RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460218-09
Uitspraak d.d.: 30 september 2009
Tegenspraak/ dip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1986],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in Jeugdhuis van Bewaring De Sprang te 's-Gravenhage.
Raadsvrouw: mr. W.H. Boer te Hattem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 02 juni 2009 te Apeldoorn
(NS medewerker) [slachtoffer1] en/of (agent van politie) [slachtoffer2] en/of
(brigadier van politie) [slachtoffer3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen
het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk
voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden toegevoegd :"Kanker NS-er, ik onthoud
jouw gezicht en ik zoek je op." en/of "Ik maak jullie dood", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking en/of
voornoemde [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] dreigend de woorden toegevoegd: "Jij vieze
vuile bitch, kankerhoer, ik onthoud je gezicht. Als ik je tegenkom op straat,
maak ik je helemaal kapot" en/of "Ik maak je dood, kankersmeris. Ik zoek je
op. Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 02 juni 2009 te Apeldoorn opzettelijk beledigend (een)
ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer3] en/of [slachtoffer2], gedurende en/of
ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening,
respectievelijk brigadier en agent van politie, in diens/dier tegenwoordigheid
mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kanker smeris" en/of "vuile vieze
kankersmerissen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 02 juni 2009 te Apeldoorn toen de aldaar dienstdoende H.J.
[slachtoffer3] en/of [slachtoffer2], resp. brigadier en agent van politie, verdachte
op verdenking van het overtreden van artikel 266 jo 267 Wetboek van
strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig
strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen,
althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een
hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van
verhoor, te weten het bureau van politie te Apeldoorn (Europaweg 79), zich met
geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in
de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door meermalen opzettelijk
gewelddadig van zich af te trappen;
art 180 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 02 juni 2009 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk
(een ruit van ) een politiedienstvoertuig (witte Volkswagen Touran,
gekentekend [nummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan Politieregio Noord- en Oost Gelderland, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 01 juni 2009 te Apeldoorn met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (electrische) fiets
(merk Sparta, kleur: blauw/grijs) in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer4], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak, verbreking of een valse sleutel;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2009 tot en met 02 juni 2009 te
Apeldoorn, in elk geval in Nederland, een (electrische) fiets (merk Sparta,
kleur: blauw/grijs) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die fiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat
het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op 2 juni 2009 omstreeks 07.17 uur is er bij de politie een melding binnengekomen dat er een persoon lag te slapen in een afgesloten schoonmaakdepot van het NS station te Apeldoorn. Twee agenten van politie en twee medewerkers van de NS zijn vervolgens gezamenlijk naar het schoonmaakdepot gegaan. Zij hebben het depot met een sleutel geopend en een man al slapend aangetroffen. Het betrof verdachte [verdachte].
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft zij geconcludeerd tot vrijspraak.
Standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsvrouw heeft het door haar preliminair gevoerde, en door de rechtbank ontijdig bevonden, verweer bij de inhoudelijke behandeling van de feiten herhaald. Zij heeft daaraan de conclusie verbonden dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Door het uitsluiten van processen-verbaal en aangiften kan namelijk niet aan het wettelijk bewijsminimum worden voldaan
Subsidiair heeft zij het volgende aangevoerd.
Het onder 1 ten laste gelegde feit ten aanzien van verbalisant [slachtoffer2] kan wegens onvoldoende bewijs niet bewezen worden verklaard, zodat verdachte derhalve partieel vrijgesproken dient te worden. Het onder 2 ten laste gelegde feit heeft verdachte ontkend. Het enige bewijsmiddel is de verklaring van [slachtoffer2]. Voor het overige is er geen bewijs, zodat er vrijspraak dient te volgen. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft zij geen opmerkingen. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces. Doordat een verbalisant op verdachte ging zitten kreeg deze geen adem meer. Het leverde een onmiddellijk dreigend gevaar voor zijn leven op. Hij moest zich in een andere positie wringen, maar kon alleen zijn benen bewegen.
Ten aanzien van het onder 5 primair en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geconcludeerd tot vrijspraak. Er is geen bewijs dat verdachte de fiets gestolen heeft. Verder kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte de fiets heeft verworven, voorhanden heeft gehad of overgedragen. Hij heeft geen zeggenschap over de fiets gehad en ook kan het opzet daartoe niet bewezen worden, aangezien verdachte niet wist dat de fiets gestolen was. Hij heeft ook niet gezien dat het slot van de fiets niet in orde was.
