ECLI:NL:RBZUT:2009:BJ9048

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460261-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Feraaune
  • Borgerhoff Mulder
  • De Bie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de PIJ-maatregel aan een 19-jarige verdachte wegens seksueel misbruik van minderjarigen

Op 30 september 2009 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige inwoner van Winterswijk, die werd beschuldigd van ernstige seksuele delicten, waaronder aanranding, ontuchtige handelingen en verkrachting van een verstandelijk beperkte vrouw en twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) en 3 weken jeugddetentie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn zwakbegaafdheid en autistische stoornis, wist dat zijn gedrag verkeerd was, maar niet in staat was om hiernaar te handelen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij de strafoplegging.

De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van een minderjarige, ontuchtige handelingen met een minderjarige en het dwingen van een verstandelijk beperkte vrouw tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de bekennende verklaring van de verdachte als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapporten die de zwakbegaafdheid en autistische stoornis van de verdachte bevestigden, en heeft geconcludeerd dat hij sterk verminderd toerekeningsvatbaar is.

De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer A] en [slachtoffer B] voor schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij [slachtoffer A] kreeg een schadevergoeding van € 500,-- en [slachtoffer B] van € 250,--. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om deze bedragen te betalen aan de Staat, met de mogelijkheid van jeugddetentie bij niet-betaling. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de conclusie dat de PIJ-maatregel noodzakelijk is voor de behandeling van de verdachte en ter bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460261-09
Uitspraak d.d. 30 september 2009
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1990],
wonende te [adres],
thans verblijvende in de FPA "De Boog" van GGNet te Warnsveld.
Raadsman: mr. C.A. Spekschoor.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 september 2009
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2009 te Ratum, althans in de gemeente
Winterswijk, met [slachtoffer A] (geboren op [2002]), die toen de
leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft
gepleegd, die bestonden uit en/of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer A], hebbende verdachte
opzettelijk zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer A]
gestoken/gebracht;
art 244 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 27 juni 2009 te Ratum, althans in de gemeente Winterswijk,
met [slachtoffer A] (geboren op [2002]), die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina en/of borststreek van
die [slachtoffer A];
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2009 in de gemeente Winterswijk, met [slachtoffer B] ( geboren op [2001]), die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borststreek
van die [slachtoffer B];
(parketnummer 06/850163-09)
art 247 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 02 februari 2009 tot en met 05 februari
2009 in de gemeente Winterswijk, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer C] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van de
borststreek en/of vagina van die [slachtoffer C] en bestaande dat geweld of die
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds - mogelijk verzet brekend- de borst(en)
en/of vagina van die (verstandelijk beperkte) [slachtoffer C] betasten;
(parketnummer 06/850090-09)
art 246 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
A. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op grond van de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte. Het onder 3 ten laste gelegde betasten van de vagina acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen.
B. Standpunt van de verdediging
De verdediging deelt de conclusie van de officier van justitie.
C. Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten voorhanden de navolgende redengevende feiten en omstandigheden:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- de aangifte van [slachtoffer A];1
- de aangifte van [aangever B];2
- de aangifte van [slachtoffer C];3
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 27 juni 2009 te Ratum met [slachtoffer A] (geboren op [2002]), die toen de
leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer A], hebbende verdachte opzettelijk zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer A] gestoken;
2.
hij op 23 mei 2009 in de gemeente Winterswijk, met [slachtoffer B] (geboren op [2001]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borststreek
van die [slachtoffer B];
3.
hij in de periode van 02 februari 2009 tot en met 05 februari 2009 in de gemeente Winterswijk, door een feitelijkheid [slachtoffer C] heeft gedwongen tot het dulden van
ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van de borststreek van die [slachtoffer C] en bestaande die feitelijkheid uit het onverhoeds - mogelijk verzet brekend- de borsten
van die verstandelijk beperkte [slachtoffer C] betasten.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1 primair: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
2: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
3: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Strafbaarheid van de verdachte
Uit het psychologisch onderzoek van C.J.M. Eekhout, GZ-psycholoog, van 9 september 2009 en het psychiatrisch rapport van mw. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, van 11 september 2009 blijkt dat verdachte zwakbegaafd is en dat er bij hem sprake is van een autistische stoornis met onder meer seksuele obsessies en een deficiënt functionerend geweten. Hoewel verdachte bij alle ten laste gelegde feiten wist dat zijn gedrag verkeerd was, kon hij hier vanwege zijn zwakbegaafdheid en autistische stoornis niet naar handelen. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten dient verdachte, gelet op zijn problematiek, sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Met deze conclusie kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie dan ook over.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd om - met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht overeenkomstig het advies van de deskundigen - verdachte te veroordelen tot 3 weken jeugddetentie en hem de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder: PIJ-maatregel) op te leggen.
