RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[aanmenigsbedrijf]
te [plaats],
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst
verweerder.
Bij besluit van 19 juni 2008 heeft verweerder de door [naam] ingediende aanvraag om planschadevergoeding toegewezen en hem een vergoeding van € 15.000,- toegekend.
Bij besluit van 1 december 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiseres heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 augustus 2009, waar namens eiseres W.C. Klootwijk is verschenen, bijgestaan door mr. Kobossen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Mensink.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), voor zover hier van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Indien en voor zover de schade voor de aanvrager voorzienbaar was, behoort de schade voor zijn rekening te blijven.
2.3. Bij besluit van 27 maart 2007 heeft verweerder aan eiseres een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning op de kavel, kadastraal bekend gemeente Wilp, [kadastraalnummer] (hierna: de in geding zijnde kavel), grenzend aan het perceel met de woning van [naam], plaatselijk bekend [perceel te plaats], kadastraal bekend gemeente Wilp, [kadastraalnummer]. Het bouwplan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning met zadeldak, erker en aangebouwde garage. De woning heeft een goothoogte van 3,3 m en een nokhoogte van 9 m.
2.4. [naam] heeft verzocht om vergoeding van de beweerdelijk door hem als gevolg van het vrijstellingsbesluit geleden planschade. Verweerder heeft met betrekking tot dit verzoek advies van Maandag Planschadeadvies (hierna: Maandag) ingewonnen. Volgens Maandag is door de bebouwing die door het vrijstellingsbesluit is mogelijk gemaakt, vermindering van woongenot opgetreden, zodat [naam] planschade heeft geleden. Verweerder heeft deze conclusie overgenomen in zijn besluit van 19 juni 2008 en gehandhaafd in het bestreden besluit.
2.5. Eiseres heeft betoogd dat mogelijke planschade voor [naam] voorzienbaar was en daarom voor zijn rekening behoort te blijven.
2.6. Naar vaste rechtspraak – zie onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) 26 september 2001, LJN: AN6805 – is schade voorzienbaar, zodat deze geacht moet worden te zijn aanvaard en verdisconteerd te zijn in de koopprijs, indien ten tijde van de koop voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in ongunstige zin zou veranderen.
2.7. [naam] is op 1 oktober 1997 eigenaar geworden van het perceel [perceel te plaats]. Op grond van het sinds 1994 geldende bestemmingsplan “Posterenk” rust op de in geding zijnde naastgelegen kavel de bestemming “Landbouw”. Deze kavel is gelegen binnen de op de plankaart aangegeven “Zone ten behoeve van woondoeleinden”. Op die zone is een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11 van de WRO van toepassing (neergelegd in artikel 9 van de planvoorschriften), die inhoudt, voor zover hier van belang, dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is de bestemming te wijzigen voor woningen. Hierbij dient te worden voldaan aan de in artikel 10 van de planvoorschriften neergelegde “beschrijving in hoofdlijnen”, waarin is opgenomen dat na 1 juli 1993 maximaal 17 nieuwe bouwterreinen mogen worden aangewezen voor de bouw van maximaal 17 woningen. Aan deze wijzigingsbevoegdheid is toepassing gegeven met het bestemmingsplan “Posterenk, wijziging woningbouw Enkweg”, vastgesteld op 27 november 1995, goedgekeurd door gedeputeerde staten op 14 februari 1996 en nadien onherroepelijk geworden. In het wijzigingsplan zijn 17 kavels voor 17 woningen aangegeven. Het wijzigingsplan heeft geen betrekking op de in geding zijnde kavel. De begrenzing van het wijzingsplangebied bevat evenwel een uitsparing voor deze kavel.
2.8. Nu [naam] zijn woning heeft gekocht onder de vigeur van het bestemmingsplan “Posterenk, wijziging woningbouw Enkweg”, in welke wijziging volledig gebruik is gemaakt van het aantal woningen als aangegeven in de “beschrijving in hoofdlijnen” van het bestemmingsplan “Posterenk”, had hij volgens Maandag niet kunnen verwachten dat het aantal woningen binnen korte termijn uitgebreid zou worden.
