ECLI:NL:RBZUT:2009:BK7504

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1053, 08/1054 en 08/1192 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bouwvergunning en vrijstelling voor zorg-wooncentrum Den Bouw te Warnsveld wegens onvoldoende motivering door gemeente Zutphen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 23 december 2009 uitspraak gedaan over de bouwvergunning en vrijstelling voor het zorg-wooncentrum Den Bouw te Warnsveld. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Zutphen onvoldoende heeft gemotiveerd dat gebouw B van het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hierdoor werd het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft tevens een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende de schorsing van de verleende bouwvergunning voor gebouw B.

De zaak betreft een bouwproject dat voorziet in de vernieuwing en uitbreiding van het zorg-wooncentrum, waarbij eisers, waaronder Stichting Het Oude Dorp, bezwaar maakten tegen de verleende vergunningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eisers, die vreesden voor een ernstige aantasting van hun woongenot. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet in redelijkheid de vrijstelling op basis van de WRO heeft kunnen verlenen, omdat de ruimtelijke onderbouwing niet voldeed aan de eisen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de welstandscommissie niet voldoende gemotiveerd heeft dat het bouwplan voldoet aan de welstandscriteria. Dit leidde tot de conclusie dat de gemeente de bouwvergunning niet had mogen verlenen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften, met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast zijn de proceskosten van de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: 08/1053, 08/1054 en 08/1192 WRO
Uitspraak in de gedingen tussen:
[eiser A]
[eiser B] en [eiser C]
Stichting Het Oude Dorp
allen te Warnsveld,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen
verweerder.
Stichting Zorg-wooncentrum Den Bouw
derde-partij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2007 heeft verweerder aan de derde-partij vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de inmiddels vervallen Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend van de bestemmingsplannen “Den Bouw 1988” en “Warnsveld 1978” ten behoeve van de vernieuwing en uitbreiding van zorg-wooncentrum Den Bouw aan het Abersonplein 9 te Warnsveld. Bij besluit van 12 november 2007 heeft verweerder een reguliere bouwvergunning verleend voor de vernieuwing en uitbreiding van dat centrum.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 juni 2008 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder tevens vrijstelling (lees: ontheffing) verleend van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening, met toepassing van het zesde lid, onder a, van dat artikel.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 3 juni 2009, waar eisers [eiser A] en [eiser C] zijn verschenen, bijgestaan door mr. D. Pool, medewerker van Achmea rechtsbijstand te Tilburg. Stichting Het Oude Dorp (hierna: de Stichting) heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] en [eiser C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Langenbach en P.A.J. van Dijk. Namens de derde-partij zijn verschenen M.R.R. Joppe en J.J. Ebels.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en daarbij verweerder verzocht om nadere informatie in het geding te brengen. Bij brieven van 4 en 29 augustus 2009 heeft verweerder aan dit verzoek voldaan. Eisers hebben op deze informatie schriftelijk gereageerd.
Het beroep is nader behandeld ter zitting van 30 november 2009, waar eisers [eiser A] en
[eiser C], bijgestaan door mr. Pool, zijn verschenen. De Stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] en [eiser C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door Langenbach en Van Dijk. Namens de derde-partij zijn verschenen A.H.J.M. Hartman en P. van Veen.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de Stichting belanghebbende is bij het aan haar gerichte bestreden besluit en overweegt daaromtrent als volgt.
2.1.1 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.2 Blijkens artikel 2 van haar statuten stelt de Stichting zich ten doel: “Het behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, de natuur en het groene dorpse karakter van Warnsveld, zulks in de meest ruime zin.” De rechtbank is van oordeel dat het statutaire doel van de Stichting, zowel in functioneel als in territoriaal opzicht, niet zo veelomvattend is dat het onvoldoende onderscheidend werkt om haar als belanghebbende aan te merken. Bovendien bieden de feitelijke werkzaamheden van de Stichting, zoals omschreven in haar schrijven van 19 mei 2009 en nader besproken ter zitting, voldoende aanknopingspunten voor een inzichtelijke afbakening van de belangen die zij in het bijzonder behartigt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de Stichting door het aan haar gerichte bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Gelet hierop kan de Stichting worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
2.2 Het bouwplan voorziet in de vernieuwing en uitbreiding van zorg-wooncentrum Den Bouw op het perceel Abersonplein 9 te Warnsveld. In gebouw A aan de Laan 1940-’45 worden 10 appartementen gerealiseerd, in gebouw B aan het Abersonplein 21 appartementen en in gebouw C aan de Oranjelaan 55 verzorgingsplaatsen. Een deel van het bestaande centrum wordt gehandhaafd.