De officier van justitie heeft onder meer het volgende aangevoerd. De gevolgen van het handelen van verdachte kunnen voor slachtoffers groot zijn. Zijn handelingen hebben bij zijn slachtoffers en naasten gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Verdachte dient te worden behandeld teneinde recidive te voorkomen. Ook dient de maatschappij tegen verdachte beveiligd te worden. Bij haar vordering heeft de officier van justitie tevens rekening gehouden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van de gepleegde delicten, zoals gebleken is uit voornoemde rapporten.
De raadsman heeft zich, evenals de officier van justitie, aangesloten bij de conclusies die voortvloeien uit het voornoemd psychiatrische rapport. Door de verdediging is aangevoerd dat het wenselijk is dat verdachte wordt geholpen, hetgeen mogelijk is in het kader van een PIJ-maatregel. Echter de oplegging van 3 weken jeugddetentie heeft, naast de oplegging van de PIJ-maatregel, geen toegevoegde waarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf en/of maatregel is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat verdachte zich - kort samengevat - schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zeer jonge meisjes. De ervaring leert dat dergelijk misbruik gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt bij de slachtoffers en hun naasten, zoals ook blijkt uit de diverse verklaringen van de slachtoffers en de ouders. Met zijn handelen heeft verdachte tevens inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de verstandelijk beperkte en/of zeer jonge slachtoffers.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder rekening gehouden met voornoemde rapporten van de psycholoog en de psychiater, waaruit - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende blijkt.
Verdachte is zwakbegaafd en bij hem is sprake van een autistische stoornis met onder meer seksuele obsessies en een deficiënt functionerend geweten. Verdachte wist bij alle ten laste gelegde feiten dat zijn gedrag verkeerd was, maar kon hier vanwege zijn zwakbegaafdheid en autistische stoornis niet naar handelen. Verdachte heeft niet geleerd om om te gaan met zijn seksuele impulsen en met het bij zijn stoornis passend, obsessief en compulsief gedrag. Verdachte is evenmin in staat om de gevolgen van zijn gedrag voor zichzelf en zijn slachtoffers te overzien en/of hierop te anticiperen. Hij is aangewezen op toezicht van derden en komt, als dit toezicht tekortschiet, gemakkelijk tot grensoverschrijdend gedrag als de kans zich voordoet. Gezien de aard van verdachtes problematiek kan worden geconcludeerd dat de kans op herhaling onverminderd aanwezig blijft bij uitblijven van een adequate behandeling.
Rapporteur Eekhout adviseert de rechtbank om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien het feit dat verdachte vanuit zijn zwakbegaafdheid en autistisch stoornis op een veel lager niveau functioneert dan zijn kalenderleeftijd. Het feit dat verdachte in het verleden niet de behandeling heeft gekregen die hij nodig had, versterkt de motivatie om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De cognitieve mogelijkheden op zwakbegaafd niveau en de autistische stoornis kunnen met de huidige stand van kennis niet worden verbeterd cq. genezen. Wel kan verdachte geleerd worden om hiermee om te gaan en (meer) grip te krijgen op zijn seksuele impulsen en (seksueel) obsessieve en compulsieve gedrag. Als dit niet gebeurt wordt de kans op recidive als groot geschat. Gezien de ernst en chroniciteit van de problematiek en de wenselijkheid om de kans op recidive te verminderen, is een gesloten en gestructureerde behandelsetting voor verdachte geïndiceerd. Geadviseerd wordt om behandeling van verdachte te laten plaatsvinden in het kader van een PIJ-maatregel. Rapporteur Broekman ziet de behandeling van verdachte mogelijk binnen de J.J.I. "Rentray" te Rekken, mede gelet op verdachtes cognitieve beperkingen.