Beoordeling door de rechtbank1
De verbalisanten hebben de processen-verbaal op ambtseed/-belofte opgemaakt. De stelling van de raadsvrouw dat deze door de verbalisanten niet naar waarheid zijn opgemaakt, is niet onderbouwd. De raadsvrouw had kunnen verzoeken om de verbalisanten daarover te horen, maar heeft dat niet gedaan.
Verdachte is bij aanvang van de verhoren telkens meegedeeld waarvan hij werd verdacht. Tijdens het eerste verhoor heeft verdachte aangegeven dat hij niet mee wilde werken. Tijdens het tweede en derde verhoor heeft hij telkens geen verklaring willen afleggen en zich beroepen op zijn zwijgrecht. Het zou meer op de weg hebben gelegen dat verdachte tijdens die verhoren de waarheid van de aangiftes zou hebben bestreden. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris, waarbij de raadsvrouw ook aanwezig was, is inhoudelijk op de tenlastelegging gereageerd. Ook toen is niet door of namens verdachte aangevoerd dat de aangiftes niet naar waarheid waren opgemaakt.
Gelet op het voorstaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de processen-verbaal niet naar waarheid zijn opgemaakt. Deze kunnen voor het bewijs gebruikt worden.
[slachtoffer3] heeft aangifte2 gedaan van bedreiging en belediging. Hij was op 2 juni 2009 als politie-ambtenaar belast met de noodhulp in Apeldoorn. Hij was samen met zijn collega [slachtoffer2] en zij waren in uniform gekleed. Zij zijn door de regionale meldkamer naar het NS station gestuurd. Samen met medewerkers van de NS zijn zij naar een afgesloten depotruimte gegaan, waar verdachte lag te slapen. [slachtoffer3] herkende verdachte ambtshalve. Verdachte heeft tegen hem gezegd "Kankersmeris. Ik zoek je op kankersmeris." Verdachte heeft tegen hem, [slachtoffer2] en het personeel van de NS gezegd: "Kankerlui, ik onthou jullie gezichten. Ik zoek jullie op. Ik maak jullie dood.". Tijdens zijn aanhouding en overbrenging naar de dienstauto heeft verdachte zich verzet. Tijdens de rit naar het politiebureau heeft verdachte "Kankersmeris" tegen hem gezegd en hem bedreigd met de woorden "Ik maak je dood, kankersmeris. Ik zoek je op. Ik maak je af". Gelet op de wijze waarop verdachte zich heeft gedragen is aangever bang dat verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk waar wil maken.
[slachtoffer2] heeft aangifte3 gedaan van bedreiging en belediging. Bij haar bestond de overtuiging dat de bedreiging ten uitvoer zou worden gebracht. Zij was op 2 juni 2009 samen met [slachtoffer3]. Zij waren beiden gekleed in uniform. Bij hen waren medewerkers van de NS. Verdachte zei in de richting van [slachtoffer3]: "Kankersmeris. Ik zoek je op kankersmeris." Nadat de verdachte was aangehouden verzette hij zich heftig. Zij heeft gehoord dat verdachte in de richting van haar, [slachtoffer3] en het personeel van de NS bedreigingen heeft geuit: "Kankerlui, ik onthou jullie gezichten. Ik zoek jullie op. Ik maak jullie dood." Verder heeft verdachte in haar richting gezegd: "Vieze vuile kankersmerissen. Ik pak jullie wel. Ik pak jullie terug kankersmerissen." Ook heeft verdachte bedreigingen geuit naar [slachtoffer3]: "Ik maak je dood, kankersmeris. Ik zoek je op. Ik maak je af." Aangekomen op het politiebureau heeft verdachte in de richting van aangeefster nog gezegd: "Jij vuile bitch, kankerhoer, ik onthoud je gezicht. Als ik je tegenkom op straat maak ik je helemaal kapot. Maak ik je dood, kankersmeris, kankerhoer." Verdachte wees daarbij met zijn rechterwijsvinger in haar richting.
[slachtoffer1] heeft aangifte4 gedaan van bedreiging. Hij is op 2 juni 2009 met een collega en politie naar een onbekende man in het schoonmaakverblijf gelopen. De man begon de politie uit te schelden. Nadat de man was aangehouden heeft de man tegen hem gezegd: "Kanker NS-er ik onthoud jou gezicht en ik zoek je op." Door de gezichtsuitdrukking kreeg hij de indruk dat de man meende wat hij zei. Het kwam zeer bedreigend over en hij voelde zich op dat moment bang.
Verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris enerzijds verklaard dat hij de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten niet heeft begaan, maar ook heeft hij verklaard dat hij niet zoveel van alles heeft meegekregen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, waarbij de rechtbank met betrekking tot feit 2 wijst op artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 4.