2.3 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) – voor zover thans van belang – moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. (…)
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend;
e. (…)
2.4 Eisers hebben aangevoerd dat met het bouwproject niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wow, nu verweerder ten onrechte ontheffing heeft verleend van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening.
2.4.1 Artikel 2.5.30 van de Bouwverordening Zutphen heeft onder andere betrekking op parkeergelegenheid bij of in gebouwen. In dat artikel is in het eerste, tweede en derde lid, bepaald dat – kort samengevat en voor zover thans van belang –, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in beperkte mate dan wel in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw.
Ingevolge het zesde lid van dat artikel – voor zover thans van belang – kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
2.4.2 De rechtbank verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 1 juli 2008 (reg.nrs. 07/1231, 07/1235 en 07/1305), waarin de op 12 juni 2007 verleende vrijstelling is beoordeeld, voor zover die ziet op de herinrichting van de omgeving van Den Bouw. Dit herinrichtingsplan omvat de aanleg van trottoirs en parkeerplaatsen alsmede het aanbrengen van bijbehorende groenvoorzieningen. Voor zover de vrijstelling hierop ziet, staat deze na de ongegrondverklaring van de beroepen in rechte vast.
2.4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening. Ter beoordeling staat thans of verweerder in redelijkheid op de voet van het zesde lid ontheffing heeft kunnen verlenen.
2.4.4 Verweerder heeft, onder verwijzing naar de parkeerkencijfers voor parkeernormering van het Centrum voor Regelgeving en onderzoek in de Grond Water en Wegenbouw (CROW), de totale parkeerbehoefte voor de nieuwbouw van het zorg-wooncentrum berekend op 50 tot 76 extra parkeerplaatsen. Dit door verweerder noodzakelijk geachte extra aantal parkeerplaatsen is door eisers niet betwist. De benodigde parkeercapaciteit wordt gevonden door ten behoeve van het centrum 71 parkeerplaatsen te realiseren in de directe omgeving van Den Bouw. Langs de straten om het centrum worden 48 parkeerplaatsen gerealiseerd en op het Abersonplein 20 parkeerplaatsen. Vlak voor de hoofdingang van het centrum worden verder nog 3 extra parkeerplaatsen gerealiseerd.
2.4.5 De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder een uitspraak van 1 augustus 2007 (LJN: BB0779), bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Dit brengt met zich dat verweerder bij de verlening van de ontheffing geen rekening heeft hoeven te houden met de door eisers gestelde bestaande parkeerproblemen in de omgeving.
De rechtbank acht voorts geen grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de beschikbare parkeerruimte ten onrechte rekening heeft gehouden met 20 beschikbare parkeerplaatsen op het Abersonplein. Weliswaar is dat plein in het recente verleden als verkeersremmende maatregel ontworpen en ingericht als 30 km-zone, maar van de zijde van verweerder is onweersproken gesteld dat die parkeerplaatsen ten dienste staan van Den Bouw, aangezien van oudsher door personeel en bezoekers van Den Bouw op het plein wordt geparkeerd. Dat na de herinrichting is gekozen voor het niet specifiek aanleggen van parkeervakken en voor een inrichting als 30 km-zone, laat onverlet dat op het plein parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid ontheffing op de voet van artikel 2.5.30, zesde lid, van de Bouwverordening heeft kunnen verlenen. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
2.5 Eisers hebben voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling heeft verleend. De rechtbank overweegt in verband hiermee als volgt.
2.5.1 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de WRO bevat het vrijstellingsbesluit een beschrijving van het betrokken project, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen die aan het verlenen van vrijstelling ten grondslag liggen.
