RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/580256-07 en 06/460598-08
Uitspraak d.d.: 24 november 2009
Tegenspraak / dip/oip/onip/oip/oip/oip/oip/oip
[verdachte J],
geboren te [plaats] (Marokko) op [1983],
wonende te Amsterdam,
verblijvende in het huis van bewaring Havenstraat te Amsterdam.
Raadsman: mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 oktober 2007, 11 maart en 9 december 2008, 2 maart, 25 mei, 30 juni, 21 september en 10 november 2009.
2. Voeging meerdere dagvaardingen
Ter terechtzitting van 30 juni 2009 heeft de rechtbank in het belang van het onderzoek de voeging bevolen van de bij afzonderlijke dagvaardingen onder de parketnummers 06/580256-07 en 06/460598-08 tegen verdachte aangebrachte zaken.
Nadat de tenlastelegging inzake parketnummer 06/580256-07 op de terechtzitting van 30 juni 2009 is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart
2007 tot en met 16 maart 2007, te Arnhem en/of (elders) in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer A]
van het leven te beroven, die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal,
- een draad om de nek/hals heeft gelegd en die (vervolgens) onder electrische
spanning heeft gezet en/of
- een giftige (vloei) stof heeft toegediend en/of
- met een startkabel, althans een hard en/of stevig voorwerp, tegen het hoofd
en/of het lichaam heeft geslagen en/of
- met kracht met een verwarmingsbuis, althans een hard en/of stevig voorwerp
en/of koperen buizen en/of (een) (bezem)ste(e)l(en), althans (een)
daaropgelijkend(e) (hard) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of het lichaam
heeft geslagen en/of
- met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam
heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
- met kokend, althans met heet water, over/tegen het lichaam heeft gegooid
en/of gesmeten en/of gegoten en/of
- nietjes, althans (ijzeren) voorwerpen in/op het lichaam heeft gestoken en/of
gestoten en/of gebracht en/of
- met een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, tegen de
rug en/of het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
[medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of (een) ander(en), op
meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met
16 maart 2007, te Arnhem en/of (elders) in Nederland, ter uitvoering van het
door hen voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven,
die [slachtoffer A], meermalen, althans eenmaal,
- een draad om de nek/hals heeft gelegd en die draad (vervolgens) onder
electrische spanning heeft gezet en/of
- een giftige (vloei) stof heeft toegediend en/of
- met een startkabel, althans een hard en/of stevig voorwerp, tegen het hoofd
en/of het lichaam heeft geslagen en/of
- met kracht met een verwarmingsbuis, althans een daaropgelijkend hard en/of
stevig voorwerp en/of koperen buizen en/of (een) (bezem)ste(e)l(en), althans
(een) daaropgelijkend(e) (houten) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of het
lichaam heeft geslagen, en/of
- met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam
heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
- met kokend, althans met heet water, over/tegen het lichaam heeft gegooid
en/of gesmeten en/of gegoten en/of
- nietjes, althans (ijzeren) voorwerpen in/op het lichaam heeft gestoken en/of
gestoten en/of gebracht en/of
- met een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, tegen de
rug en/of het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam
is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op meerdere
tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart
2007, te Arnhem en/of (elders) in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft door
- met een voertuig die [slachtoffer A] op te halen (bij een bakkerij) te Amsterdam en/of
- gezamenlijk met die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die
ander te rijden naar een garagebox in Arnhem
- in die garagebox aanwezig te zijn en door die (bedreigende) aanwezigheid die
[medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander(en) in de
gelegenheid te stellen die [slachtoffer A] (ernstig) te mishandelen en/of
- een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp aan die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander af te geven;
indien het vorenstaande onder 1 A op een of meer onderdelen niet tot een
veroordeling mocht leiden,
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2007
tot en met 16 maart 2007, te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, (te
weten [slachtoffer A]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (brandwonden en/of
verminking van het lichaam en/of zware kneuzingen), heeft toegebracht,
meermalen, althans eenmaal,
- met kracht vast te pakken en/of vast te houden en/of vast te binden en/of
- een draad om de nek/hals te leggen en die draad (vervolgens) onder
electrische spanning te zetten en/of
- een giftige (vloei)stof toe te dienen en/of
- met een startkabel, althans een daaropgelijkend hard en/of stevig voorwerp,
tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- met kracht met een verwarmingsbuis, althans een daaropgelijkend hard en/of
stevig voorwerp en/of koperen buizen en/of (een) (bezem)ste(e)l(en),
althans (een) daaropgelijkend(e) hard en/of stevig voorwerp(en) tegen het
hoofd en/of het lichaam te slaan,en/of
- met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam te
stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of
- met kokend, althans met heet water, over/tegen het lichaam te gooien of te
smijten en/of gieten en/of
- nietjes, althans (ijzeren) voorwerpen in/op het lichaam te steken of te
stoten of te brengen en/of
- met een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, tegen de
rug en/of het lichaam te slaan;
[medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of een ander, op meerdere
tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart
2007, te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer A] zwaar lichamelijk
letsel (brandwonden en/of verminking van het lichaam en/of zware kneuzingen),
heeft/hebben toegebracht, door deze [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal,
- met kracht vast te pakken en/of vast te houden en/of vast te binden en/of
- een draad om de nek/hals te leggen en die draad (vervolgens) onder
electrische spanning te zetten en/of
- een giftige (vloei)stof toe te dienen en/of
- met een startkabel, althans een daaropgelijkend hard en/of stevig voorwerp,
tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan,
- met kracht met een verwarmingsbuis, althans een daaropgelijkend hard en/of
stevig voorwerp en/of koperen buizen en/of (een) (bezem)ste(e)l(en),
althans (een) daaropgelijkend(e) (houten) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of
het lichaam te slaan en/of
- met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam te
stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of
- met kokend, althans met heet water, over/tegen het lichaam te gooien of te
smijten en/of gieten en/of
- nietjes, althans (ijzeren) voorwerpen in/op het lichaam te steken of te
stoten of te brengen en/of
- met een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, tegen de
rug en/of het lichaam te slaan,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam
is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te Arnhem en/of (elders)
in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft door
- die [slachtoffer A] op te halen uit (een bakkerij) te Amsterdam en/of
- gezamenlijk met die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die
ander te rijden naar een garagebox in Arnhem en/of
- in die garagebox (bedreigend) aanwezig te zijn en zo die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander(en) in de gelegenheid te
stellen die [slachtoffer A] (ernstig) te mishandelen en/of
- een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp aan die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander af te geven;
art. 45 Wetboek van Strafrecht
art. 47 Wetboek van Strafrecht
art. 302 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te
Amsterdam en/of te Apeldoorn en/of te Utrecht en/of te Arnhem en/of (elders)
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer A], wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een)
ander(en), te weten [slachtoffer C] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer D], althans een persoon, te dwingen
iets te doen of niet te doen, immers heeft hij, verdachte tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [slachtoffer A]
vastgepakt en/of meegenomen in een auto en/of die [slachtoffer A] vastgehouden
in een auto en/of in een garagebox en/of elders vastgehouden en van die [slachtoffer C] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer D] (teruggave van) wiet/hennep geeist en/of (vervolgens)
(los)geld geëist, althans medegedeeld dat (los)geld moest worden betaald;
art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht
[medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of een ander in of omstreeks
de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te Amsterdam en/of te
Apeldoorn en/of te Utrecht en/of te Arnhem en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een persoon, genaamd [slachtoffer A], wederrechtelijk van de vrijheid
heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en),
te weten [slachtoffer C] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer D], althans een persoon, te dwingen iets te doen
of niet te doen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [slachtoffer A] vastgepakt en/of meegenomen in een auto en/of die [slachtoffer A]
vastgehouden in een auto en/of in een garagebox en/of elders vastgehouden en
van die [slachtoffer C] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer D] (teruggave) van wiet/hennep geeist en/of
