2.4. De moeder is op 5 oktober 2004 overleden. In haar testament d.d. 9 september 1993 komen onder meer de navolgende bepalingen voor:
“(…)
B. Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, aan mijn drie kinderen [zoon C], [dochter B] en [dochter A], in de onderlinge verhouding als hierna te melden (…) het recht van vruchtgebruik van een zodanig deel van mijn nalatenschap, dat de waarde van het vruchtgebruik overeenkomt met het saldo van de waarde van een versterferfdeel van een kind van mij verminderd met de waarde van de blote eigendom die op grond van het bepaalde in dit testament toekomt aan de nakomelingen van de desbetreffende legataris.
Voormeld legaat maak ik onder de last voor de vruchtgebruiker om aan ieder van zijn/haar kinderen toe te kennen, uit te betalen -vermeerderd met een enkelvoudige rente welke in onderling overleg zal worden overeengekomen danwel bij ontbreken daarvan gelijk is aan het promesse-disconto van de Nederlandsche Bank N.V. op het moment van mijn overlijden vermeerderd met één procent punt- drie maanden nadat het recht van vruchtgebruik eindigt voor zowel mijn kind als de eventuele opvolgende vruchtgebruiker (…) , een gedeelte van de waarde van zijn/haar verkrijging en wel zodanig berekend, dat de top van de contante waarde (berekend volgens de maatstaven van de Successiewet 1956) van de verkrijging van mijn kleinkinderen wordt belast met een percentage dat zo dicht mogelijk ligt tegen, maar niet hoger is dan de top van de verkrijging van mijn kinderen, rekening houdende met deze last (…).
C. Ik benoem onder de last van vorenbedoeld vruchtgebruik tot mijn enige erfgenamen de kinderen van mijn kinderen -met toepassing van de regels van plaatsvervulling volgens de wet- in die zin dat per staak mijn desbetreffende kleinkinderen, tezamen en voor gelijke delen, datgene ontvangen wat hun ouder/mijn kind volgens het versterferfrecht zou hebben ontvangen indien ik voor het desbetreffende kind zou zijn overleden.
Indien één van mijn kinderen ten tijde van mijn overlijden geen nakomelingen heeft, komt het aldus vrijvallende gedeelte toe, op overeenkomstige wijze als hiervoor vermeld, per staak, aan de kinderen, met toepassing van de regels der plaatsvervulling, van mijn andere kinderen (…)
F. Ik stel de goederen die ieder van mijn erfgenamen uit mijn nalatenschap verkrijgt onder bewind als bedoeld in artikel 4:1066 Burgerlijk Wetboek (…)
1. Het bewind omvat alle goederen die de rechthebbende uit mijn nalatenschap zal hebben verkregen, de goederen die geacht moeten worden te treden in de plaats van zodanige goederen en de vruchten en andere voordelen die zulk een goed oplevert, zolang deze niet zijn uitgekeerd aan de rechthebbende.
2. Het bewind treedt in werking op de dag van mijn overlijden en eindigt bij het einde van het vruchtgebruik of indien de rechthebbende eerder overlijdt.
3. Het bewind is uitsluitend ingesteld in het belang van de rechthebbende (…)
5. De bewindvoerder is voorzover de wet toestaat zelfstandig bevoegd tot alle handelingen van beheer en beschikking, verdeling van een gemeenschap daaronder begrepen, zonder toestemming of medewerking van de rechthebbende (…)
Ik benoem tot bewindvoerder de ouder(s) van de desbetreffende erfgenaam (…).”