2.5.2 Het perceel Abersonplein 9 te Warnsveld is gelegen binnen het bestemmingsplan “Warnsveld 1978, partiële herziening “Den Bouw 1988” (hierna: het bestemmingsplan) en blijkens de plankaart bestemd voor “Bijzondere woonvorm”, nader onderscheiden in de bestemmingsvlakken I en II.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, voor zover hier van belang, is de op de kaart voor “Bijzondere woonvorm” aangewezen grond – nader onderscheiden in de bestemmingsvlakken I en II – bestemd voor bewoning met daartoe dienende een- en/of meergezinshuizen en daartoe behorende bergruimten, garages, andere bouwwerken, andere werken en tuinen.
In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de in het eerste lid genoemde bouwwerken alleen dan gebouwd mogen worden indien zij ten dienste zijn van de huisvesting en verzorging van bejaarden, alleenstaanden en in gezinsverband levende personen zonder inwonende kinderen.
In het derde lid is omschreven welke andere bouwwerken in het met een I aangegeven bestemmingsvlak uitsluitend gebouwd mogen worden en onder welke voorwaarden dat dient te geschieden.
Ingevolge het vierde lid mogen in het bestemmingsvlak II uitsluitend gebouwen als bedoeld in het tweede lid, zomede andere bouwwerken genoemd in artikel 43, gebouwd worden indien, voor zover het gebouwen betreft, voldaan wordt aan de navolgende eisen:
a. het bebouwingspercentage mag ten hoogste 40 bedragen;
b. de goothoogte mag ten hoogste 6 m bedragen;
c. de hoogte mag ten hoogste 10 m bedragen.
2.5.3 Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het in geding zijnde bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingplan, wegens overschrijding van het voorgeschreven bebouwingspercentage, van de voorgevelrooilijn aan de zijde van de Bonendaal en het Abersonplein en van de voorgeschreven goot- en nokhoogte.
2.5.4 Om de in geding zijnde vernieuwing en uitbreiding van Den Bouw mogelijk te maken, heeft verweerder vrijstelling op de voet van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
Verweerder heeft zich in het kader van de artikel 19, tweede lid, van de WRO gebaseerd op de “Vrijstellingslijst ex artikel 19 lid 2 WRO“ van gedeputeerde staten van Gelderland, in werking getreden op 13 december 2005. Volgens deze lijst kan vrijstelling worden verleend voor projecten in stedelijk gebied voor onder meer:
“1. Wonen, (Bouw) projecten voor woonfuncties, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein”;
“2. Recreatieve en bijzondere doeleinden, (Bouw) projecten voor recreatieve dan wel bijzondere doeleinden functies mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein” en
“3. Werken, (Bouw)projecten voor kleinschalige werkfuncties behorende tot de milieucategorie 1 en 2, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein.
In verband met de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder in eerste instantie verwezen naar de Structuurvisie Warnsveld die op 27 april 2004 is vastgesteld en die mede betrekking heeft op het thans bestreden project. Voorts heeft verweerder in dit verband verwezen naar een rapport van Bureau Van Droffelaar van 21 januari 2005.
2.5.5 De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vrijstelling terecht heeft gebaseerd op de hiervoor genoemde vrijstellingslijst, aangezien het project past in de daarin genoemde categorieën.
Voorts kan niet worden gezegd dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.5.6 De rechtbank kan de Stichting niet volgen in haar standpunt dat aan de ruimtelijke onderbouwing geen waarde kan worden gehecht omdat daarin ten onrechte is vermeld dat het bouwplan in de Structuurvisie past. In de inleiding van de ruimtelijke onderbouwing is weliswaar een verwijzing naar de Structuurvisie opgenomen, maar dit doet als zodanig niets af aan de ruimtelijke afweging die in die ruimtelijke onderbouwing is gemaakt.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat niet is vereist dat in de ruimtelijke onderbouwing de relatie met het geldende bestemmingsplan wordt toegelicht én tevens de relatie met de toekomstige bestemming. Naar het oordeel van de rechtbank is in casu in de ruimtelijke onderbouwing onder punt 3, in combinatie met punt 5, voldoende ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan.
