ECLI:NL:RBZUT:2009:BK5877

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1401 en 09/1463
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige weigering vergunning voor reclamebord in Toldijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 9 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer uit Toldijk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen om een reclamebord aan de Zutphen-Emmerikseweg voor 4 september 2009 te verwijderen. Eiser maakte bezwaar tegen deze last en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het verzoek behandeld tijdens een zitting op 24 november 2009, waar eiser werd bijgestaan door G.W. van der Bend en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. L. Heringa. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vergunning voor het reclamebord niet op een deugdelijke motivering berustte. De rechtbank stelde vast dat de beleidsnota 'Permanente reclame' van juni 2008 niet voldoende onderbouwde waarom het reclamebord niet toegestaan was, en dat de afstandseisen die in de nota stonden niet konden worden teruggevoerd op de weigeringsgronden van de verordening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en gelastte dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,- aan eiser vergoedt. De rechtbank wees het verzoek om voorlopige voorziening af, maar herhaalde dat eiser recht had op terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten van bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 09/1401 en 09/1463
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
[eiser]
te Toldijk,
verzoeker/eiser, hierna: eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat het reclamebord aan de Zutphen-Emmerikseweg, afslag Wolfsstraat in Toldijk voor 4 september 2009 verwijderd moet zijn.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft de rechtbank op verzoek van eiser en met instemming van verweerder in behandeling genomen als rechtstreeks beroep. Eiser heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 november 2009, waar eiser is verschenen, bijgestaan door G.W. van der Bend te Zelhem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Heringa.
2. Overwegingen
2.1. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2. Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Bronckhorst 2008 (hierna: de verordening) is het verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
Ingevolge het vijfde lid kan een vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik ervan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de verordening is het verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.
Ingevolge het vijfde lid kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. in het belang van de verkeersveiligheid;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
2.3. In de door verweerder vastgestelde beleidsnota “Permanente reclame” van juni 2008 (hierna: beleidsnota), is in onderdeel 5.4 Buitengebied, voor zover hier van belang, vermeld dat in het buitengebied in beginsel alle reclameborden als ontoelaatbaar worden aangemerkt. Een bij uitzondering toelaatbaar reclamebord moet in beginsel binnen een straal van 20 m rond de hoofdingang worden geplaatst. Indien een onderneming vanaf de weg niet zichtbaar is, kan een uitzondering worden gemaakt op deze straal tot 75 m. De voorzieningenrechter heeft in wat eiser heeft betoogd geen aanknopingspunten gevonden om (onderdeel 4 van) de – ook als beleidskader voor welstandsbeoordeling op grond van de Woningwet dienende – beleidsnota onverbindend te achten.
2.4. Het in geding zijnde platte reclamebord van 120 bij 122 cm is geplaatst ter vervanging van een teloor gegaan reclameobject, dat eerder door de voormalige gemeente Steenderen tijdelijk werd gedoogd. Het reclamebord is geplaatst in het buitengebied bij Toldijk op de hoek Wolfsstraat / Zutphen-Emmerikseweg, op een afstand van ca. 4,5 m van de wegrand waar de berm overgaat in een greppel.
2.5. Niet in geschil is dat de plaatsing van het reclamebord niet is aan te merken als bouwen als bedoeld in de Woningwet. Evenmin is in geschil dat eiser het reclamebord heeft geplaatst zonder de daartoe op grond van artikel 4.4.2, eerste lid, van de verordening vereiste vergunning. De plaats van het reclamebord valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter, anders dan eiser heeft betoogd, binnen de – ruime – reikwijdte van het in artikel 1.1, onder a, van de verordening omschreven begrip weg. De conclusie is dat het reclamebord ook is geplaatst zonder de daartoe op grond van de artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de verordening vereiste vergunning. Verweerder is derhalve bevoegd om wegens de overtreding van beide voorschriften handhavend op te treden.
2.6. Bij besluit van 23 februari 2009 heeft verweerder geweigerd om aan eiser vergunningen als bedoeld in de artikelen 2.1.5.1 en 4.4.2 van de verordening te verlenen voor de plaatsing van het reclamebord, omdat het op een afstand van ca. 500 m – en dus meer dan de op grond van de beleidsnota maximaal toelaatbare afstand van 75 m van de hoofdingang van de onderneming van eiser – is geplaatst. Het tegen het besluit van 23 februari 2009 gerichte bezwaar van eiser heeft verweerder bij besluit van 19 augustus 2009 ongegrond verklaard. Het daartegen door eiser ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van heden met reg.nr.: 09/1417 gegrond verklaard en het besluit van 19 augustus 2009 vernietigd, omdat het niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat uit de beleidsnota en het verhandelde ter zitting niet inzichtelijk is geworden op welke van de in de artikelen 2.1.5.1, vijfde lid, en 4.4.2, vijfde lid, van de verordening limitatief opgesomde weigeringsgronden de in de beleidsnota vermelde maximaal toelaatbare afstand van 75 m is terug te voeren. Daarbij is overwogen dat niet valt in te zien dat de eis in het belang van de verkeersveiligheid in de beleidsnota is opgenomen, zoals door verweerder ter zitting desgevraagd aangegeven. Voorts is daarbij in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat de eis niet is terug te voeren op de weigeringsgronden met betrekking tot welstand.
2.7. Aan het thans bestreden besluit van 25 augustus 2009 kleeft hetzelfde motiveringsgebrek. De enkele overwegingen in het bestreden besluit en het verweerschrift dat de verkeersveiligheid in het gedrang is door de slechte leesbaarheid van de tekst op het reclamebord en dat het onderhoud van de wegberm door de aanwezigheid van het bord op gemeentegrond wordt belemmerd, zijn zonder nadere onderbouwing ontoereikend om het bestreden besluit te kunnen dragen.
2.8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
2.9. Niet gebleken is dat eiser proceskosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
2.10. Ter voorlichting van partijen wordt nog het volgende opgemerkt. In de overwegingen 2.3. tot en met 2.5. zijn beroepsgronden van eiser uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Eiser heeft hier dus ongelijk gekregen. Als hij wil voorkomen dat de uitspraak op dit punt komt vast te staan, moet hij tegen deze overwegingen van de uitspraak hoger beroep instellen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de hoofdzaak:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek af;
- gelast dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.