RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460655-06
Uitspraak d.d.: 25 november 2009
tegenspraak / dnip
[verdachte A],
geboren te [plaats op 1987],
wonende te [adres, plaats].
Raadsman: mr. M. van Kan, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
13 juni 2008 en 11 november 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2006, te Zutphen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te
beroven, met dat opzet
-die [slachtoffer A], meermalen, althans eenmaal, met een (vlinder)mes, althans met een
scherp en/of puntig voorwerp, in de nabijheid van een oog en/of in/op het
gezicht, althans in het hoofd, heeft gestoken en/of gestoten en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 02 december 2006, te Zutphen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer A]
- meermalen, althans eenmaal, met een (vlinder)mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in de nabijheid van een oog en/of in het gezicht en/of in/op
het hoofd heeft gestoken en/of gestoten en/of gesneden en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een (vlinder) mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in de (onder)arm heeft gestoken en/of gestoten en/of
gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 02 december 2006, te Zutphen, met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, de Oude Wand, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A], welk geweld
bestond uit het achtervolgen, althans achterna lopen, van die [slachtoffer A] en/of het
roepen om die [slachtoffer A] te gaan pakken en/of het lopen/rennen naar, althans in de
richting van die [slachtoffer A] en/of uit het omsingelen van die [slachtoffer A] en/of slaan
en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen van/tegen die [slachtoffer A]
en/of het steken en/of stoten en/of snijden met een (vlinder)mes, althans met
een scherp en/of puntig voorwerp, in de nabijheid van het oog van die [slachtoffer A]
en/of in het gezicht en/of in/op het hoofd en/of in de (onder)arm, waarbij
hij, verdachte, die [slachtoffer A] met een (vlinder)mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp, in de nabijheid van het oog van die [slachtoffer A] en/of in het
gezicht en/of in/op het hoofd en/of in de (onder)arm heeft gestoken en/of
gestoten en/of gesneden en/of heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt
en/of getrapt, en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (een
of meer steekwond(en)), althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer A] ten
gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde geconcludeerd op grond van de aangifte en aanvullende verklaringen van [slachtoffer A] en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte C], [medeverdachte E], [medeverdachte B] en [medeverdachte D] en de getuigenverklaringen van [getuige A] en [getuige B].
B. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu hij de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [slachtoffer A] betwist en de verklaringen van medeverdachten en getuigen niet tot de conclusie leiden dat verdachte de persoon is geweest die aangever heeft gestoken.
C. Beoordeling door de rechtbank
Op 2 december 2006 heeft aangever [slachtoffer A] in [café] in Zutphen een gesprek met medeverdachte [medeverdachte B].2 Na sluitingstijd van [café] loopt een groep jongens met [medeverdachte B] naar [shoarmazaak] aan [adres]. De groep bestaat uit: verdachte [verdachte A] en medeverdachten [medeverdachte B], [naam], [medeverdachte C], [medeverdachte E] en [medeverdachte D].3 Aangever [slachtoffer A] loopt -achter de groep van [medeverdachte B]- samen met o.a. [getuige A], [getuige B] en [slachtoffer B] ook richting [shoarmazaak]. Bij [shoarmazaak] krijgt [slachtoffer A] woorden met iemand uit de groep [medeverdachte B] en iemand uit die groep geeft [slachtoffer A] een vuistslag. Iemand uit de groep van [medeverdachte B] steekt [slachtoffer A] met een mes althans een scherp voorwerp. Een medisch deskundige heeft nadien vastgesteld dat er bij [slachtoffer A] sprake is van steekwonden op het hoofd, in het gezicht en in de rechteronderarm.4