De rechtbank merkt voorts nog op dat de huidige bestemming ook in de bouw van een verzorgingshuis voorziet en dat de afwijkingen van het huidige bestemmingsplan beperkt zijn.
2.5.7 De Stichting heeft betoogd dat sprake is van ongeoorloofde staatsteun. De rechtbank begrijpt dit betoog aldus dat de Stichting zich op het standpunt stelt dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is, omdat, indien sprake is van ongeoorloofde staatssteun, de uitvoerbaarheid van het bouwplan onzeker is.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit betoog niet tot gegrondverklaring van het beroep. De vraag of sprake is van ongeoorloofde staatssteun behoeft in deze procedure geen beantwoording. Zelfs indien overdracht van de eigendom van grond van Den Bouw aan verweerder in ruil voor een bouwvergunning en vrijstelling moet worden beschouwd als ongeoorloofde staatssteun, acht de rechtbank niet aannemelijk dat die omstandigheid de uitvoerbaarheid van het plan in gevaar zou brengen.
2.5.8 Eisers hebben voorts aangevoerd dat verweerder hun belangen onvoldoende in ogenschouw heeft genomen, aangezien zij als gevolg van het bouwplan een ernstige aantasting van hun woongenot vrezen.
De rechtbank kan eisers hierin niet volgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat binnen het geldende bestemmingsplan ook reeds een aanzienlijke hoogte en een substantieel bouwvolume mogelijk is en het bestreden bouwplan bovendien, veel meer dan het aanwezige gebouw, de bebouwingsgrenzen van het bestemmingsplan opzoekt. Niet aannemelijk is dat het woongenot, met name door de overschrijdingen van het bestemmingsplan, waarvoor thans vrijstelling is verleend, onevenredig wordt aangetast.
Voor zover eisers nog hebben aangevoerd dat verweerder onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken de vraag of nieuwbouw op deze locatie noodzakelijk is en onvoldoende is ingegaan op alternatieven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder gehouden is te beslissen op de in de bouwaanvraag opgegeven locatie.
2.5.9 In hetgeen eisers hebben aangevoerd bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat verweerder aan het vrijstellingsbesluit geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag heeft gelegd en dat verweerder geen evenwichtige afweging heeft gemaakt van alle bij het bouwplan betrokken belangen. In zoverre zijn de beroepen ongegrond.
2.6 Tussen partijen is voorts in geschil of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
2.6.1 In het positieve welstandsadvies van verweerders welstandscommissie van 13 augustus 2007, dat verweerder aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd, is – voor zover thans van belang – het volgende gesteld:
“Nu het plan uitgewerkt is voor de aanvraag bouwvergunning, wordt ook meer duidelijkheid verschaft betreffende kleurtoepassing, detaillering en materialisering.
De vliesgevels worden in een aluminium uitvoering gedacht met een stevig diepteprofiel. De kozijnen in kunststof eveneens met een profilering, die schaduwwerking zal vertonen. De “dakopbouwen”, waar beplating is voorgesteld, worden voorzien van horizontale asbestvrije eternietstroken in potdekselverwerking.”
en
“Aangezien het hier een geheel ander bouwwerk uit een latere periode betreft, dat in schaal, omvang, structuur en gevelritmiek in sterke mate afwijkt van de traditionele woningbouw is de commissie van oordeel dat de hier voorgestelde materialisering aanvaardbaar is, zeker gezien het reguliere niveau van de toetsing.”
2.6.2 Ter onderbouwing van hun betoog dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand hebben eisers een rapport overgelegd van de Adviesraad Welstand “Het Oversticht” van 8 april 2008. In dit rapport heeft “Het Oversticht” gemotiveerd aangegeven waarom het bouwplan volgens haar in strijd is met redelijke eisen van welstand. In dat rapport is onder andere het volgende gesteld:
“Daarnaast vindt de adviesraad dat gebouw B onvoldoende refereert aan de kleinschaligheid van de omgeving. Weliswaar is het blok in enigerlei mate geleed in verticale zin, doch dit neemt niet weg dat de horizontale geleding overheerst, hetgeen de lengte van het blok benadrukt en daarmee de schaalsprong met de veel kleinschaligere woningbouw bevestigt. Volgens de adviesraad wordt een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing van een verkleind straatprofiel gecombineerd met een forse bouwmassa, verder bemoeilijkt doordat de verschijningsvorm van gebouw B onvoldoende refereert aan de vormentaal van de bebouwing in de omgeving.”