(vervolgens) (los)geld geëist, althans medegedeeld dat (los)geld moest worden
betaald;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam
is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te Arnhem en/of (elders)
in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft door
- met die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander die
[slachtoffer A] af/op te halen bij de bakkerij in Amsterdam en/of
- gezamenlijk met die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die
ander te rijden naar een garagebox in Arnhem en/of
- in die garagebox (bedreigend) aanwezig te zijn en zo die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander in de gelegenheid te stellen
die [slachtoffer A] (ernstig) te mishandelen en/of
- een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp aan die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander af te geven;
art 48 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te
Amsterdam en/of te Apeldoorn en/of te Utrecht en/of te Arnhem en/of (elders)
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk [slachtoffer A] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een
of meer van zijn mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk die [slachtoffer A]
vastgepakt en/of meegenomen in een auto en/of die [slachtoffer A] vastgehouden
in een auto en/of in een garagebox en/of elders vastgehouden;
art 282 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
[medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of een ander in of omstreeks
de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te Amsterdam en/of te
Apeldoorn en/of te Utrecht en/of te Arnhem en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer A] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn
mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk die [slachtoffer A] vastgepakt en/of
meegenomen in een auto en/of die [slachtoffer A] vastgehouden in een auto en/of
elders vastgehouden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam
is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te Arnhem en/of (elders)
in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft door
- met die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander die
[slachtoffer A] af/op te halen bij de bakkerij in Amsterdam en/of
- gezamenlijk met die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die
ander(en) te rijden naar een garagebox in Arnhem en/of
- in die garagebox (bedreigend) aanwezig te zijn en zo die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander in de gelegenheid te stellen
die [slachtoffer A] (ernstig) te mishandelen en/of
- een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp aan die [medeverdachte E] en/of [mededader C] en/of die ander af te geven;
art 48 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Onder parketnummer 06/460598-08 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode 5 juli 2007 tot en met 13
september 2007 te Zutphen en/of te Zwolle althans (elders) in Nederland
(telkens) een reisdocument, te weten een Nederlands paspoort (voorzien van
nummer [nummer], op naam van [verdachte J], geboren op [1983] te
[plaats]), (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft
verdachte (telkens) valselijk twee, althans één of meer, stempel(s) in dit
paspoort gezet/gedrukt voorzien van de datum 08 maart 2007 en/of 20 maart
2007, waaruit zou moeten blijken dat verdachte in de periode van 8 maart 2007
tot en met 20 maart 2007 in Marokko zou zijn verbleven;
art 231 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode 5 juli 2007 tot en met 14
september 2007 te Zutphen en/of te Zwolle, althans (elders) in Nederland
(telkens) in het bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort
(voorzien van nummer [nummer], op naam van [verdachte J], geboren op [1983] te [plaats]) waarvan hij (telkens) wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat dit paspoort vals of vervalst was, bestaande de valsheid
of vervalsing hieruit dat:
- de stempel(s) een afwijkende hoogte en/of breedte, althans een afwijkend
formaat hebben en/of
- de stempels zijn voorzien van een afwijkende tekst met betrekking tot de
aanduiding van de autoriteiten te Bab Sebta, te weten:"Police P bab
sebta" en/of
- de stempels zijn voorzien van een afwijkende getalaanduiding en/of
- de stempels zijn voorzien van een afwijkend lettertype voor de weergave van
de aanduidingen: "ENTREE" en "SORTIE" en/of
- de stempels zijn voorzien van een afwijkende datumnotatie;
art 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht
4. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaringen verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
[slachtoffer A], zijn oom [slachtoffer B] en een derde niet nader genoemd persoon zijn in de nacht van maandag 12 op dinsdag 13 maart 2007 naar een garagebox in Arnhem gereden. De hennepkwekerij die in de garagebox was aangelegd, is vervolgens leeggehaald. Diezelfde nacht is de diefstal van de hennep ontdekt. Op dinsdagmorgen 13 maart 2007 is [slachtoffer A], die de nacht bij zijn oom had doorgebracht, op het telefoontoestel van [slachtoffer B] gebeld door zijn vader met het verzoek naar de van hem geweest zijnde bakkerij aan de Postjesweg/Hoofdweg in Amsterdam te komen. Hij is daar samen met [slachtoffer B] naartoe gegaan. Daar trof hij zijn vader en twee mannen aan. [slachtoffer A] is met de twee mannen meegegaan in een brons/grijze Mercedes. In de daaropvolgende periode is [slachtoffer A] mishandeld en zijn met zijn ouders losgeldgesprekken gevoerd. Op vrijdagmiddag 16 maart 2007 is hij in Utrecht aangetroffen. De verbalisanten die ter plaatse kwamen, zagen dat hij diverse verwondingen en bloeduitstortingen over zijn hele lichaam had.
6. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 van parketnummer 06/580256-07
6.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de onder 1 van parketnummer
06/580256-07 ten laste gelegde poging tot doodslag en/of zware mishandeling gerekwireerd tot vrijspraak en betoogd dat er onvoldoende bewijs is nu er buiten de verklaring van [slachtoffer A] geen ander bewijs voorhanden is dat wijst op betrokkenheid van verdachte.
6.2 Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten van parketnummer 06/580256-07 heeft de raadsman primair betoogd dat zijn cliënt op het standpunt staat dat hij de feiten niet kan hebben gepleegd omdat hij in de ten laste gelegde periode niet in Nederland, maar in Marokko verbleef. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat, voor zover de rechtbank de betrokkenheid van verdachte als medepleger of medeplichtige bewezen acht, de rol van verdachte in het feitencomplex niet bepalend van aard is geweest.
6.3 Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor bewijs van het opzet om [slachtoffer A] van het leven te beroven. Het streven om hennep en geld te verwerven in ruil voor de gijzelaar, wijst eerder op het tegendeel. Medische informatie op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat verdachte en/of zijn mededaders, door [slachtoffer A] te mishandelen als gebeurd is, bewust het aanmerkelijke risico heeft/hebben genomen dat het slachtoffer daaraan zou kunnen overlijden, ontbreekt. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van de poging tot doodslag dan wel de medeplichtigheid aan de poging tot doodslag, zoals hem onder feit 1A is ten laste gelegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte aan de ten laste gelegde zware mishandeling. De verklaring van [slachtoffer A], waaruit de aanwezigheid van verdachte in de garagebox in Arnhem kan worden afgeleid, wordt niet ondersteund door enig ander bewijs. De aanwezigheid van de 599-lijn - die door de politie aan verdachte is toegeschreven - in de omgeving van de mast Akkerwindestraat te Arnhem maakt dit niet anders, nu naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld of de genoemde lijn op dinsdag 13 maart 2007 in gebruik was bij verdachte.
Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het medeplegen van zware mishandeling dan wel medeplichtigheid daaraan, zoals hem onder feit 1B is ten laste gelegd.
7. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 van parketnummer 06/580256-07
7.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
7.2 Standpunt van de verdediging
De rechtbank verwijst hiervoor naar het standpunt van de verdediging zoals opgenomen onder overweging 6.2.
7.3 Overwegingen van de rechtbank1
De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken:
a. de aan het dossier toegevoegde processen-verbaal van de zittingen van 13 en 17
maart 2008 van medeverdachte [mededader D] en zijn ter
terechtzitting van 30 juni 2009 als getuige in de zaak van verdachte afgelegde
verklaring;
b. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 20 van het slachtoffer, [slachtoffer A] (p. 1558
t/m1658);
c. fotomap 1 en proces-verbaal, ambtelijk verslag (p. 1946 t/m 1960);
d. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 5 van [slachtoffer D] (p. 2371 t/m 2405);
e. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 9 van [slachtoffer B] (p. 2406 t/m 2444) en de
verklaring van [slachtoffer B] bij de rechter-commissaris;
f. proces-verbaal van het 2de verhoor van [slachtoffer C] (p. 2366 t/m 2368);
g. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 7 van [naam "[naam "tolk"] (p. 2847 t/m 2864);
h. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 9 van [mededader A] (p. 97 t/m 164);
i. proces-verbaal van verhoor van [getuige] (p. 1188 t/m 1190);
j. proces-verbaal technisch onderzoek met betrekking tot de verwondingen van het
slachtoffer, [slachtoffer A] (p. 4020 t/m 4051);
k. historische printgegevens (p. 4625 t/m 4642);
l. historische printgegevens van het telefoonnummer 06-[nummer] (p.1041);
m. tapgesprekken (diverse pagina's).