2.9. De rechtbank overweegt dat de wijzigingsbevoegdheid, als neergelegd in het geldende bestemmingsplan “Posterenk”, niet is verwezenlijkt voor zover die gelet op de op de
plankaart aangegeven “Zone ten behoeve van woondoeleinden” betrekking heeft op de in geding zijnde kavel. Deze kavel valt immers buiten de begrenzing van het wijzigingsplan. De AbRS heeft in haar uitspraak van 12 januari 2005, LJN: AS2149, overwogen dat noch bij de vergelijking van het oude met het nieuwe planologische regime noch bij de beantwoording van de vraag of de planologische verslechtering voor de betrokkene voorzienbaar was, betekenis toekomt aan de niet verwezenlijkte wijzigingsbevoegdheid in het oude regime. De AbRS heeft in haar uitspraak van 16 maart 2005, LJN: AT0549, evenwel overwogen dat dit voor wat betreft de voorzienbaarheid anders is in een situatie waarin de op grond van de verleende vrijstelling gegeven bouwmogelijkheden min of meer op één lijn zijn te stellen met die welke op grond van de wijzigingsbevoegdheid hadden kunnen worden gerealiseerd en de conclusie gerechtvaardigd is dat de planologische verslechtering in beide gevallen ongeveer dezelfde is.
2.10. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat [naam] er, gegeven de opzet van het wijzigingsplan met een duidelijke uitsparing in de begrenzing van het wijzigingsplangebied voor de in geding zijnde kavel, ten tijde van de aankoop van zijn woning rekening mee had moeten houden dat er vroeger of later na de realisering van de 17 woningen van het wijzigingsplan een nieuwe woning in Posterenk gebouwd zou mogen worden, eerst en vooral op de in geding zijnde kavel. Daarbij neemt de rechtbank het in de “beschrijving in hoofdlijnen” opgenomen hoofddoel van concentratie van woningen binnen de voor “woningen” aangewezen gronden voor Posterenk in aanmerking. Verder laat het in de “beschrijving in hoofdlijnen” neergelegde uitgangspunt dat na 1 juli 1993 maximaal 17 nieuwe bouwterreinen mogen worden aangewezen voor maximaal 17 woningen, onverlet dat er voor [naam] op 1 oktober 1997 aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat er vroeger of later in Posterenk een extra bouwterrein voor de bouw van een extra woning zou worden aangewezen. Ook is van belang dat de bouw van een extra vrijstaande woning op de in geding zijnde kavel naadloos aansluit op de verkaveling van de eerder gerealiseerde woningen (dan is namelijk sprake van 2 dubbele woningen en 3 vrijstaande woningen tegenover elkaar aan beide zijden van de straat). Ten slotte is van belang dat de in geding zijnde kavel geheel buiten de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is gelaten en daarbij niet een andere (toegestane) invulling dan woningbouw heeft gekregen.
De conclusie is dat mogelijke planschade in verband met de bouw van een woning naast zijn woning voor [naam] voorzienbaar was en bijgevolg voor zijn rekening dient te blijven.
2.11. Het advies van Maandag kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder had dit advies niet zonder meer aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen, omdat het de onjuiste maatstaf aanlegt of [naam] ten tijde van de aankoop van zijn woning had kunnen verwachten dat het aantal woningen binnen korte termijn uitgebreid zou worden. Verder is, anders dan in het advies is overwogen, het objectieve voorzienbaarheidsmoment gegeven met de mede de in geding zijnde kavel omvattende begrenzing van de “Zones ten behoeve
van woondoeleinden” van het bestemmingsplan “Posterenk” en de uitsparing voor de in geding zijnde kavel in het wijzigingsplangebied.
2.12. De vraag of [naam] planschade heeft geleden, behoeft, gelet op wat onder 2.9 tot en met 2.11 is overwogen, geen beantwoording meer.
2.13. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 49 van de WRO te worden vernietigd. De rechtbank zal doen wat verweerder had moeten doen en het verzoek om planschadevergoeding na herroeping van het primaire besluit van 19 juni 2008 afwijzen. Omdat het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, is er ook aanleiding voor toewijzing van het in bezwaar gedane verzoek om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten.
2.14. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden zowel in bezwaar als in beroep ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 19 juni 2008;
- wijst het verzoek om vergoeding van planschade af;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.288,- ter zake van verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 288,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Duyvendijk, voorzitter, en mr. R.G.J. Welbergen en mr. E. Troost, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 november 2009.