en
“Ook qua detaillering ontbreekt de afstemming op de omgeving.”
en
“Volgens de criteria mag er geen gesloten bouwblok ontstaan. Weliswaar is het blok niet letterlijk gesloten omdat er een paar onderdoorgangen worden gemaakt, doch visueel ontstaat een blok dat doorzichten naar het binnenterrein verhindert. Ook het glazen tussenlid zal niet ervaren worden als een transparant element.”
2.6.3 Na behandeling van de beroepen ter zitting van 3 juni 2009 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank het tegenadvies van “Het Oversticht” aan de welstandscommissie voorgelegd voor een nadere motivering van haar advies. Op 29 juli 2009 heeft de welstandscommissie een aanvullend advies uitgebracht.
2.6.4 De rechtbank stelt op grond van het voorgaande en het verhandelde ter zitting allereerst vast dat tussen partijen in geschil is of gebouw B voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.6.5 Verweerder heeft in de Welstandsnota gemeente Warnsveld van april 2004 de volgende aanvullende criteria opgenomen voor Den Bouw:
“Het gebouw dient georiënteerd te zijn op omliggende straten.
In de hoogte niet meer dan 2 tot 3 bouwlagen.
In de as van het Abersonplein/de fontein is een accent in de bebouwing wenselijk, hier zijn 4 bouwlagen toegestaan.
Den Bouw is een groter element in de omgeving, maar in uitwerking en detaillering moet het refereren aan de kleinschaligheid van de omgeving.
Er mag geen gesloten bouwblok ontstaan.
Ook bij een nieuwe invulling van het terrein moet het oorspronkelijke groene karakter van de plek voelbaar blijven.”
De rechtbank overweegt dat in het welstandsadvies van 13 augustus 2007 niet specifiek, althans niet kenbaar, is getoetst aan de aanvullende criteria die in de welstandsnota voor Den Bouw zijn opgenomen, terwijl dit wel op de weg van de welstandscommissie had gelegen. In het rapport van “Het Oversticht” is het bouwplan wel expliciet getoetst aan die criteria. Door in het aanvullende advies te volstaan met – kort gezegd – een herhaling van het eerder ingenomen standpunt en door daarin niet (alsnog) specifiek te toetsen aan die criteria en ook niet in te gaan op het terzake gestelde in het rapport van “Het Oversticht”, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd dat gebouw B voldoet aan de daarvoor geldende welstandscriteria. Hieruit volgt dat verweerder het advies van de welstandscommissie niet, althans niet zonder meer, aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen en heeft hij zijn standpunt dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. In zoverre zijn de beroepen gegrond.
2.7 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het primaire besluit van 12 november 2007 in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en de bestreden besluiten in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet heeft voorzien van een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking.
2.8 Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers [eiser A] en [eiser C] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dat luidde tot 1 oktober 2009, worden deze kosten vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ½ punt voor het indienen van repliek en ½ punt voor de nadere zitting, met een wegingsfactor 1 en een waarde van € 322,- per punt).
Van de kant van de Stichting is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
2.9 Ter voorlichting van partijen wordt nog het volgende opgemerkt. In de rechtsoverwegingen 2.4 e.v. en 2.5 e.v. zijn beroepsgronden van eisers uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Eisers hebben hier dus ongelijk gekregen. Als zij willen voorkomen dat de uitspraak op dit punt komt vast te staan, moeten zij tegen deze overwegingen van de uitspraak hoger beroep instellen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om op de bezwaarschriften nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers [eiser A] en [eiser C] tot een bedrag van € 966,-;
- bepaalt dat verweerder de door [eiser A], [eiser C] en de Stichting betaalde griffierechten (respectievelijk € 145,-, € 145,- en € 288,-) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. L.J.P. Lambooij en mr. R.G.J. Welbergen, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009.