7.4 Uit deze bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid betreffende de gijzeling van [slachtoffer A].
7.5a [mededader D] heeft als verdachte ter terechtzitting van 13 en 17 maart 2008 verklaringen afgelegd, die hij als getuige in de zaak van verdachte heeft bevestigd. Zakelijk weergegeven heeft [mededader D] verklaard dat op woensdag 14 maart 2007 een oude man naar zijn zaak kwam, die zijn broer [medeverdachte E] wilde spreken. [medeverdachte E] was er echter niet, waarna hij, de oude man, een telefoonnummer achterliet met het verzoek dat aan [medeverdachte E] af te geven. Die oude man was [slachtoffer D], de vader van [slachtoffer A]. Hij, [mededader D], heeft het telefoonnummer gegeven aan [verdachte J] (verdachte). Later belde [verdachte J] (verdachte) hem op en vroeg of hij naar het Mercatorplein kon komen. Hij is met een rode Mercedes daarheen gegaan en zag daar [verdachte J] (verdachte) en [mededader L]. Hij zag ook [slachtoffer D] en [slachtoffer B] en nog een Turkse man genaamd [naam "tolk"]. Ze, [slachtoffer D], [slachtoffer B] en [naam "tolk"], gingen een café in. Hij heeft een rode bus gehuurd op verzoek van [verdachte J] (verdachte) en deze bus bestuurd. De rode bus, een blauwe BMW en de rode Mercedes zijn de snelweg opgereden in de richting van Apeldoorn. Op een parkeerplaats langs de snelweg zijn alle drie de auto's gestopt. Personen die in de auto's zaten, zijn uitgestapt en hebben met elkaar gesproken, maar hij, [mededader D], is niet uitgestapt. Ze zijn vervolgens verder gereden naar de Mc Donalds in Apeldoorn. Bij de Mc Donalds is hij in de BMW achter het stuur gaan zitten. [slachtoffer B] zat voorin naast hem en [mededader L] zat achterin. Toen hij het parkeerterrein verliet, heeft hij de rode bus en de rode Mercedes niet meer gezien. Onderweg kreeg hij telefoon van [verdachte J] (verdachte), die zei dat ze terug naar Amsterdam gingen. [slachtoffer B] werd hysterisch toen hij het woord Amsterdam hoorde. Hij wilde midden op de weg uitstappen en begon aan het stuur te trekken, waarna hij, [mededader D], in de berm is gestopt. Op de vraag wie hem door Apeldoorn heeft geloodst, heeft [mededader D] verklaard dat hij door [verdachte J] door Apeldoorn is geloodst en dat [verdachte J] toen in de rode Mercedes reed.
[mededader D] heeft voorts verklaard, dat het telefoonnummer eindigend op 946 van [mededader C] is.
7.5b Het slachtoffer, [slachtoffer A], heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij op 13
maart 2007 met zijn oom [slachtoffer B] naar de bakkerij aan de [adres] te Amsterdam is gegaan, waar hij zijn vader zag staan en twee jonge mannen, die hij herkende als [medeverdachte E] en [mededader C] (p.1560). Hij is bij [medeverdachte E] in de auto, een Mercedes Benz, gestapt, waarin ook [mededader C] zat (p.1561). Ze zijn naar Geuzenveld gereden, waar de auto werd geparkeerd en hij is uitgestapt. Na 10 minuten zei [medeverdachte E] dat hij moest instappen (p.1614). Ze zijn vervolgens via de A2 richting Arnhem gereden. Bij een benzinestation langs de A2 heeft [mededader C] zijn telefoon afgepakt. [slachtoffer A] heeft verklaard dat hij toen het idee kreeg dat hij werd ontvoerd en dat hij bang werd (p.1661). Ze zijn verder gereden naar Arnhem en in de buurt van het Gelredome een garagegebouw binnengegaan (p.1563). Na daar te zijn mishandeld, hebben [medeverdachte E] en [mededader C] hem naar buiten begeleid, hem in de brons/grijze Mercedes gezet en zijn ze gaan rijden. Op een drukke kruising bij Zandvoort/Haarlem heeft hij geprobeerd weg te rennen (p.1592). [slachtoffer A] heeft hierover in een ander verhoor verklaard dat hij bang was dat ze hem opnieuw zouden gaan mishandelen. Op een gegeven moment heeft hij het linkerachterportier geopend en geprobeerd uit de auto te springen. Hij werd door de jongen in het groene trainingsjack echter weer de auto ingetrokken. De jongen werd daarbij geholpen door [mededader C] (p.1620). Dit was in de buurt van Bloemendaal/Aerdenhout/ Zandvoort (p.1621).Toen het donker werd zag hij dat er een Hyundaibus achter hen reed. De jongen in het groene trainingsjack pakte zijn handen vast en [mededader C] draaide vervolgens met grijs duck-tape zijn handen aan elkaar vast en vervolgens ook zijn voeten (p.1622). Hij is daarna overgeladen in de Hyundai. [medeverdachte E] en [mededader C] zaten ook in die Hyundai (p.1623). In de bus is zijn hoofd beplakt met duck-tape, zodanig dat alleen zijn neus vrij werd gehouden (p.1624). Op vrijdag 16 maart 2007 is [slachtoffer A] uit de bus gezet en achtergelaten. [slachtoffer A] heeft verder verklaard dat hij de persoon op foto 3 van fotomap 1 kent als [mededader C] en als de persoon die betrokken is geweest bij de wederrechtelijke vrijheidsbeneming en de mishandelingen die hebben plaatsgevonden (p.1611).
[slachtoffer A] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij [mededader C] ten onrechte heeft belast; hij zou [mededader C] in de drie dagen na Geuzenveld niet hebben gezien. De rechtbank gaat echter uit van de verklaringen van [slachtoffer A] bij de politie. Zij acht de reden die [slachtoffer A] opgeeft om [mededader C] aanvankelijk wel te belasten onaannemelijk. Dit temeer nu [slachtoffer A] eerst na vele gedetailleerde - voor [mededader C] belastende - verklaringen zijn getuigenis ten aanzien van [mededader C] heeft gewijzigd.
7.5c Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat de persoon op foto 3 van fotomap 1 [mededader C] is (p.1959).
7.5d Getuige [slachtoffer D], vader van [slachtoffer A], heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij omstreeks 9.00 uur naar de bakkerij is gegaan en daar twee jongens zag (p.2372). Ze vroegen naar [slachtoffer A] en zeiden dat [slachtoffer A] spullen van hen gestolen had. Hij heeft [slachtoffer B] gebeld en na enige tijd kwamen [slachtoffer B] eraan. Hij heeft gezien dat [slachtoffer A] bij die jongens in de auto is gaan zitten en dat de auto wegreed (p.2373).
[slachtoffer D] heeft verder verklaard dat [slachtoffer B] werd gebeld door iemand die hem wilde spreken (p.2388). Afgesproken werd in een café aan het Mercatorplein in Amsterdam (p.2389). Ze hebben, via tussenkomst van een Turkse man die tolkte, gesproken met twee Marokkaanse jongens, die zeiden dat [slachtoffer A] goederen had gestolen. Nadat ze het café hadden verlaten, is [slachtoffer B] met twee of drie jongens in zijn BMW gestapt. Hij, [slachtoffer D], is in de Mercedes gestapt en hij zag nog een rode bus. In de buurt van Apeldoorn zijn ze naar een parkeerplaats gegaan (p.2400). De mannen spraken met elkaar en er is veel getelefoneerd. Hij, [slachtoffer D], is toen overgestapt in het rode busje. De Turkse man van de garage is ook ingestapt en ze zijn weggereden. De andere auto's zijn niet meegegaan. Ze zijn naar een hotel gereden, uitgestapt en naar binnen gegaan. Bij het hotel waren meerdere Turkse mannen. Hij, [slachtoffer D], heeft hen gezegd dat de 'spullen' terug moesten omdat zijn zoon anders niet meer terug zou komen. Ze zijn vervolgens naar de Gamma, op een industrieterrein vlak bij een benzinestation, gegaan. Toen ze daar aankwamen, zagen ze de BMW van [slachtoffer B] staan en de Mercedes waarmee hij, [slachtoffer D], naar Apeldoorn is gereden. Ze hebben daar gewacht. Er is ruzie ontstaan tussen [slachtoffer B] en de andere jongens (p.2401). De anderen zeiden op een gegeven moment dat ze terug naar Amsterdam zouden gaan. Hij, [slachtoffer D], is met de Turkse man in de rode bus teruggereden. In Amsterdam zijn ze naar de KFC gegaan en hebben gewacht op de 'spullen'. [naam] kwam met een andere vrouw in een personenauto en vertelde dat de auto in Osdorp zou staan. In Osdorp zagen ze een witte kleine vrachtwagen staan (p.2402). Hij, [slachtoffer D], is in de witte vrachtwagen gestapt en achter de rode bus aan gereden. Ze zijn gestopt bij een fabriek bij Sloterdijk, waar de dozen zijn overgeladen. Hij, [slachtoffer D], had van de Turkse man van de garage gehoord dat als alles geteld was, [slachtoffer A] zou worden vrijgelaten (p. 2403). Om 2 of 3 uur 's nachts is hij gebeld door een Marokkaanse man, die hij heeft herkend op foto 3 van fotomap 1. Aan zijn stem herkende hij de man als degene die [slachtoffer A] op dinsdag 13 maart 2007 vanaf de bakkerij heeft meegenomen. De man zei dat de helft van de goederen niet aanwezig was, eiste nog
€ 30.000,- en gaf hem, [slachtoffer D], tot die avond 18.00 uur de tijd om het geld bij elkaar te krijgen.
