ECLI:NL:RBZUT:2010:BL4408

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/532
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vrijstelling voor noodhuisvesting en bouwvergunning op perceel Spelderholt 6B te Beekbergen

Op 17 februari 2010 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van noodhuisvesting voor studenten op het perceel Spelderholt 6B te Beekbergen. De eiseres, Stichting Behoud Natuurwaarden Enken Beekbergen (SBNE), had bezwaar gemaakt tegen de verleende vrijstelling door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen de gemeente en de derde-partij, Stichting Parchuis Spelderholt, geen concrete en objectieve aanknopingspunten bood om aan te nemen dat het gebruik van de noodhuisvesting tijdelijk zou zijn. De rechtbank stelde vast dat er geen voldoende planologische ontwikkeling was die de tijdelijkheid van het gebruik aannemelijk maakte. Hierdoor was de gemeente niet bevoegd om de vrijstelling te verlenen. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar werd vernietigd. De rechtbank bepaalde dat de gemeente een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met deze uitspraak, en dat het betaalde griffierecht aan eiseres moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 09/532
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Behoud Natuurwaarden Enken Beekbergen (hierna: SBNE)
te Beekbergen,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
verweerder.
Stichting Parchuis Spelderholt
te Beekbergen,
derde-partij
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2008 heeft verweerder aan de derde-partij tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van noodhuisvesting (voor studenten) op het perceel [adres] te Beekbergen (hierna: het perceel). Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 26 september 2008 (reg.nrs. 08/1332 en 08/1333) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 15 april 2009 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De derde-partij is bij brief van 4 december 2009 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke visie op de zaak te geven. Hierop is niet gereageerd
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 januari 2009, waar [vertegenwoordigers eiseres] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs W.M. van der Zedde en G.L. ter Brugge. Namens de derde-partij is [vertegenwoordiger 3e partij] verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstelling en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.1 Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.1.2 Blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten van de SBNE heeft zij ten doel:
- Het behoud en het bevorderen van de natuurwaarden in het gebied van de enken waar de
Konijnenkamp, Engeland, Spelderholt, Engelanderholt en Engelanderenk doorheen lopen
en in het aangrenzende bosgebied;
- Het tegengaan van grootschalige bebouwing in en rond dit gebied;
- Het duurzaam beschermen van de natuur- en cultuurhistorische waarden van het
Spelderholt;
- Het behartigen van een goed woon- en leefklimaat van de bewoners in en rond dit gebied;
- Het tegengaan van ontwikkelingen die voor mens en dier overlast kunnen veroorzaken.
Een en ander in de meest ruime zin des woords.
Zij tracht dit doel te bereiken door het leveren van inspraak, het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures tegen overheidsbesluiten die het gebied betreffen of kunnen raken. Dit al dan niet namens andere belanghebbenden.
Verder zal zij zoveel mogelijk personen informeren over relevante ontwikkelingen en zal zij de gedachtewisseling tussen bewoners in en rond dit gebied bevorderen. Ook zal zij acties die het doel van de stichting bevorderen initiëren, coördineren en ondersteunen.
2.1.3 De rechtbank is gezien voormelde doelstellingen en feitelijke werkzaamheden van oordeel dat eiseres door het besluit van 30 juni 2008 rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Eiseres is derhalve belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht ontvangen in haar bezwaar.
2.2 De stelling van eiseres dat het verweerder niet vrijstond aan het besluit op bezwaar de “overeenkomst inzake tijdelijke vrijstelling voor noodhuisvesting Spelderholt” (hierna: de overeenkomst) toe te voegen die niet aan het primaire besluit van 30 juni 2008 ten grondslag lag, volgt de rechtbank niet.
Ingevolge artikel 7:11 van de Awb, voor zover thans van belang, vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het primaire besluit plaats. Als die heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het primaire besluit en neemt voor zover nodig daarvoor in de plaats een nieuw besluit.
Door de overeenkomst aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen was herroeping van het primaire besluit volgens verweerder niet nodig en heeft verweerder hiermee in beginsel voldaan aan hetgeen voormelde bepaling hem opdraagt.
2.3 Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan of met de eisen die krachtens een zodanig plan zijn gesteld.
2.3.1 De gronden waarop het bouwplan ziet, liggen binnen het bestemmingsplan ‘Stuwwalrand Parkzone Zuid’ (hierna: het bestemmingsplan). Zoals is aangegeven op de bijbehorende plankaart hebben deze gronden de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden’ en is uitbreiding van de bestaande bebouwing niet toegestaan.
2.3.2 Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de planvoorschriften van het bestemmingsplan omdat op het perceel geen uitbreiding van de bebouwing in oppervlakte en inhoud mag plaatsvinden. Op grond van artikel 46, derde lid, van de Woningwet, zoals die bepaling ten tijde hier van belang luidde, wordt een bouwaanvraag die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 15, 17 of 19 van de WRO geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
2.3.3 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (BRO) kan een tijdelijke vrijstelling slechts worden verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde (bouw)werk of het gebruik waarvoor vrijstelling wordt verleend niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk zal voortduren.
2.3.4 Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is aan de aannemelijkheideis van art. 19 BRO 1985 voldaan, zodra er concrete, objectieve aanknopingspunten voor de tijdelijkheid van het gebruik voorhanden zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk. Onder verwijzing naar onder meer een uitspraak van de Afdeling van
29 maart 2006 (zaak nr. 200504171/1, LJN: AV7552) overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de verleende vrijstelling voor een maximaal aantal jaren is verleend op zichzelf onvoldoende waarborg biedt dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie.
