ECLI:NL:RBZUT:2009:BK4670

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107359 - KG ZA 09-350
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op het bouwen van balkon binnen twee meter van de erfafscheiding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 24 november 2009 uitspraak gedaan in een kort geding tussen buren, waarbij de eiser vorderde dat de gedaagden verboden zou worden om een balkon te bouwen binnen twee meter van de erfafscheiding. De eiser, wonende aan [adres A], stelde dat de uitbouw van de gedaagden, wonende aan [adres B], zou leiden tot onrechtmatige hinder en een waardevermindering van zijn woning. De eiser voerde aan dat de uitbouw van de gedaagden als een balkon moest worden aangemerkt volgens artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, en dat de gedaagden in strijd met de wet handelden door leibomen te planten binnen de twee meter van de erfgrens.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitbouw van de gedaagden niet binnen de twee meter van de erfgrens valt en dat er geen aannemelijke aanwijzingen zijn dat het platte dak als dakterras zal worden gebruikt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestaande scheidingsmuur van twee meter en vijf centimeter hoog in stand blijft, waardoor de hinder voor de eiser niet onrechtmatig kan worden geacht. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet toewijsbaar waren, omdat de hinder die hij zou ondervinden niet zodanig ernstig was dat deze als maatschappelijk onbetamelijk kon worden aangemerkt.

De eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden op EUR 1.078,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij geschillen over hinder en bouwplannen zorgvuldig de relevante wetgeving en de specifieke omstandigheden van het geval in overweging te nemen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 107359 / KG ZA 09-350
Vonnis in kort geding van 24 november 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. C. Karharman te [plaats],
tegen
[gedaagde A],
[gedaagde B],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat: mr. R.F.M.E. Gommers te Doorwerth.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, waaruit blijkt dat [gedaagden] de leibomen vrijwillig zal verwijderen en dat het platte dak, voor zover niet voorzien van een balustrade, door [gedaagden] enkel en alleen voor onderhoudsdoeleinden zal worden gebruikt
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagden]
2. De feiten
2.1. [eiser] en [gedaagden] zijn buren. Sinds 1980 woont [eiser] op het perceel aan [adres A te plaats] en sinds 1996 woont [gedaagden] op het perceel aan [adres B te plaats]. Het betreft een zogenoemde twee-onder-één-kap woning uit de jaren dertig, waarbij de woningen van [eiser] en [gedaagden] gespiegeld zijn en met de woonkamers aan elkaar grenzen. Om de tuinen te scheiden staat er op een gedeelte van de de erfgrens een muur die twee meter en vijf centimeter hoog is en begroeid is met klimop.
2.2. Zowel de woning van [eiser] als die van [gedaagden] heeft een uitbouw met balkon die op ongeveer drie meter uit de erfgrens is gelegen. De uitbouw aan de woning van [eiser] is in 1980 uitgebreid naar achteren en richting [adres C].
2.3. Op 15 januari 2009 heeft [gedaagden] [eiser] op de hoogte gebracht van zijn voornemen om zijn woning (meer specifiek de uitbouw) aan [adres B] te vergroten.
Bij brief van 20 januari 2009 heeft [eiser] aan [gedaagden] laten weten dat hij het niet eens is met de bouwplannen van [gedaagden].
2.4. Op 2 februari 2009 heeft [gedaagden] een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend bij de gemeente Apeldoorn, welke vergunning op 26 februari 2009 is verleend. Hiertegen heeft [eiser] bestuursrechtelijk bezwaar gemaakt alsmede beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter. Bij uitspraak van 16 september 2009 heeft de bestuursrechter het door [eiser] ingediende verzoek afgewezen en het beroep ongegrond verklaard.
2.5. Bij brieven van 23 april 2009, 21 augustus 2009, 2 en 30 september 2009 is namens [eiser] [gedaagden] erop gewezen dat bij de bouw van een eventueel balkon de afstand van twee meter van de erfgrens in acht genomen moet worden.
[gedaagden] heeft hierop met ongedateerde brieven gereageerd en meegdeeld dat er volgens hem geen sprake is van de bouw van een balkon binnen twee meter van de erfgrens.