De rechtbank kan zich in de conclusies van de voornoemde deskundigen vinden en maakt deze conclusies dan ook tot de hare. Gelet op de persoonlijkheid van de dader, zoals hiervoor omschreven, vindt de rechtbank gronden om toepassing te geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal bij de strafoplegging dan ook het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank acht, evenals voornoemde deskundigen, de oplegging van de PIJ-maatregel noodzakelijk ter preventie van recidive en ten behoeve van een adequate behandeling van verdachte. Hierbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat het bewezen verklaarde misdrijven betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Zoals hiervoor overwogen eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen ook de oplegging van deze maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank is het opleggen van de maatregel ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, gelet op de inhoud van de omtrent verdachte uitgebrachte rapporten.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vindt de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf passend noch geboden.
Vordering van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 850,--, met daarbij de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit gevoegd in het strafproces. Hierbij heeft de benadeelde partij tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De benadeelde partij [slachtoffer B] heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 325,--, met daarbij de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit gevoegd in het strafproces. Hierbij heeft de benadeelde partij tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, nu deze voldoende duidelijk en onderbouwd zijn.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat de vorderingen, vanwege de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, niet van dusdanig eenvoudige aard zijn dat deze zich lenen voor behandeling in een strafzaak.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade hebben geleden. Verdachte is daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Hierbij overweegt de rechtbank dat de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte aan deze aansprakelijkheid niet in de weg staat, mede gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering..
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer A] acht de rechtbank in redelijkheid een vergoeding van € 500,--, ter zake van de tot op heden geleden immateriële schade, op zijn plaats en zal de vordering voor dit bedrag toewijzen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, hetgeen betekent dat zij haar vordering voor dat deel slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer B] acht de rechtbank in redelijkheid een vergoeding van € 250,--, ter zake van de tot op heden geleden immateriële schade, op zijn plaats en zal de vordering voor dit bedrag toewijzen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, hetgeen betekent dat zij haar vordering voor dat deel slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemde slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 77c, 77s, 244, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of ander is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1 primair: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
2: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
3: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
* verklaart verdachte strafbaar;
* legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
* met betrekking tot de plaats waar en de wijze waarop deze maatregel zal moeten worden ten uitvoer gelegd adviseert de rechtbank plaatsing in justitiële jeugdinrichting "Rentray" te Rekken;
* veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [a[slachtoffer A] ([adres], bankrekening: [nummer]) van een bedrag van € 500,--, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A] (voornoemd), een bedrag te betalen van € 500,--, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 10 dagen jeuddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer B] ([adres], bankrekening: [nummer]) van een bedrag van € 250,--, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B] (voornoemd), een bedrag te betalen van € 250,--, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 5 dagen jeugddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Aldus gewezen door mr. Feraaune, voorzitter, mrs. Borgerhoff Mulder en De Bie, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 september 2009.
Eindnoten
1 Als bijlage bij (stam)proces-verbaal, nummer 2009019755-19, Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, Team Recherche Achterhoek, gesloten en ondertekend op 13 juli 2009, gevoegd proces-verbaal van aangifte [aangever A] namens benadeelde [slachtoffer A] d.d. 29 juni 2009 (dossierpagina's 25-36) (parketnummer: 06/460261-09)
2 Als bijlage bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0640/09-204720, Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, Team Recherche Achterhoek, gesloten en ondertekend op 24 juni 2009, gevoegd proces-verbaal van aangifte [aangever B] namens benadeelde [slachtoffer B] d.d. 23 mei 2009 (dossierpagina's 9-12) (parketnummer: 06/850163-09)
3 Als bijlage bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0640/09-202628, Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, Team Recherche Achterhoek, gesloten en ondertekend op 19 april 2009, gevoegd proces-verbaal van aangifte [aangever C] namens benadeelde [slachtoffer C] d.d. 8 april 2009 (dossierpagina's 15-18) (parketnummer: 06/850090-09)