2.3.5 Op 11 december 2008 heeft de gemeente Apeldoorn met de derde-partij een “overeenkomst inzake tijdelijke vrijstelling voor noodhuisvesting Spelderholt” (hierna: de overeenkomst) gesloten.
Ingevolge artikel 1, lid 1, van de overeenkomst staat de (derde-partij) er voor in dat de bewoning van de ingevolge de bouwvergunning d.d. 30 juni 2008 gerealiseerde noodhuisvesting op het perceel uiterlijk 30 juni 2013 geheel zal zijn beëindigd en dat deze gerealiseerde opstallen uiterlijk 31 augustus 2013 geheel zijn gesloopt en van het perceel zijn verwijderd.
Ingevolge artikel 1, lid 2, van de overeenkomst is verlenging van de in het vorige lid genoemde fatale termijnen uitgesloten.
Ingevolge artikel 3 van de overeenkomst is de (derde-partij), indien hij een in artikel 1, lid 1 genoemde verplichting niet nakomt, zonder enige aankondiging of ingebrekestelling, van rechtswege in verzuim en verbeurt zij aan de gemeente een onmiddellijk opeisbare, niet voor verrekening vatbare boete van € 1.000,-- (…) per dag of gedeelte van een dag dat het verzuim voortduurt, met een maximum van € 200.000,-- (…) onverminderd het recht van de gemeente om daarnaast nakoming van deze overeenkomst en vergoeding van eventuele schade te vorderen.
Ingevolge artikel 6, lid 1, van de overeenkomst laat deze overeenkomst de uitoefening van bestuursrechtelijke bevoegdheden van de gemeente in geval van overschrijding van een in artikel 1 lid 1 vermelde termijn of andere overtreding geheel onverlet.
2.3.6 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst als voldoende concreet en objectief kan worden aangemerkt om aannemelijk te achten dat de noodhuisvesting niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven c.q. het gebruik daarvan niet langer dan vijf jaren zal voortduren. Verder heeft verweerder verwezen naar de laatste alinea van punt 8 van het advies van de onafhankelijke bezwarencommissie (hierna: commissie) van 16 februari 2009 waar de commissie onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling heeft overwogen dat de overeenkomst voldoende waarborgen biedt om aannemelijk te achten dat het tijdelijk gebruik niet langer dan vijf jaren zal duren. Daarbij heeft de commissie doorslaggevend geacht dat de overeenkomst geen verplichting voor verweerder inhoudt een definitieve voorziening te realiseren. Punt 7 uit het advies van de commissie, waarin de commissie uiteenzet waarom de overeenkomst in beginsel geen concreet en objectief aanknopingspunt in vorenbedoelde zin is, heeft verweerder uitdrukkelijk niet overgenomen.
2.3.7 Eiseres heeft betoogd - kort samengevat - dat de overeenkomst niet aannemelijk maakt dat de noodhuisvesting niet langer dan vijf jaar in stand blijft en dat de realisering van een permanente voorziening voor de huisvesting van studenten op het perceel Spelderholt planologisch onzeker is.
2.3.8 De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst geen concrete, objectieve aanknopingspunten biedt om aannemelijk te achten dat het gebruik waarvoor vrijstelling is verleend niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk zal voortduren.
Zoals hiervoor is overwogen biedt de enkele omstandigheid dat de verleende vrijstelling voor maximaal vijf jaren is verleend op zichzelf onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie. De omstandigheid dat juist geen verplichting voor verweerder in de overeenkomst is opgenomen om een definitieve oplossing voor de huisvesting van studenten te realiseren kan er niet toe leiden dat reeds om die reden aannemelijk is dat slechts sprake zal zijn van een tijdelijk gebruik. Zoals de commissie terecht heeft overwogen, houdt de omstandigheid dat er dwangsommen worden verbeurd indien de noodhuisvesting niet tijdig wordt afgebroken nog niet in dat verweerder bij overschrijding van de maximale gebruikstermijn ook daadwerkelijk zal overgaan tot het innen van de dwangsommen, dan wel gebruik maakt van haar bevoegdheid zoals omschreven in artikel 6, lid 1, van de overeenkomst. Verder staat vast dat verweerder en de derde-partij zoeken naar een permanente planologische oplossing op het terrein van de derde-partij. De rechtbank is echter niet gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit al sprake was van een zodanig vergaande planologische ontwikkeling dat op grond daarvan sprake is van voldoende concrete objectieve gegevens op grond waarvan de tijdelijkheid van instandhouding en gebruik van de noodhuisvesting aannemelijk is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder in zijn verweerschrift in de bezwarenprocedure heeft opgemerkt dat nog slechts de mogelijkheden worden onderzocht voor het permanent uitbreiden van de woonvoorziening op het betreffende terrein, waarbij de kans op een vierde planherziening groot is. De rechtbank verwijst in dit verband naar uitspraken van de Afdeling van 22 maart 2006 (zaak nr. 200504373/1, AB 2006, 237) en van 14 januari 2009 (zaak nr. 200808738/1 en 2, LJN: BH0423).
2.3.9 Gelet op het vorenstaande was verweerder niet bevoegd met toepassing van artikel 17 van de WRO vrijstelling te verlenen. Het beroep van eiseres is derhalve gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.4 Hoewel gegrondverklaring van het beroep in beginsel leidt tot een veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijze heeft moeten maken, is de rechtbank niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende bijstand, zodat de rechtbank in dit geval geen aanleiding vindt voor een proceskostenveroordeling. Wel bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 297,-- aan eiseres vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2010.