Op sommige punten heeft [slachtoffer D] tegenover de rechter-commissaris anders verklaard of verklaard het zich niet te kunnen herinneren. De rechtbank gaat uit van zijn verklaringen bij de politie. Deze zijn afgelegd in de periode maart - juni 2007, (zeer) kort na de periode van 13 tot en met 15 maart 2007. Die verklaringen zijn gedetailleerd en (delen ervan) vinden steun in andere bewijsmiddelen, te weten in verklaringen en taps.
7.5e [slachtoffer B] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij omstreeks 9:30 à 10:00 uur met zijn neef [slachtoffer A] naar de bakkerij is gegaan (p.2407). Daar zagen ze de Marokkaanse en de Iraanse man (p.2431). [slachtoffer A] moest met hen mee. [slachtoffer B] heeft op foto 3 van fotomap 1 de Marokkaan herkend die bij [medeverdachte E] was toen hij [slachtoffer A] bij de bakkerij bracht (p.2430). Van [slachtoffer A] heeft hij gehoord dat deze Marokkaan [mededader C] heet (p.2429). Op dinsdag 13 maart 2007 vertelden de Iraanse en de Marokkaanse man aan hem en aan zijn zwager, [slachtoffer D], dat ze 2000 wietplantjes of 100 kilo wiet of € 300.000 wilden hebben (p.2407). Op dinsdag 13 en woensdag 14 maart 2007 is hij drie keer gebeld en is tegen hem gezegd dat hij tot woensdag 14 maart 2007 om 14.00 uur de tijd had om voor het geld of de wiet te zorgen (p.2408). Op woensdag 14 maart 2007 is hij eerst gebeld door een Marokkaanse man en korte tijd later door een Turkse man, genaamd [naam "tolk"] en eigenaar van [garage] (p.2443). Hij sprak met [naam "tolk"] af naar het Mercatorplein te gaan om met elkaar te spreken. Hij is met [slachtoffer D] naar een café op het Mercatorplein gegaan. [naam "tolk"] kwam en zei dat hij wilde bemiddelen als tolk. Ze moesten de wiet teruggeven en dan zou hij met 11/2 uur [slachtoffer A] terugbrengen. Hij heeft de Turkse vriend van [slachtoffer A] gebeld, die zei dat de wiet in Apeldoorn was. Ze zijn vervolgens naar Apeldoorn gereden. In de auto zaten [mededader D], [naam "tolk"], [verdachte J], een onbekende Marokkaan en hij, [slachtoffer B].
[slachtoffer B] heeft op 29 februari 2008 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat ze na 70 à 80 kilometer op een parkeerplaats zijn gestopt. De huurauto kwam daar ook. Met [slachtoffer D] en hem erbij, waren ze met 6 tot 8 mensen. Er werd daar gesproken. Ze zijn in de auto gestapt, de Turk ([naam "tolk"]) ging bij [slachtoffer D] in de auto. Naast hem, [slachtoffer B], ging een Marokkaan zitten. Vlak voor Apeldoorn zijn ze weer op een parkeerplaats gaan staan. [slachtoffer D] zei dat hij de wiet wilde gaan halen en hij wilde dat er iemand meeging. Hij, [slachtoffer B], mocht niet mee van de Iraniër. De Turk ([naam "tolk"]) is met [slachtoffer D] meegegaan. De Iraniër, drie Marokkanen en hij, [slachtoffer B], zijn als eerste van de parkeerplaats vertrokken. De rode Mercedes volgde hen.
Tegenover de politie heeft [slachtoffer B] verder verklaard dat op een parkeerplaats bij Kwantum de rode vrachtwagen en de rode Mercedes stonden (p.2444). Daar zag hij [slachtoffer D] en [naam "tolk"] weer. Hij heeft de telefoon van [naam "tolk"] gepakt en heeft gebeld naar de Turkse vriend van [slachtoffer A]. Hij hoorde dat [slachtoffer D] tegen die vriend zei dat ze zijn zoon hadden en hij hoorde dat [slachtoffer D] die vriend smeekte om met de wiet te komen. Hij, [slachtoffer B], moest in de auto gaan zitten en ze zijn weggereden. Bij stoplichten heeft hij de deur van de auto geopend en geprobeerd te vluchten (p.2410). Hij werd door de broer van [medeverdachte E] (p.2435) en twee andere personen vastgehouden.
7.5f [slachtoffer C], moeder van [slachtoffer A], heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij een dag nadat [slachtoffer B] was vrijgelaten, werd gebeld en dat ze € 300.000,- wilden hebben. Ze heeft gezegd dat ze niet wist hoe ze aan dat geld moest komen. Het bedrag werd toen verlaagd naar € 30.000,- en later verhoogd naar
€ 40.000,-. De man heeft meerdere malen gebeld (p.2367).
7.5g [naam "tolk"] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij op woensdag 14 maart 2007 heeft getolkt tussen twee Marokkaanse mannen en twee Turkse mannen (p.2861). Een van de Marokkaanse mannen heette [verdachte J]. [verdachte J] zei hem wat hij tegen de Turkse mannen moest zeggen, nl. "jullie hebben iets van ons en wij iets van jullie". De oude man huilde en vertelde dat het om zijn zoon ging (p.2862). De lange man zei dat de wiet in de buurt van Apeldoorn was. De mannen kwamen overeen dat de wiet teruggegeven zou worden en dat de oude man dan zijn zoon terugkreeg. Een van de Marokkaanse mannen belde om een busje te regelen om de wiet op te halen. In de auto, een donkerblauwe sedan, waarmee ze naar Apeldoorn zijn gegaan en die bestuurd werd door [verdachte J], zat ondermeer de lange Turk, van wie hij tijdens de rit hoorde dat hij [slachtoffer B] heette. De oude Turk zou opgepikt worden door iemand met een busje. Vlakbij Apeldoorn stopten ze op een parkeerplaats. [slachtoffer B] was constant aan het bellen. Na ongeveer 15 minuten stopte een rode bus van het merk Volkswagen bij hen. [mededader D] en die oude Turkse man zaten daarin. [slachtoffer B] belde waar de wiet bleef. Na een half uur zei [slachtoffer B] dat hij de wiet alleen moest ophalen. De anderen geloofden hem niet en besloten terug te keren naar Amsterdam. De oude man begon te huilen en smeekte niet weg te gaan. [slachtoffer B] heeft weer gebeld en gezegd dat de oude man de wiet zou ophalen. Hij, [naam "tolk"], is met die oude Turk meegegaan. Ze zijn met de rode bus naar Apeldoorn gereden, hebben geparkeerd bij een hotel en zijn het hotel binnengegaan. Toen ze de wiet niet kregen, zijn ze met de rode bus naar Amsterdam teruggereden (p.2863). Ze hebben ongeveer twee uur gewacht bij KFC aan de Jan van Gaalenstraat. Toen kwam er een donkerkleurige Volkswagen Golf Type 3 met 2 vrouwen die vertelden dat de wiet in een vrachtwagen in Osdorp was. De vrouwen reden voor hen uit naar Osdorp. Ze werden naar een witte vrachtwagen gebracht die langs de weg op een parkeerplaats stond. De oude Turk liep naar de vrachtwagen, stapte in en reed de vrachtwagen naar een industrieterrein in de buurt van Sloterdijk. Daar is wiet is overgeladen in de rode bus. De oude Turkse man, [verdachte J], de Marokkaan op de motor, [mededader D], [medeverdachte E] en hij, [naam "tolk"], waren daarbij aanwezig.
