ECLI:NL:RBZUT:2009:BJ2377

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98403 - HA ZA 08-1386
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek getuigenbewijs in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zutphen, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. van Ham, aanvankelijk aangegeven af te zien van het horen van getuigen. Later, in een nadere conclusie, heeft eiser echter verzocht om alsnog getuigen te horen. De rechtbank heeft in haar vonnis van 15 juli 2009 geoordeeld dat het fundamentele recht op getuigenbewijs zijn grenzen kent in de eisen van een goede procesorde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in duidelijke bewoordingen heeft aangegeven van getuigenbewijs af te zien en dat hij geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die op het moment van zijn eerdere beslissing niet bekend waren.

De rechtbank heeft het verzoek van eiser om alsnog getuigen te horen afgewezen. Eiser had in een eerder stadium, op 20 april 2009, via een B7-formulier laten weten geen getuigen te willen horen. De rechtbank oordeelde dat de eisen van een goede procesorde zich verzetten tegen het alsnog horen van getuigen, omdat eiser geen nieuwe informatie had gepresenteerd die zijn eerdere beslissing zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser niet voldoende onderbouwd heeft waarom de tussenpersoon niet deugdelijke zorgvuldigheid zou hebben betracht bij het invullen van de aanvraagformulieren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden zijn begroot op € 7.598,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.S.W. Lucassen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 98403 / HA ZA 08-1386
Vonnis van 15 juli 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. J.A. van Ham te Veenendaal,
tegen
1. [gedaagde sub. 1],
wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagden sub. 2],
gevestigd te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde sub. 1] en [gedaagden sub. 2] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 maart 2009
- de nadere conclusie van [eiser]
- de antwoordconclusie na niet gehouden enquête van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank neemt over en blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 25 maart 2009 (hierna: het tussenvonnis) heeft overwogen en beslist.
2.2. In het tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser] opgedragen te bewijzen dat [gedaagde sub. 1] op 24 mei 2007 hem niet de vraag heeft gesteld of er nog feiten zijn te melden omtrent een eventueel strafrechtelijk verleden, die binnen de afgelopen acht jaar (dat wil zeggen: acht jaren vóór het aangaan van de verzekeringen met Fortis ASR) zijn voorgevallen. In dat verband heeft de rechtbank verwezen naar de rol van 8 april 2009 voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren.
2.3. Op 20 april 2009 heeft [eiser] - nadat hem voor uitlating als hiervoor bedoeld uitstel is verleend - door middel van een B7-formulier meegedeeld dat hij van horen van getuigen af ziet. In hetzelfde formulier heeft [eiser] verzocht om een conclusie van repliek en, als hem dat niet wordt toegelaten, verzocht om pleidooi. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie na niet gehouden enquête.
2.4. [eiser] stelt in zijn nadere conclusie dat hij bij nader inzien toch nog getuigen wil laten horen. Hierover wordt als volgt overwogen.
2.5. De rechtbank zal de wens om alsnog getuigen te horen niet honoreren. Weliswaar is in artikel 166 lid 1 Rv bepaald dat de rechter een getuigenverhoor beveelt “zo vaak een van de partijen het verzoekt”, maar het fundamentele beginsel van het recht op getuigenbewijs vindt zijn begrenzing in de eisen van een goede procesorde. De eisen van een goede procesorde verzetten zich ertegen in dit geval alsnog getuigen te horen. [eiser] heeft immers in voldoende duidelijke bewoordingen van getuigenbewijs afgezien, terwijl hij in de nadere conclusie geen feiten en omstandigheden noemt die op 20 april 2009 nog niet bekend waren.
2.6. [eiser] stelt in de nadere conclusie dat hij het niet eens is met het voorlopige oordeel van de rechtbank. Voor zover [eiser] hiermee bedoelt te betogen dat de rechtbank moet terugkomen op hetgeen zij in het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding. Het enige dat [eiser] in dat verband aanvoert is dat hij vindt dat de tussenpersoon niet zuiver lijdelijk is maar tegenover de verzekeringsnemer en de verzekeraar een eigen verantwoordelijkheid en eigen onderzoeksplicht heeft en dat acht de rechtbank onvoldoende.
2.7. Voorts stelt [eiser] in de nadere conclusie dat hij na het door hem verlangde alsnog te houden getuigenverhoor wenst te pleiten. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding ervan af te zien om een eindvonnis te wijzen. De door [eiser] genomen nadere conclusie was immers een alternatief voor pleidooi, terwijl hij ook ter comparitie zijn standpunt in voldoende mate mondeling heeft kunnen uiteenzetten.
2.8. Nu [eiser] ervan heeft afgezien bewijs te leveren dat [gedaagde sub. 1] op 24 mei 2007 hem niet de vraag heeft gesteld of er nog feiten zijn te melden over een eventueel strafrechtelijk verleden, die binnen acht jaren vóór het aangaan van de verzekeringen met Fortis ASR) zijn voorgevallen, moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde sub. 1] deze vraag wel heeft gesteld. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagden] bij het invullen van de aanvraagformulieren onvoldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen jegens [eiser]. De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
2.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht € 1.148,00
- salaris advocaat € 6.450,00 (2,5 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 7.598,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 7.598,00,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.