Aangever [slachtoffer A] heeft verklaard dat de jongen met donkere lange haren op schouderhoogte, licht getinte huidskleur, een klein snorretje en een baardje voor hem stond.5 Hij droeg een blauwe spijkerbroek en een jas met een bontkraag.6 Later verklaart hij niet zeker te zijn over de kleding.7 In zijn aanvullende verklaring verklaart [slachtoffer A] dat de man die hem gestoken heeft [naam] (fon.) heet. Hij is daar absoluut zeker van. Hij had een ringbaardje en halflang achterover gekamd haar.8 Bij een spiegelconfrontatie heeft aangever verdachte herkend als de persoon die hem gestoken heeft met een mes. Hij weet dat echter niet voor 100% zeker.9 [slachtoffer A] heeft verklaard dat verdachte er bij de spiegelconfrontatie anders uitzag; hij had geen ringbaardje en zijn haardracht was anders. Dat is de reden dat hij twijfelde bij de confrontatie, maar aangever weet zeker dat verdachte hem heeft gestoken.10 Bij de rechter-commissaris heeft aangever nogmaals verklaard dat hij zeker weet dat het verdachte was die hem gestoken heeft.11
[medeverdachte C] heeft verklaard dat verdachte die avond geen baardje had en gladgeschoren was. Verdachte had zijn haar achterover gekamd, aldus [medeverdachte C].12 Verdachte heeft verklaard dat hij die avond geen baardje of snor had. Hij heeft wel eens een streepje van zijn onderlip naar zijn kin en een streep op zijn kin van links naar rechts.13
Getuige [getuige B] heeft verklaard dat een jongen met kort opgeschoren haar een mes overhandigde aan een Turkse jongen met half lang haar. Plotseling kwam die laatstgenoemde jongen met het mes in zijn hand op [getuige B] af.14 Getuige [slachtoffer B] heeft verklaard dat de man die probeerde te steken er als volgt uit zag: 1.80-1.85 meter lang, buitenlandse man, mogelijk Turks, lange haren tot in zijn nek.15 [slachtoffer B] denkt verdachte te herkennen als de persoon die hij met een mes heeft gezien.16
Medeverdachte [medeverdachte E] heeft verklaard dat verdachte lang steil haar heeft tot in zijn nek. [medeverdachte E] heeft voordat ze bij [café] waren verdachte met een zwart vlindermes gezien.17 Verdachte heeft voorgesteld om [slachtoffer A] te pakken.18 [medeverdachte D] heeft bevestigd dat hij heeft gehoord dat iemand uit de groep zei: "Nu pakken we hem".19 Verdachte heeft verklaard dat het goed mogelijk zou zijn dat tijdens de wandeling naar [shoarmazaak] het idee naar voren is gekomen om [slachtoffer A] te pakken.20 Na het steekincident renden de jongens weg en tijdens het wegrennen sprak verdachte over een mes. Verdachte zei dat hij een mes bij zich had en dat hij [slachtoffer A] met een mes in zijn gezicht had gestoken, aldus [medeverdachte E].21 Medeverdachte [medeverdachte B] heeft dat bevestigd.22 [medeverdachte B] heeft ook verklaard dat hij weet dat verdachte af en toe een mes bij zich draagt.23 Het betreft een donker vlindermes.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn haar op de zelfde wijze draagt als op 2 december 2006.24 De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zwart haar op neklengte tot net boven zijn schouders heeft, dat hij naar achteren heeft gekamd.
In aanmerking nemend dat niet is gebleken van andere mogelijke verdachten, stelt de rechtbank vast dat een persoon uit de groep bestaande uit [medeverdachte B], [medeverdachte C], [naam], [medeverdachte D], [medeverdachte E] en verdachte aangever [slachtoffer A] meermalen heeft gestoken.
Ten aanzien van de mogelijkheid dat medeverdachten hebben gestoken, merkt de rechtbank het volgende op:
- [medeverdachte C] is bij de spiegelconfrontatie door [slachtoffer A] herkend als zijnde een persoon deel uitmakende van de groep, maar niet als de persoon die gestoken heeft.25 Voorts wordt hij door anderen niet in verband gebracht met het steekincident.
- [medeverdachte B] is een bekende van [slachtoffer A] en [slachtoffer A] heeft hem uitdrukkelijk uitgesloten van het steken met het mes.26 Getuigen hebben hem evenmin in verband gebracht met het mes.