7.5h [mededader A] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat ze op woensdag 14 maart 2007 achter een BMW reden. In de BMW zat een man achter het stuur. Naast hem zat een Turkse man en achterin de auto zat de broer van [mededader B] (p.97/98). Op een kruising zag hij plotseling het rechter voorportier opengaan. Het leek erop dat de Turkse man uit de auto wilde springen. De BMW begon te slingeren, reed met het rechtervoorwiel de trottoirband op en stopte. De auto, waarin hij, [mededader A], zat is voor de BMW gestopt. Hij zag dat de Turkse man al buiten de wagen stond, dat hij werd vastgehouden door de bestuurder van de BMW en dat de man zich probeerde los te trekken. Hij heeft de man in zijn gezicht geslagen. De bestuurder van de BMW zei tegen hem dat hij de Turkse man terug in de BMW moest gooien (p.139).
7.5i Getuige [getuige] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij op 14 maart 2007 aan het eind van de middag een BMW 3 zag op de Europaweg te Apeldoorn die aan de rechterkant in de berm stond (p.1188). Aan de kant van het bijrijderportier stapte een persoon uit. Hij had het gevoel dat hij bij het uitstappen belemmerd werd. Even later zag hij dat een tweede man de eerste man ter hoogte van het rechterachterportier van de BMW tegenhield/vasthield.
7.5j Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij het slachtoffer [slachtoffer A] op vrijdagochtend 16 maart 2007 heeft aangetroffen in Utrecht (p.1739-1741) en dat hij op de enkels en handen van het slachtoffer lijmresten van waarschijnlijk plakband zag en dat het slachtoffer kennelijk met plakband gebonden is geweest (p.4021).
7.5k Uit de historische printgegevens komt onder meer naar voren dat het telefoonnummer 06-[nummer] op woensdag 14 maart 2007 tussen 15.04 en 15.27 uur de GSM-mast op de locatie Paramaribo/Surinameweg/Oude Apeldoornseweg te Apeldoorn heeft aangestraald (p.4634), vanaf 15.26 uur een GSM-mast op de Kayersdijk/Nagelpoel-weg te Apeldoorn, tussen 15.38 en 16.19 uur de GSM-mast op de Europaweg/Laan van Spitsbergen te Apeldoorn (p.4636), om 16.24 uur de GSM-mast Hoogbuurlose-weg/A1 te Ugchelen, om 16.25 uur de GSM-mast A1/Parkeer-plaats Lucasgat te Hoog Soeren en om 16.27 uur de GSM-mast A1/Parkeerplaats de Strubben te Apeldoorn.
7.5l Uit de historische printgegevens komt onder meer naar voren dat het telefoonnummer 06-[nummer] op woensdag 14 maart 2007 tussen 15.14 en 16.08 uur tien keer met telefoonnummer 06-19253077, dat op naam staat van Autobedrijf [garage], heeft gebeld. De 599-lijn heeft daarbij de GSM-masten Paramariboweg 11 en Kayersdijk te Apeldoorn, Otterloseweg 110 te Ugchelen en Europaweg 220-224 te Apeldoorn aangestraald (p.1041).
7.5m Op 15 maart 2007 worden diverse losgeldgesprekken gevoerd met de ouders van [slachtoffer A]. Om 09.51 uur worden ze gebeld. De beller zegt dat [slachtoffer A] bij hem is en dat niet alle spullen terug zijn. [slachtoffer D] biedt aan € 10.000,- te betalen en verhoogt dit tijdens het gesprek tot € 20.000,-, te betalen in juli. De beller eist
€ 30.000,- en wil het bedrag dezelfde dag hebben. De beller zegt dat hij contact met die mensen moet opnemen en dat [slachtoffer D] de spullen moet terugbrengen. Als [slachtoffer D] daarop zegt dat hij geen contact heeft en dat de spullen via [slachtoffer B] waren geregeld, zegt de beller dat hij via [slachtoffer B] de rest van de spullen moet regelen (p.4754 t/m 4756).
Om 13.59 uur wordt [slachtoffer D] gebeld door de 946-lijn. [slachtoffer D] zegt dat hij die mensen niet kan bereiken en dat hij [slachtoffer B] niet heeft gezien. De beller wil dat [slachtoffer D] [slachtoffer B] bereikt en dat [slachtoffer B] zorgt voor het contact met die mensen. Hij wil de afgepakte 'dinges' terughebben (p.4667 en 4668).
Om 16.41 uur wordt [slachtoffer D] gebeld door de 946-lijn. Aan [slachtoffer D] wordt gezegd dat hij de vorige keer contact heeft gehad met [slachtoffer B] en dat hij nu weer contact moet maken met [slachtoffer B]. [slachtoffer B] kan dan contact opnemen met die mensen en de spullen naar hem, [slachtoffer D], brengen. De beller zal dan de zoon van [slachtoffer D] terugbrengen. Hij wil de 'dinges' voor die avond hebben en geeft [slachtoffer D] opdracht geld te gaan zoeken (p.4669 en 4670).
Om 18.54 uur wordt [slachtoffer D] gebeld door de 946-lijn, die hem vraagt hoever hij is met het geld. [slachtoffer D] zegt dat hij op zoek is naar geld en bijna 30 bij elkaar heeft. De beller zegt daarop dat het 40 moet zijn, dat hij het die avond wil hebben en dat [slachtoffer D] dan zijn zoon terug krijgt (p.4672 en 4673).
Om 21.12 uur wordt [slachtoffer D] gebeld door de 946-lijn. Hij zegt dat hij 34 en een half heeft. De beller zegt dat hij over een uur opnieuw belt, dat hij dan [slachtoffer A] mag spreken en dat hij de rest moet regelen (p.4674).
7.6 Uit de voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij de gijzeling van [slachtoffer A]. De rechtbank zal vervolgens beoordelen vanaf welk moment verdachte bij de gijzeling betrokken is geweest. Van belang hierbij is vanaf welk moment er sprake is geweest van wetenschap bij verdachte ten aanzien van de gijzeling van [slachtoffer A].
[slachtoffer A] heeft verklaard dat hij op dinsdag 13 maart 2007 naar de bakkerij aan de Postjesweg/Hoofdweg in Amsterdam is gegaan en dat hij daar is aangesproken door twee mannen. Hij is met hen in een auto, een Mercedes, gestapt. In zijn tweede verhoor heeft [slachtoffer A] verklaard dat rechts voorin de auto een Marokkaanse jongen, een compagnon van [medeverdachte E], zat. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte de compagnon was van [medeverdachte E]. Uit een analyse van de aanwezigheid van telefoonnummers in de omgeving van de Postjesweg te Amsterdam blijkt dat de 599-lijn die door de politie aan verdachte is toegeschreven op 13 maart 2007 tussen 9.50 en 10.08 uur de mast Hoofdweg/Van Spilbergenstraat te Amsterdam (op geringe afstand van de Postjesweg te Amsterdam) heeft aangestraald.
De rechtbank overweegt dat voor zover [slachtoffer A] met de compagnon van [medeverdachte E] verdachte heeft bedoeld, de enkele aanwezigheid van verdachte bij de bakkerij onvoldoende is voor de conclusie dat hij op dat moment op de hoogte was of moest zijn van (voorbereidingen op) de gijzeling van [slachtoffer A]. Er zijn geen bewijsmiddelen die in die richting wijzen, noch omstandigheden, waaruit verdachte dit had kunnen of moeten afleiden. De aanwezigheid van de 599-lijn in de omgeving van de bakkerij maakt dit niet anders, nu naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld of de genoemde lijn op die dag in gebruik was bij verdachte.
Uit het dossier komt naar voren dat de Mercedes waarin [slachtoffer A] zat, op dinsdag 13 maart 2007 tussen 10.00 en 12.00 uur naar Geuzenveld is gereden. Hoewel het telefoonnummer eindigend op 599, dat door de politie aan verdachte is toegeschreven, om 10.19 uur een paal heeft aangestraald in die wijk en de telefoon van [slachtoffer A] van 10.21 tot 10.36 uur dezelfde paal heeft aangestraald, blijkt noch uit de verklaringen van de medeverdachten, noch uit de verklaring van [slachtoffer A], dat verdachte lijfelijk aanwezig is geweest in Geuzenveld. Dit leidt tot de slotsom dat niet bewezen kan worden dat verdachte op dat moment wetenschap had of hoefde te hebben van wat er gaande was ten aanzien van [slachtoffer A].
