RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
Stichting Recreatie Wapenveld
te Wapenveld,
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde
verweerder.
Derde-partij: [naam] vastgoed C.V. te Wapenveld.
Bij besluit van 2 april 2009 (bekendgemaakt op 14 april 2009) heeft verweerder aan de derde-partij vergunning verleend voor het gedeeltelijk slopen van de voormalige papierfabriek aan de Ir. R.R. van der Zeelaan 1 te Wapenveld.
Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 juni 2009, waar voor verzoekster is verschenen
J. Nitrauw. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Pasveer en J. Dijkhuis. Voor de derde-partij zijn verschenen P. Kwakkel en R.A.F. van Delden.
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bezwaarprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.2. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster, gelet op haar statutaire doel zoals verwoord in artikel 2, onder a, van haar statuten (het bevorderen van recreatie en toerisme voor het dorp Wapenveld, mede door het bewaren en veilig stellen van de cultuurhistorie), aangemerkt kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
2.3. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Heerde 2008 is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.6. moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan
worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
2.4. Verzoekster heeft betoogd dat de opslagloodsen deel uitmaken van het cultuurhistorisch bezit van Wapenveld en daarom behouden dienen te blijven. Verzoekster heeft verweerder verzocht om de loodsen op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen en zij meent dat niet past om op dit moment onomkeerbare beslissingen te nemen en uit te laten voeren. Verzoekster heeft mede verwezen naar te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot een bevaarbaar Apeldoorns Kanaal en de functie die de historische opslagloodsen daarin (volgens haar) kunnen vervullen. Volgens verzoekster hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland (GS) een onderzoek ingesteld naar de bevaarbaarheid van het Apeldoorns Kanaal en wordt daarin nadrukkelijk aandacht gevraagd voor een brede gebiedsontwikkeling en voor de cultuurhistorie, waarin de loodsen een prominente rol vervullen. GS zullen in oktober 2009 over de stand van zaken rapporteren.
2.5. De voorzieningenrechter overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – onder meer de uitspraken van 12 januari 2005 (LJN: AS2158, BR 2005, 436) en 3 oktober 2007 (LJN: BB4686, zaaknr. 200700385/1) – een sloopvergunning alleen kan en moet worden geweigerd indien zich een weigeringsgrond genoemd in artikel 8.1.6 van de bouwverordening voordoet.
Gesteld noch gebleken is dat zich hier een van die gronden voor weigering voordoet.
Wat verzoekster naar voren heeft gebracht sluit, naar namens verzoekster ter zitting ook is beaamd, weliswaar aan bij (de belangen achter) het bepaalde in artikel 8.1.6, aanhef en onder c, van de bouwverordening, maar die weigeringsgrond als zodanig is hier niet aan de orde.
Gesteld noch gebleken is immers dat een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist. Van een aanwijzing van de loodsen tot rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk monument is geen sprake; er ligt slechts een (van na de afgifte van de sloopvergunning daterend) aan verweerder gericht verzoek van verzoekster om de loodsen een monumentenstatus te verlenen. De gronden onder het verzoek aan verweerder om de loodsen als (gemeentelijk) monument aan te wijzen kunnen gelet op artikel 8.1.6 van de bouwverordening in deze procedure daarom geen rol spelen. Wat verzoekster heeft aangevoerd vormt dan ook geen grond voor het weigeren van de sloopvergunning.
2.6. Nu een sloopvergunning alleen mag worden geweigerd als zich een weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 8.1.6 van de bouwverordening en daarvan niet is gebleken, was verweerder gehouden de gevraagde sloopvergunning te verlenen.
2.7. Gelet op het voorgaande zal het besluit van 2 april 2009 naar voorlopig oordeel bij de te nemen beslissing op het bezwaar stand kunnen houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt daarom niet voor inwilliging in aanmerking.
2.8. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 1 juli 2009.