- [naam] wordt door [slachtoffer A] eveneens herkend bij de spiegelconfrontatie. [slachtoffer A] herkent hem als de ruziezoeker en de persoon die hem een klap heeft gegeven, maar niet als de persoon die gestoken heeft.27
- [medeverdachte E] en [medeverdachte D] worden door [slachtoffer A] ook niet aangewezen als de persoon die gestoken heeft28 en door getuigen evenmin in verband gebracht met een mes. Voorts voldoen beiden niet aan het signalement dat getuigen hebben gegeven, inhoudende dat de man die gestoken heeft half lang haar tot in de nek heeft.29 Daar komt bij dat [medeverdachte D] een beige jas aan had en [slachtoffer A] heeft verklaard dat de dader een bruine leren jas aan had.30
Op grond van de verklaringen van medeverdachten en aangever komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer A] heeft gestoken. De verklaringen van aangever inhoudende dat verdachte een ringbaardje en snorretje had ten tijde van het steken berusten naar het oordeel van de rechtbank dan ook op een kennelijke vergissing. Aangever kende verdachte van gezicht en verdachte droeg voorheen - zoals hij zelf heeft verklaard - een streepje van zijn onderlip naar zijn kin en een streep op zijn kin van links naar rechts, maar die avond niet. Dit wordt bevestigd door [medeverdachte C]. Aangever [slachtoffer A] verklaart hieromtrent ook bij de spiegelconfrontatie met verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de overige elementen van de omschrijving overeenkomen, met name de genoemde haardracht en dat het een jongeman van mogelijk Turkse afkomst betreft. De rechtbank is van oordeel dat de beschrijving van aanwezige gezichtsbeharing bij verdachte, waarin aangever zich kennelijk vergist, niet maakt dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar geacht dienen te worden, nu hij op overige punten wel consistent verklaard heeft en deze verklaringen worden ondersteund door verklaringen van medeverdachten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Getuige [getuige A] heeft verklaard dat hij een persoon met een bruine jas had zien zwaaien met het mes en herkende medeverdachte [medeverdachte E] als deze persoon. Aangever [slachtoffer A] heeft verklaard dat degene die hem heeft gestoken een jas met een bontkraag droeg en dat hij verdachte twee weken na het steekincident heeft gezien met diezelfde (oranje/bruin leren) jas. Ter zitting heeft verdachte verklaard in het verleden wel eens een leren jas van zijn broer te hebben geleend. Nu er geen verdere aanwijzingen zijn dat [medeverdachte E] degene was die heeft gestoken, moet het er voor worden gehouden dat getuige [getuige A] zich kennelijk heeft vergist. Datzelfde geldt voor getuige Schlahmilch, die iemand met een wit shirt met een mes heeft zien zwaaien. Ook deze verklaring wordt niet door andere getuigen ondersteund.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat uit voormelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer A] meermalen met een mes heeft gestoken.
De rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken, nu zij van oordeel is dat het steken in de arm en in die gebieden van het gezicht waar [slachtoffer A] is geraakt, geen poging tot doodslag oplevert.
De rechtbank is van oordeel -waarbij zij aansluiting heeft gezocht bij soortgelijke zaken- dat het een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel betreft. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
(subsidiair)
hij op 2 december 2006 te Zutphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer A]
- meermalen met een vlindermes in de nabijheid van een oog en in het gezicht en in/op
het hoofd heeft gestoken en
- met een vlindermes in de onderarm heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
1. De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens heeft hij een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis gevorderd met aftrek van voorarrest.
2. Door en namens verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is geen strafmaatverweer gevoerd.
3. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte betrokken is geweest bij een steekincident aan de openbare weg. De omstandigheid dat de groep van verdachte zich tegen de groep van aangever heeft gekeerd, is een omstandigheid die voor de betrokkenen zeer beangstigend is geweest. Een dergelijk steekincident kan daarnaast ook maatschappelijk voor grote gevoelens van onveiligheid en onrust zorgen. Mensen dienen zich op straat veilig te voelen.