Zoals met betrekking tot feit 1B is overwogen, wordt de verklaring van [slachtoffer A], waaruit de aanwezigheid van verdachte in de garagebox in Arnhem kan worden afgeleid, niet ondersteund door enig ander bewijs. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap heeft gehad van het begin van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Uit het dossier komt verder naar voren dat [slachtoffer B] en [slachtoffer D] op woensdag 14 maart 2007 naar de growshop van medeverdachte [mededader D] zijn gegaan. Medeverdachte [mededader D] heeft hierover bij de behandeling van zijn strafzaak op 13 maart 2008 verklaard (zie overweging 7.5a) dat op woensdag 14 maart 2007 rond 11.00 uur een oude man naar zijn zaak kwam. Hij wilde [medeverdachte E] spreken, maar [medeverdachte E] was er niet. Die oude man, genaamd [slachtoffer D], de vader van [slachtoffer A], liet toen een telefoonnummer achter met het verzoek dat aan [medeverdachte E] af te geven. [mededader D] heeft [verdachte J] (verdachte) die ook in zijn zaak was, het telefoonnummer gegeven dat hij van [slachtoffer D] had gekregen. [mededader D] heeft verder verklaard dat [verdachte J] (verdachte) is weggegaan en dat [verdachte J] (verdachte) later belde en vroeg of hij, [mededader D], naar het Mercatorplein kon komen. [mededader D] is met de rode Mercedes daarheen gegaan. Daar zag hij [verdachte J] (verdachte), [mededader L], [slachtoffer D], [slachtoffer B] en nog een Turkse man genaamd [naam "tolk"]. Ze gingen een café op het Mercatorplein in. Na een tijdje kwam [verdachte J] (verdachte) naar buiten. Op de Postjesweg heeft hij, [mededader D], op verzoek van [verdachte J] (verdachte) een rode bus gehuurd. [verdachte J] (verdachte) vroeg hem, [mededader D], de bus te besturen.
[mededader D] heeft verder verklaard dat hij, toen hij op het Mercatorplein was, heeft gezien dat [naam "tolk"] en [verdachte J] (verdachte) spraken met [slachtoffer D] en [slachtoffer B].
[naam "[naam "tolk"] heeft verklaard dat op woensdag 14 maart 2007 omstreeks 10.00 uur twee Marokkaanse jongens naar zijn [garage] in Amsterdam kwamen en vroegen of hij kon tolken. De ene jongen heette [verdachte J]. Hij is met [mededader D], [verdachte J] en die Marokkaan naar het Mercatorplein gegaan. Op het Mercatorplein stonden twee Turkse mensen te wachten, een oude man en een lange man. Met zijn vijven zijn ze een café binnengegaan. Hij, [naam "tolk"], heeft getolkt tussen de Marokkaanse en de Turkse mannen. [verdachte J] zei hem wat hij tegen de Turkse mannen moest zeggen. Hij moest zeggen: "jullie hebben iets van ons en wij iets van jullie". [naam "tolk"] heeft verklaard dat de oude man huilde en vertelde dat het om zijn zoon ging. De lange man zei dat de wiet in de buurt van Apeldoorn was. De mannen kwamen overeen dat de wiet teruggegeven zou worden en dat de oude man dan zijn zoon terug kreeg. Een van de Marokkaanse mannen belde om een busje te regelen om de wiet op te halen.
[slachtoffer B] heeft verklaard dat hij werd gebeld door een man die zich "[naam "tolk"]" noemde. Ze spraken af met elkaar te praten in een café aan het Mercatorplein. Na [naam "tolk"] kwamen 3 Marokkanen het café in, van wie er een [verdachte J] heet. Tijdens het gesprek in het café was [verdachte J] de leider van de groep. Hij pleegde veel telefoontjes en praatte steeds.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [mededader D], [naam "tolk"] en [slachtoffer B] in onderlinge samenhang tot de conclusie leiden dat het niet anders kan dan dat verdachte, zo hij eerder al niet op de hoogte was, op woensdag 14 maart 2007 in het café aan het Mercatorplein te Amsterdam in ieder geval wist van de gijzeling van [slachtoffer A].
7.7 De rechtbank overweegt verder dat voor medeplegen is vereist dat sprake is van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Bewuste samenwerking veronderstelt dat de medeplegers met opzet samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging (i.c. de gijzeling). Ook stilzwijgende samenwerking kan echter medeplegen opleveren. Dit is met name het geval in de situatie waarin iemand bewust ergens bij blijft, niet ingrijpt, zich niet distantieert van de situatie en de ander dat kennelijk accepteert, hetgeen een totaalbeeld kan opleveren van een (stilzwijgende) samenwerking die voldoende kan zijn voor medeplegen. Voor wat betreft de vereiste gezamenlijke uitvoering is niet vereist dat de medeplegers allen eigenhandig aan de uitvoering van de delictshandeling deelnemen.
Zoals hiervoor is overwogen, is verdachte in ieder geval op woensdag 14 maart 2007 op de hoogte geraakt van de gijzeling van [slachtoffer A]. Hij heeft zich op geen enkele wijze hiervan gedistantieerd, noch ingegrepen. Integendeel. Door verdachte zijn vervolgens (uitvoerings)handelingen verricht, waaruit blijkt van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking op (het voortduren van) de gijzeling van [slachtoffer A]. Zo heeft verdachte naar [mededader D] gebeld met het verzoek een busje te huren, is hij vervolgens mee naar Apeldoorn gereden om de wiet op te halen en heeft hij [mededader D] door Apeldoorn geloodst. Toen het ervoor moest worden gehouden dat de wiet niet terug zou komen, heeft verdachte besloten dat ze terug naar Amsterdam zouden gaan. Verdachte had met het telefoonnummer 06-[nummer] ondertussen veelvuldig contact - tussen 15.14 en 20.29 uur 30 keer - met [naam "tolk"]. Daarnaar gevraagd heeft [naam "tolk"] verklaard dat dit nummer van [verdachte J] moet zijn geweest (p.2857). Verdachte heeft niet ontkend dat hij met genoemd telefoonnummer heeft gebeld, evenmin heeft hij de (inhoud van de) gesprekken ontkend. Ook op donderdag 15 maart 2007 is gebeld met het telefoonnummer 06-[nummer]. Zo is die dag om 18.19 uur met dit nummer gebeld naar de 622-lijn, die door de politie wordt toegeschreven aan [medeverdachte E] en is gevraagd of het allemaal klopt van gisteren. De 622-lijn heeft daarop geantwoord dat ze 20, 30 procent missen.
7.8 Bespreking van de verweren
Foto
De raadsman heeft verder betoogd dat ten onrechte een foto van zijn cliënt is opgenomen in de fotoconfrontatiemap. De fotoconfrontatiemap is volgens hem niet bedoeld om als OSLO-vergelijking te dienen, maar bevatte foto's van personen jegens wie een concrete verdenking was gerezen. In het geval van zijn cliënt kon er geen verdenking, geen redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestaan. Het opnemen van de foto in de fotoconfrontatie-map levert daarom een inbreuk op op artikel 10 van de Grondwet (Gw) en de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en moet leiden tot bewijsuitsluiting.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Verondersteld werd dat [slachtoffer A] zich in de nacht van 15 op 16 maart 2007 in de Renault Laguna bevond. Om die reden zijn de inzittenden van die auto aangehouden. Bij onderzoek van de Renault Laguna werd een origineel kentekenbewijs op naam van Airportline Taxiservice BV en een brief gericht aan [verdachte J] aangetroffen. Ook werd in de auto bebloede kleding aangetroffen. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Overigens was de Renault Laguna geen taxi van verdachtes bedrijf, maar een personenwagen op naam van een familielid van een van de medeverdachten. De rechtbank ziet niet in dat de foto, in casu een oudere foto van verdachte, niet aan [slachtoffer A] had mogen worden getoond, te minder nu meerdere verdachten nog voortvluchtig waren. De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 10 van de Gw, noch van schending van de artikelen 6 en 8 van het EVRM en verwerpt het verweer.