Verdachte is aangehouden, maar heeft zich daartegen verzet. Hij is vervolgens op zijn buik op de achterbank van de dienstauto gelegd. Eén verbalisant is op zijn onderrug gaan zitten en heeft zijn handen vastgehouden om het verzet van verdachte te staken. Verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij bijna geen lucht meer kreeg omdat de agent op hem is gaan zitten. Hij is in paniek geraakt en heeft al schoppend geprobeerd zich om te draaien om de verbalisant van zich af te krijgen. Daarbij is hij met zijn voeten tegen de ruit gekomen, waarbij deze is vernield.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er wel bewijsmiddelen aanwezig waaruit blijkt dat door verdachtes toedoen een ruit van een politievoertuig is vernield. Gelet op de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is de rechtbank echter van oordeel dat het opzet om de ruit te vernielen, niet kan worden bewezen. Verdachte dient van het onder 4 ten laste gelegde feit vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van feit 5.
Verdachte heeft ontkend dat hij de fiets heeft gestolen dan wel geheeld.
Uit onderzoek is gebleken dat de betreffende fiets op 1 juni 2009 is gestolen. Van die diefstal is door [slachtoffer4] aangifte5 gedaan. Zij had de fiets op 1 juni 2009 neergezet op het Leienplein te Apeldoorn en afgesloten door middel van het Axa ringslot.
Uit het proces-verbaal van bevindingen6 blijkt dat in de ruimte waar verdachte op 2 juni 2009 lag te slapen en waar hij is aangesproken door de politie, op dat moment twee fietsen aanwezig waren. Verdachte zou hebben meegedeeld dat "deze fiets" van hem was.
Uit het ambtelijk verslag7 blijkt dat de betreffende fiets op 2 juni 2009 niet was afgesloten en dat er geen sleutel in het slot zat. Verdachte heeft tegen een verbalisant gezegd dat de Spartafiets niet van hem was en dat hij deze niet had gestolen. Verdachte had mogelijk tegen de verbalisanten die hem aanspraken gezegd dat het zijn fiets was omdat hij nog slaperig was. Hij was kort daarvoor door hen gewekt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte de in de ten laste legging genoemde fiets heeft gestolen dan wel heeft geheeld. De verdachte kan met "zijn" fiets ook de andere, in die ruimte aanwezige, fiets bedoeld hebben. Uit het dossier is niet gebleken dat die fiets van misdrijf afkomstig is.
Verdachte dient van het onder 5 primair en 5 subsidiair ten laste gelegde feit vrijgesproken te worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen op 2 juni 2009 te Apeldoorn NS medewerker [slachtoffer1] en agent van politie [slachtoffer2] en brigadier van politie [slachtoffer3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte telkens opzettelijk
voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden toegevoegd :"Kanker NS-er, ik onthoud
jouw gezicht en ik zoek je op." en "Ik maak jullie dood", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking en
voornoemde [slachtoffer2] en [slachtoffer3] dreigend de woorden toegevoegd: "Jij vieze
vuile bitch, kankerhoer, ik onthoud je gezicht. Als ik je tegenkom op straat,
maak ik je helemaal kapot" en "Ik maak je dood, kankersmeris. Ik zoek je
op. Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 2 juni 2009 te Apeldoorn opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [slachtoffer3] en [slachtoffer2], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening,
respectievelijk brigadier en agent van politie, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kanker smeris" en "vuile vieze kankersmerissen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op 2 juni 2009 te Apeldoorn toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer3] en [slachtoffer2], resp. brigadier en agent van politie, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 266 jo 267 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het bureau van politie te Apeldoorn (Europaweg 79), zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door meermalen opzettelijk gewelddadig van zich af te trappen;
6. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1 en 2: de voortgezette handeling van:
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
en
- eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
3. wederspannigheid.
8. Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit aangevoerd dat er sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces.
Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken behoeft dat verweer geen bespreking.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
9. Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het maatregelrapport8 van de reclassering
blijkt dat verdachte een geschikte kandidaat is voor de ISD-maatregel. Oplegging daarvan is noodzakelijk omdat verdachte veelvuldig met justitie in aanraking is geweest en zelfs na een voorwaardelijk opgelegde ISD doorgaat met het plegen van strafbare feiten.
De raadsvrouw heeft zich verzet tegen de oplegging van de maatregel.
