.
Namens verzoeker is bij brief van 22 maart 2010 een zienswijze ingediend, waarbij is aangegeven dat verzoeker kan berusten in de schorsing en de ontzegging van de toegang tot gemeentelijke gebouwen. Hij kan zich echter niet vinden in het voorgenomen ontslag.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder verzoeker met onmiddellijke ingang ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim als bedoeld in artikel 16:1:1 van de CAR/UWO.
2.4. Ingevolge artikel 16:1:1 van de CAR/UWO kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden bestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In artikel 16:1:2, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald welke disciplinaire maatregelen, naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen worden toegepast.
Ingevolge artikel 8:13 kan als disciplinaire maatregel aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
2.5. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het bij het bestreden besluit verleende ontslag geen stand kan houden. Daartoe is van belang dat verweerder in het besluit van 18 juni 2009, in het voornemen van 14 september 2009 en in het besluit van 22 september 2009 ondubbelzinnig en ongeclausuleerd aan verzoeker heeft medegedeeld dat de uitspraak van de strafrechter zou worden afgewacht, alvorens eventueel disciplinaire maatregelen zouden worden genomen.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op deze toezegging is teruggekomen op grond van hetgeen ter terechtzitting van de politierechter aan de orde is geweest en verweerder bekend is geworden nadat hij na de terechtzitting van 8 januari 2010 de beschikking had gekregen over de rapportage van de sociaal rechercheur. Aan de hand van deze rapportage en hetgeen tijdens de terechtzitting bij de politierechter naar voren is gebracht, heeft verweerder naar eigen zeggen de overtuiging gekregen dat verzoeker nadrukkelijk betrokken is geweest bij een wietplantage.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder ten aanzien van de feiten en omstandigheden een eigen arbeidsrechtelijke afweging kan maken en vervolgens naar aanleiding daarvan kan besluiten omtrent het treffen van disciplinaire maatregelen. Verweerder is daarbij in beginsel niet gebonden aan een rechterlijke beoordeling in het kader van de strafzaak.
Gelet echter op de hiervoor geciteerde ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen van het tot het verlenen van ontslag bevoegde bestuursorgaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder daarvan thans niet kan afwijken. Van een wezenlijke wijziging van omstandigheden die dat zouden kunnen rechtvaardigen is geen sprake. Daarbij neemt de voorzieningenrechter nog in aanmerking dat op 1 juni 2010 het onderzoek ter terechtzitting van de politierechter wordt hervat. Niet valt in te zien dat verweerder deze terechtzitting, na de inmiddels reeds verstreken tijd, niet zou kunnen afwachten. Dit klemt te meer nu verweerders gemachtigde ter zitting heeft gesteld dat een eventuele vrijspraak van verzoeker niet kan leiden tot een herstel van het bij het bestreden besluit beëindigde dienstverband.
2.6. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het bestreden besluit, voor zover verzoeker daarbij met onmiddellijke ingang is ontslagen, te schorsen. Voor een beperking daarvan, zoals door verweerder ter zitting (subsidiair) is verzocht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker. Met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand 2 punten (verzoekschrift 1 punt en bijwonen zitting 1 punt) toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bij het bestreden besluit verleende ontslag met onmiddellijke ingang tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,-- aan verzoeker vergoedt
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.