Stemherkenning
De raadsman heeft aangevoerd dat de stemherkenning door verbalisanten evenmin voor het bewijs mag worden gebruikt, nu van de 26 gesprekken er slechts 9 zijn beluisterd en niet aannemelijk is dat verbalisanten op basis van die gesprekken in staat waren een vergelijking te maken met de stem van verdachte, te minder nu verdachte zich vooral heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank zal dit verweer in het midden laten nu de stemherkenning niet voor het bewijs is gebruikt.
Alibi
Verdachte heeft sinds september 2007 het verweer gevoerd dat hij ten tijde van het ten laste gelegde niet in Nederland, maar in Marokko heeft verbleven. Hij heeft hiertoe in september 2007 een paspoort overgelegd, waaruit zou blijken dat hij op 8 maart 2007 Marokko is ingereisd en op 20 maart 2007 Marokko is uitgereisd. Ter staving daarvan heeft verdachte in december 2008 stukken betreffende zijn verblijf in die periode in Marokko overgelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaringen van [mededader D], [slachtoffer B] en [naam "tolk"] komt naar voren dat verdachte in de onderhavige periode in Nederland verbleef. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat de betreffende stempels van de Marokkaanse douane op voormelde twee data in het paspoort van verdachte vals zijn (verwezen wordt naar overweging 8.3). Ook is nader onderzoek gedaan naar de door verdachte overgelegde stukken ter onderbouwing van zijn verblijf in Marokko. Met betrekking tot de reisorganisatie waarmee verdachte zou hebben gereisd, is met behulp van een rechtshulpverzoek aan België informatie gevraagd bij [reisbureau]. [naam], directeur en uitbater van het reisagentschap [reisbureau], heeft verklaard dat hij twee lijnen heeft, te weten Holland-Algeciras (twee keer per week, vertrek op woensdag en zaterdag) en Holland-Almeria (vertrek op zaterdag). Verdachte heeft stukken heeft overgelegd waarin als vertrekdatum 6 maart 2007 is genoemd. Uit de verklaring van [naam] en de door hem overgelegde passagierslijsten blijkt dat op 6 maart 2007 geen van beide lijnen naar Marokko is vertrokken. Bovendien komt verdachte niet voor op de door hem verstrekte passagierslijsten van 3, 7 en 10 maart 2007.
Ook is een rechtshulpverzoek aan Marokko gedaan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte op 6 april 2007 via Bab Sebta het land is ingereisd, op 13 april 2007 het land via Bab Sebta is uitgereisd en op 26 juni 2007 via de haven van Tanger het land is uitgereisd.
Verder heeft verdachte in de periode van 8 tot en met 18 maart 2007 niet verbleven in hotel Tarik in Tanger, in de periode van 9 tot en met 19 maart 2007 geen auto gehuurd bij Rachida Car in Tanger en op 19 maart 2007 geen aangifte van beroving (van zijn mobiele telefoon) gedaan bij de politie in Tanger. Uit het onderzoek is verder ten aanzien van het bezoek aan de arts [arts], het bezoek aan advocaat Mohamed Boujraid en de rekening van de apotheek naar voren gekomen dat niet met zekerheid is vast te stellen of de persoon die zich uitgaf als [verdachte J], ook daadwerkelijk [verdachte J] is geweest. Verdachte is door de betreffende dienstverleners niet herkend op de foto uit zijn paspoort.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet in Nederland maar in Marokko verbleef ongeloofwaardig. Dit klemt te meer gezien het late tijdstip waarop verdachte kenbaar heeft gemaakt dat hij niet in Nederland zou hebben verbleven. Indien verdachte daadwerkelijk in Marokko dan wel elders had verbleven, dan ligt het voor de hand dat hij dat bij aanvang van, althans in een vroeg stadium van het onderzoek zou hebben kenbaar gemaakt.
Het feit dat het onderzoek in Marokko volgens de raadsman kennelijk niet volledig is geweest nu uit het onderzoek naar de grensactiviteiten is gebleken dat verdachte op 26 juni 2007 Marokko is uitgereisd, doch niet bekend is wanneer daarvoor hij het land is ingereisd, maakt een en ander niet anders, nu de onduidelijkheid omtrent deze inreisdatum losstaat van diens beweerdelijke verblijf in maart 2007 in Marokko. Bovendien dient een en ander te worden beschouwd in het licht van de overige stukken, waaronder die met betrekking tot de valse stempels en met betrekking tot de reisbescheiden en verblijf.
7.9 Gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien en de ongeloofwaardige verklaring die verdachte heeft afgelegd over zijn verblijf in Marokko, acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen.
8. Bewijsoverweging ten aanzien van parketnummer 06/460598-08
8.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
8.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde in alle varianten. Hij heeft betoogd dat verdachte het feit niet kan hebben gepleegd omdat hij in de ten laste gelegde periode in voorlopige hechtenis verbleef en het paspoort niet voorhanden heeft gehad. Ook anderszins is er geen bewijs dat verdachte het paspoort heeft vervalst of een vervalst paspoort in zijn bezit heeft gehad.
8.3 Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet bewezen nu niet vaststaat op welk moment verdachte het paspoort heeft vervalst of doen vervalsen. Er is geen bewijsmiddel dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden in de ten laste gelegde periode die begint op 5 juli 2007, enige maanden nà de gijzeling. Verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van verdachte naar voren komt dat verdachte gedurende de periode van 5 juli 2007 tot en met 14 september 2007 preventief gehecht is geweest in het huis van bewaring te Zwolle. Op 13 september 2007 is de door de officier van justitie ingediende vordering tot verlenging van de gevangenhouding behandeld door de meervoudige raadkamer van deze rechtbank. Verdachte heeft die zitting bijgewoond. Verdachte heeft toen het verweer gevoerd dat hij in de ten laste gelegde periode niet in Nederland, maar in Marokko verbleef. Ter ondersteuning van zijn verweer heeft verdachte via zijn raadsman zijn paspoort met het nummer [nummer] overgelegd, met daarin op bladzijde 8 een inreisstempel met de datum 8 maart 2007 en een uitreisstempel met de datum 20 maart 2007. De raadkamer van de rechtbank heeft naar aanleiding hiervan de vordering van de officier van justitie afgewezen en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De officier van justitie heeft vervolgens onderzoek laten doen naar de echtheid van het paspoort.
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat het paspoort van verdachte is onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de twee op bladzijde 8 van het paspoort aangebrachte immigratiestempels vals zijn2. In een aanvullend proces-verbaal heeft [verbalisant] gerelateerd3 dat de vals bevonden stempels op meerdere punten verschillen van originele stempels van de immigratie autoriteiten van Marokko. Hij heeft daarbij verschillen genoemd met betrekking tot de afmetingen van de stempels, de tekst, lettertype en de plaatsing van de tekst in de stempels.
Volgens [verbalisant] heeft de vergelijking plaatsgevonden aan de hand van een grote hoeveelheid voorhanden zijnde afdrukken van originele stempels van de immigratie autoriteiten van Marokko, van verschillende posten, waaronder Bab Sebta. De originele stempelafdrukken die voorhanden zijn, betreffen afdrukken die zijn geplaatst in de jaren 1997 tot en met 2008. Gedurende die periode zijn de Marokkaanse immigratiestempels niet veranderd.
De raadsman heeft opgemerkt het opvallend te vinden dat het aanvullend proces-verbaal van [verbalisant] is afgesloten de dag nadat de rechtbank de opdracht voor een aanvullend proces-verbaal heeft gegeven. Volgens de raadsman is nauwelijks voorstelbaar dat [verbalisant] in die korte periode een representatieve steekproef heeft genomen van voorhanden zijnde stempelafdrukken en van deze stempelafdrukken het formaat heeft bestudeerd.
De snelle terugkoppeling heeft bij de rechtbank evenwel geen bevreemding gewekt, nu niet uitgesloten kan worden geacht dat [verbalisant] zijn bevindingen al begin februari 2008 had uitgewerkt, doch alleen de conclusies daarvan heeft opgenomen in zijn proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2008. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding aan het rapport van [verbalisant] te twijfelen.