Primair heeft zij aangevoerd dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, aangezien het rapport is opgesteld zonder dat de rapporteurs enig contact met verdachte hebben gehad. Verder kan er niet op basis van een deugdelijk onderbouwing gesteld worden dat de veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel eist. Ook een op verdachte toegesneden behandeltraject ontbreekt.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de ISD-maatregel een ultimum remedium is, daar alle mogelijkheden tot hulpverlening uitgeput moeten zijn.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de ISD-maatregel geheel voorwaardelijk op te leggen.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij oplegging van de ISD-maatregel rekening gehouden dient te worden met de reeds ondergane hechtenis en dat een tussentijdse toetsing dient plaats te vinden om een "kale" detentie te voorkomen.
Uit het maatregelrapport blijkt dat verdachte niet is bezocht in het kader van de ISD-rapportage, omdat er ruim voldoende actuele en historische informatie in dossiers voorhanden was om een onderbouwd advies te geven. Op basis van de dossiers kon er volgens de reclassering redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat hij niet positief staat ten opzichte van oplegging van deze maatregel, daar verdachte in beroep is gegaan tegen de door de rechtbank in november 2007 opgelegde ISD-maatregel.
Uit het voorlichtingsrapport9 blijkt dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de door het gerechtshof in december 2008 opgelegde voorwaardelijke ISD. Daaruit komt naar voren dat verdachte niet positief staat ten opzichte van oplegging van ISD. Verder heeft de verdachte tijdens de behandeling ter terechtzitting verklaard dat hij het totaal niet eens is met het thans uitgebrachte advies. Er valt niet te verwachten dat verdachte, indien hij alsnog zal worden gehoord in het kader van de ISD- rapportage, zich anders zal opstellen tegen het advies tot oplegging van de ISD-maatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het advies aan het vereiste van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de gevorderde maatregel is voldaan.
Uit het maatregelrapport komt naar voren dat verdachte na zijn 18e niet werkelijk is behandeld. Hij heeft een behandeling en/of plaatsing in een klinische setting nodig. Bij verdachte is de diagnostische classificatie gesteld van ADHD en/of PDD-NOS in combinatie met verslavingsproblematiek en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken in combinatie met zwakbegaafdheid. Naar de mening van de reclassering valt het opleggen van een ISD maatregel te billijken gezien de frequentie, de hardnekkigheid en de intensiteit van de delicten. Bovendien bevindt verdachte zich in de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde ISD.
Gelet op de feiten die verdachte heeft gepleegd, de bij verdachte vastgestelde stoornissen en op de in het verleden zeer problematisch verlopen behandelingen, is de rechtbank van oordeel dat deze situatie niet zal verbeteren zonder een klinische behandeling binnen een justitieel kader.
Teneinde de maatschappij zo lang mogelijk te beschermen tegen verdachtes recidiverende gedrag, maar ook om een bijdrage te leveren aan de behandeling van de bij verdachte vastgestelde stoornissen, zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaar. Zo kunnen de binnen ISD-kader bestaande mogelijkheden voor klinische behandeling optimaal benut worden.
11. Vordering van de benadeelde partijen
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de benadeelde partij [slachtoffer1] zich gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 150,-- wegens immaterieel geleden schade.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak. Voorts is de vordering niet eenvoudig van aard. Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is aangetoond dat er sprake is van psychische schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. Verdachte is daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Gelet op de door de benadeelde bijgevoegde onderbouwing uit de Smartengeldgids zal het gevorderde bedrag worden toegewezen.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde heeft de benadeelde partij [ slachtoffer4] zich gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 119,90.
Deze benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
12. Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van [slachtoffer1].
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 38m, 38n, 56, 57, 180, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 4, 5 primair en 5 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of ander is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1 en 2: de voortgezette handeling van:
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
en
- eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
3. wederspannigheid.
* verklaart verdachte strafbaar;
* legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren.
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer1], per adres [adres], rekeningnummer [nummer], van een bedrag van € 150,--, vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], een bedrag te betalen van € 150,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 3 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer4] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, De Bie en Feraaune, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 september 2009.
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0621/09-204428, gesloten en ondertekend op 2 juni 2009.
2 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer3], pag. 22-24
3 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer2], pag. 30-32
4 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer1], pag. 36
5 Proces-verbaal van aangifte door [ slachtoffer4], pag. 44-45
6 Proces-verbaal van bevindingen, pag. 9-10
7 Proces-verbaal, ambtelijk verslag, pag. 49
8 Maatregelrapport ISD van de reclassering van 16 september 2009
9 Voorlichtingsrapport van 3 juni 2009 van Reclassering Nederland, Locatie Zutphen