Het gemak waarmee verdachte meermalen stekende bewegingen met een mes heeft gemaakt en daarbij aangever heeft verwond is een kwalijke zaak. Te meer nu getuigen hebben verklaard dat verdachte vaker met een mes op zak loopt. Daar komt bij dat verdachte en zijn vriendengroep achter aangever zijn aangelopen en hen hebben omsingeld.
4. De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld terzake geweldsmisdrijven.
5. Gezien het tijdsverloop en het feit dat de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaart, acht de rechtbank een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist en een korte proeftijd passend. Mede gelet het strafblad van verdachte en zijn proceshouding, alsmede de ernst van het feit en de straf die aan de medeverdachte is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van één jaar en een werkstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis passend is. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 4.419,14, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.205,-- vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft daarbij aangevoerd dat hij de genoemde post loonderving onvoldoende onderbouwd acht. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De raadsman heeft primair afwijzing van de vordering bepleit, nu hij vrijspraak van het ten laste gelegde heeft bepleit. Subsidiair heeft hij niet-ontvankelijk bepleit, omdat de vordering -in het bijzonder ten aanzien van de gevorderde loonderving- onvoldoende is onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer A] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade worden de volgende bedragen toegewezen: € 448,-- (kleding) en € 280,-- (ziektekosten). De gevorderde immateriële schade kan op dit moment geschat worden op een bedrag van € 500,--. De vordering wordt totaal tot een bedrag van € 1.228,-- toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2006.
Wat betreft het meer of anders gevorderde, te weten loonderving en overige immateriële schade, wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard, nu deze niet zo eenvoudig van aard is dat deze kan worden afgedaan in het strafproces.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart niet bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als
(subsidiair): poging tot zware mishandeling;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 1 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer A], [adres en plaats] (rekeningnummer [nummer]), van een bedrag van € 1.228,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2006 en vermeerderd met de betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A] (voornoemd), een bedrag te betalen van € 1.228,--, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 24 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Krijger, voorzitter, Troost en Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Soest, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 november 2009.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam) proces-verbaal nr. PL0631/06-209366, gesloten en getekend op 22 januari 2007 door [naam] (brigadier van politie Team Zutphen).
2 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 179).
3 Zie o.a. proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 137).
4 Een schriftelijk bescheid, inhoudende medische gegevens van [slachtoffer A] (pagina 186), foto's van het letsel (pagina 203-205) en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 181).
5 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 180).
6 Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer A] (pagina 187).
7 Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer A] (pagina 190).
8 Proces-verbaal van verhoor van aangever (pagina 187).
9 Proces-verbaal van confrontatie in persoon (pagina 254).
10 Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer A] bij de rechter-commissaris d.d. 5 september 2007
(pagina 2).
11 Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer A] bij de rechter-commissaris d.d. 5 september 2007
(pagina 2).
12 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte C] (pagina 172).
13 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 141) en verklaring van verdachte ter terechtzitting.
14 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige B] (pagina 236).
15 Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer B] (pagina 261 en 262).
16 Proces-verbaal van spiegelconfrontatie (pagina 272).
17 Proces-verbaal van bevindingen (pagina 51).
18 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte E] (pagina 43).
19 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte D] (pagina 106).
20 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 138).
21 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte E] (pagina 40, 44 en 47).
22 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 78).
23 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 78).
24 Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
25 Proces-verbaal van spiegelconfrontatie (pagina 256).
26 Proces-verbaal van spiegelconfrontatie (pagina 248).
27 Proces-verbaal van spiegelconfrontatie (pagina 258).
28 Proces-verbaal van spiegelconfrontatie (pagina 252).
29 Zie foto van [medeverdachte E] (pagina 219).
30 Fotomap (opgemaakt door [naam] technisch rechercheur) (pagina 215).