De rechtbank overweegt dat verdachte pas in september 2007 bij de behandeling van de vordering tot verlenging van zijn gevangenhouding in raadkamer naar voren heeft gebracht dat hij ten tijde van de hem onder parketnummer 06/580256-07 ten laste gelegde feiten in Marokko is geweest. Ter onderbouwing heeft verdachte in december 2008 nadere stukken overgelegd. Gelet op hetgeen onder 7.8 is overwogen naar aanleiding van deze stukken, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte gedurende de periode van 8 (inreis) tot en met 20 maart 2007 (uitreis) in Marokko heeft verbleven. Ook uit de verklaring van onder meer [mededader D] blijkt dat verdachte ten tijde van de gijzeling in Nederland was. Verwezen wordt naar overweging 7.5a. Verdachtes verklaring hierover acht de rechtbank kennelijk leugenachtig en wordt als bewijsmiddel tegen hem gebruikt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte wist dat de stempels in zijn paspoort vals waren.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte het paspoort in de ten laste gelegde periode niet voorhanden heeft gehad omdat hij in voorlopige hechtenis verbleef. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte geacht kan worden in vorenbedoelde periode als heer en meester over het paspoort te hebben kunnen beschikken, nu hij het in de door hem beoogde zin in de strafzaak met het oog op zijn verdediging heeft geproduceerd. Dat de raadsman ter zitting van 10 november 2009 heeft verklaard dat hij (de raadsman) het paspoort via derden in handen heeft gekregen, doet aan dat oordeel niet af.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen.
9.1 Met betrekking tot feit 2 van parketnummer 06/580256-07 overweegt de rechtbank dat in de subsidiaire varianten van dit feit bij de feitelijke omschrijving telkens de zinsnede 'immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)' is opgenomen, terwijl in de primaire variant staat 'immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,'. De rechtbank ziet de in het primaire feit bedoelde zinsnede daarom als een kennelijke verschrijving en gaat ervan uit dat het Openbaar Ministerie de zinsnede zoals hiervoor met betrekking tot de subsidiaire varianten is omschreven, heeft bedoeld. Om die reden zal de rechtbank het primair ten laste gelegde op dit onderdeel in die zin lezen. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
9.2 Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde van parketnummer 06/580256-07 en het subsidiair ten laste gelegde van parketnummer 06/460598-08 heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 06/580256-07
hij in de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te Amsterdam en/of te Apeldoorn en/of te Utrecht en/of te Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer A], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten [slachtoffer C] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer D], te dwingen iets te doen, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededaders die [slachtoffer A]
meegenomen in een auto en die [slachtoffer A] vastgehouden in een auto en van die [slachtoffer C] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer D] teruggave van wiet/hennep geëist en/of vervolgens (los)geld geëist;
Parketnummer 06/460598-08
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode 5 juli 2007 tot en met 14 september 2007 te Zutphen en/of te Zwolle, (telkens) in het bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort (voorzien van nummer [nummer], op naam van [verdachte J], geboren op [1983] te [plaats]) waarvan hij (telkens) wist dat dit paspoort vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat:
- de stempels een afwijkende hoogte en breedte hebben en
- de stempels zijn voorzien van een afwijkende tekst met betrekking tot de aanduiding
van de autoriteiten te Bab Sebta, te weten:"Police P bab sebta" en
- de stempels zijn voorzien van een afwijkende getalaanduiding en
- de stempels zijn voorzien van een afwijkend lettertype voor de weergave van de
aanduidingen: "ENTREE" en "SORTIE" en
- de stempels zijn voorzien van een afwijkende datumnotatie.
10. Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
11. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Parketnummer 06/580256-07:
Feit 2 primair: medeplegen van gijzeling;
Parketnummer 06/460598-08:
Subsidiair: in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is.
12. Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
13. Oplegging van straf en/of maatregel
13.1 De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij heeft toegelicht dat zij voor verdachtes aandeel in de gijzeling 4 jaar gevangenisstraf heeft gerekend en voor het in het bezit hebben van het vervalste reisdocument 2 jaar gevangenisstraf.
13.2 De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 van parketnummer 06/580256-07 betoogd dat de rol van verdachte niet bepalend van aard is geweest en dat volstaan kan worden met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Met betrekking tot parketnummer 06/460598-08 heeft hij vrijspraak bepleit.
13.3 De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het van zijn vrijheid beroofd houden van [slachtoffer A] met het oogmerk om anderen te dwingen wiet terug te geven en een geldbedrag te betalen. Hij heeft hiermee samen met zijn mededaders een grote inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer A]. Met de ouders en de oom, [slachtoffer B], van [slachtoffer A] zijn vervolgens onderhandelingen gevoerd over de teruggave van wiet en de vrijlating van [slachtoffer A]. Pas na teruggave dan wel betaling van het gevraagde geld zou [slachtoffer A] vrijgelaten worden. Aannemelijk is dat dit hevige schrik en ontsteltenis bij de ouders teweeg heeft gebracht.
De rechtbank ziet verdachte niet als een van de initiatiefnemers van de gijzeling, nu niet bewezen kan worden dat hij wetenschap heeft gehad van de aanvang van de gijzeling en van het op [slachtoffer A] uitgeoefende geweld. Wel heeft hij bij het voortduren van de gijzeling een aansturende rol gehad. Zo heeft [slachtoffer B] verklaard dat [verdachte J] (verdachte) bij het gesprek in het café op het Mercatorplein de leider van de groep was. [mededader D] heeft verklaard dat hij op verzoek van verdachte een bus heeft gehuurd en dat hij door verdachte door Apeldoorn is geloodst.
Niet is gebleken dat verdachte heeft getracht zich te distantiëren van de gebeurtenissen. Verdachte heeft om zijn aandeel in de gebeurtenissen te verdoezelen een alibi geregeld op grond waarvan de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis heeft opgeheven. Dat hij gedurende de bewezen verklaarde periode in Marokko zou hebben verbleven, is later alsnog niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte gelogen over zijn bewuste verblijf in Marokko. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij bewust heeft geprobeerd de rechtbank te misleiden.
De aard en de ernst van het gepleegde misdrijf, waarvan verdachte minstgenomen vanaf woensdag 14 maart 2007 kennis droeg en aan het voortduren waarvan verdachte heeft bijgedragen, en het daardoor veroorzaakte leed neemt de rechtbank bij de straftoemeting dan ook nadrukkelijk in aanmerking. Naar de ervaring leert zullen [slachtoffer A] en zijn familie nog lange tijd psychische gevolgen hiervan (kunnen) ondervinden.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een vervalst paspoort in zijn bezit heeft gehad. Hij heeft geprobeerd zichzelf daarmee een alibi te verschaffen teneinde zijn aandeel in de gebeurtenissen rondom [slachtoffer A] te verdoezelen. Door het gebruik van valse of vervalste reisdocumenten wordt het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in van overheidswege verstrekte identiteitsbewijzen geschonden.
De rechtbank houdt verder rekening met verdachtes proceshouding en met de straffen die in de zaken van de mededaders zijn opgelegd.
De rechtbank houdt ten slotte ook rekening met verdachtes justitiële documentatie waaruit onder meer blijkt dat verdachte een keer eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. De rechtbank houdt bij het opleggen van na te melden straf op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met de veroordeling van verdachte op 20 juni 2008 door de politierechter te Amsterdam.
Bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte die tot matiging van de op te leggen gevangenisstraf zouden kunnen leiden, zijn de rechtbank niet gebleken. Verdachte heeft ter terechtzitting geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, onder meer nu zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. De rechtbank acht een vrijheidsstraf voor de duur van 3,5 jaar passend ter zake de gijzeling en een halfjaar ter zake het bezit van het vervalste paspoort.
14. In beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft ten aanzien van het in beslag genomen paspoort de onttrekking aan het verkeer gevorderd.
De raadsman heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het onder parketnummer 06/460598-08 bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 36c, 47, 57, 63, 231 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1A en 1B van parketnummer 06/580256-07 ten laste gelegde en het primair ten laste gelegde van parketnummer 06/460598-08 heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 2 primair van parketnummer 06/580256-07 ten laste gelegde en het subsidiair ten laste gelegde van parketnummer 06/460598-08 heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Parketnummer 06/580256-07:
Feit 2 primair: medeplegen van gijzeling;
Parketnummer 06/460598-08:
Subsidiair: in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een paspoort.
Aldus gewezen door mrs. De Bie, voorzitter, Van der Hooft en Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2009.
Eindnoten
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam) proces-verbaal nr. PL0620/07-204566, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, ZWACRI, gesloten en getekend op 27 augustus 2007.
2 Proces-verbaal van bevindingen, p.4508
3 Proces-verbaal van bevindingen, p.4962