2.6. Op 8 oktober 2009 heeft [gedaagden] een aanvraag ingediend voor een wijziging van de verleende bouwvergunning bij de gemeente Apeldoorn, welke op 14 oktober 2009 is verleend en op 21 oktober 2009 is gepubliceerd in de lokale krant. De gewijzigde bouwvergunning gaat uit van een balustrade rondom het bestaande balkon en een lichtstraat in het platte dak onder het raam op de eerste verdieping.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. dat [gedaagden] wordt verboden om aan de achterzijde van zijn pand aan [adres B] een balkon te bouwen of te doen bouwen binnen twee meter van de erfafscheiding met [eiser] op straffe van een dwangsom van € 500,--, met een maximum van € 75.000,--, voor iedere dag dat hij bovengenoemd verbod overtreedt;
2. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] heeft aangevoerd dat de uitbouw van [gedaagden] aangemerkt moet worden als een balkon dan wel een soortgelijk bouwwerk in de zin van artikel 5:50 Burgerlijk Wetboek (BW). Daartoe voert [eiser] aan dat het platte dak vanuit de slaapkamer toegankelijk is, voorzien is van een laag waar overheen gelopen kan worden en van een balustrade. Ook kan het platte dak door zijn constructie worden ingericht als dakterras. De uitbouw die [gedaagden] wil realiseren heeft volgens [eiser] tot gevolg dat binnen twee meter van de erfgrens een balkon aanwezig is, hetgeen op grond van artikel 5:50 BW is verboden.
Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat de uitbouw tot hinder in de zin van artikel 5:37 BW leidt nu deze uitbouw zorgt voor minder lichtinval in zijn woonkamer en zijn uitzicht belemmert.
Tevens voert [eiser] aan dat [gedaagden] in strijd met artikel 5:42 BW leibomen heeft geplant binnen twee meter van de erfgrens.
Tot slot is [eiser] van mening dat de uitbouw van [gedaagden] een waardevermindering van zijn woning tot gevolg heeft.
4.2. [gedaagden] heeft, onder verwijzing naar de gewijzigde bouwvergunning d.d. 14 oktober 2009, aangevoerd dat de balustrade geplaatst zal worden rondom het bestaande balkon, zodat tot twee meter van de erfgrens geen balkon zal worden gebouwd. Voorts stelt [gedaagden] zich op het standpunt dat er geen sprake is van een dakterras en dat de uitbouw ook niet voor deze doeleinden zal worden gebruikt.
4.3. De bepaling van artikel 5:50 BW met het verbod balkons of soortgelijke werken binnen twee meter van de erfgrens te hebben voor zover deze uitzicht geven op het naburige erf, strekt ertoe de mogelijkheid van uitzicht op het naburige erf te beperken. Gelet op deze bepaling kan de voorzieningenrechter slechts een oordeel geven over een vordering die ziet op het gebied dat is gelegen binnen twee meter van de erfgrens.
Door [eiser] is niet betwist dat met de gewijzigde bouwvergunning van 14 oktober 2009 de balustrade rondom het bestaande balkon zal worden gebouwd en derhalve niet binnen de twee meter van de erfgrens komt. Gelet hierop komt het gevorderde, dat [gedaagden] wordt verboden om aan de achterzijde van het pand aan [adres B] een balkon te bouwen of te doen bouwen binnen twee meter van de erfafscheiding, niet voor toewijzing in aanmerking. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat [gedaagden] het platte dak van de uitbouw dat niet is voorzien van een balustrade, in gebruik zal nemen als dakterras nu [gedaagden] een lichtstraat in het platte dak onder het raam op de eerste verdieping zal aanbrengen en ter zitting de toezegging heeft gedaan dat hij dit gedeelte van het platte dak enkel en alleen voor onderhoudsdoeleinden zal betreden.
4.4. Dat [eiser] hinder zal ondervinden van het vergroten van de uitbouw wordt door [gedaagden] als zodanig niet betwist. De vraag die echter, gelet op artikel 5:37 BW, moet worden beantwoord is of deze hinder zodanig ernstig is dat deze in de gegeven situatie als maatschappelijk onbetamelijk en daarmee als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
Onbetwist is gebleven dat in de nabije omgeving van de woningen van [eiser] en [gedaagden] bij andere woningen ook uitbouwen zijn gerealiseerd. Dat deze uitbouwen volgens [eiser] niet vergelijkbaar zijn doet niet af aan het feit dat het in een buurt als het onderhavige kennelijk te verwachten is dat een dergelijke uitbouw wordt gerealiseerd. Hetgeen overigens gesteund wordt door het feit dat ook [eiser] zelf zijn uitbouw heeft vergroot.
Voorts blijft de met klimop begroeide scheidingsmuur van twee meter en vijf centimeter hoog in stand, zodat dicht bij de woning van [eiser] de lichtinval en het uitzicht niet heel erg zal wijzigen.
Onder deze omstandigheden is onvoldoende gebleken van een zodanig ernstige hinder dat gesproken kan worden van onrechtmatige hinder al, ook al zal de hinder blijvend van aard zijn. [eiser] zal, hoe vervelend dit subjectief gezien ook voor hem is, de hinder die hij zal ondervinden van de uitbouw moeten dulden.
4.5. Van een waardevermindering van de woning van [eiser] is, gelet op het verweer van [gedaagden], onvoldoende gebleken.
4.6. Met betrekking tot de leibomen hebben partijen ter zitting overeenstemming bereikt.
4.7. Op grond van het voorgaande moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De overige verweren behoeven derhalve geen bespreking meer.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.078,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 1.078,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2009.