RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 98614 FA RK 08-2242
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 27 mei 2009
[verzoekster],
wonende te Lichtenvoorde, gemeente Oost Gelre,
verzoekster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A.P.P.D. Rouwet te Lichtenvoorde,
[verweerder],
wonende te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Zierikzee.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 27 november 2008;
- het exploot van betekening van 1 december 2008;
- het verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, met bijlagen, ingekomen op 24 december 2008;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 16 januari 2009;
- het aanvullende verzoekschrift, houdende een zelfstandig verzoek, met bijlagen, ingekomen op 13 maart 2009;
- de brief met bijlagen van mr. Rouwet van 13 maart 2009;
- de brief met bijlage van mr. Rouwet van 18 maart 2009;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 25 maart 2009.
De vrouw en de man, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op 9 juni 1989 in de gemeente Lichtenvoorde met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
Partijen hebben de navolgende minderjarige kinderen:
- [kind1], geboren op [1992] in de gemeente Zierikzee;
- [kind2], geboren op [1995] te Zierikzee.
Zij hebben de volgende jongmeerderjarige dochter:
- [kind3], geboren op [1991] in de gemeente Zierikzee.
De vrouw verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- tussen partijen de echtscheiding zal uitspreken;
- zal bepalen dat de kinderen van partijen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
- de man zal veroordelen om als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 1.350,-- per maand te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- zal bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen voornoemd bij vooruitbetaling € 400,-- per maand per kind aan de vrouw zal betalen;
- partijen zal veroordelen om over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdig persoon.
De vrouw stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, dat zij behoefte heeft aan en de man draagkracht heeft voor de verzochte bijdragen, en dat het verzoek omtrent het hoofdverblijf in het belang van de kinderen is.
Het verweer tevens zelfstandig verzoek
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [kind3] en de partneralimentatie en kinderalimentatie.
Hij verzoekt - na aanvulling - dat de rechtbank bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
- tussen partijen de echtscheiding zal uitspreken;
- zal bepalen dat [kind3] haar hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben en de beide minderjarige kinderen van partijen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
- de man zal veroordelen om als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 767,-- per maand te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- zal bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen voornoemd bij vooruitbetaling € 290,-- per kind per maand aan de vrouw zal betalen;
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zal bevelen met benoeming van een notaris en onzijdig persoon;
- als omgangsregeling tussen de man en de minderjarige kinderen zal bepalen dat de man eens per veertien dagen van vrijdagmiddag 18.00 uur tot en met zondagmiddag 18.00 uur alsmede de helft van de reguliere vakanties omgang heeft met de minderjarige kinderen, waarbij de man de kinderen haalt in Lichtenvoorde en de vrouw de kinderen ophaalt in Zierikzee of vice versa, althans een omgangsregeling die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
De man betwist dat de vrouw en de kinderen behoefte hebben aan de verzochte bijdragen.
Volgens de man kan worden verwacht dat de vrouw op zeer korte termijn een baan kan vinden waarmee zij grotendeels in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Door de vrouw zijn tot op heden geen redenen aangevoerd waarom zij niet zou kunnen werken. Zij moet haar best doen om een betaalde baan te vinden. Voorts betwist de man dat zijn draagkracht toereikend is om de gevraagde partner- en kinderalimentatie te betalen.
De man stelt dat het in het belang van de kinderen is dat hij omgang met hen heeft en dat een reguliere omgangsregeling in de echtscheidingsbeschikking dient te worden opgenomen.
Volgens de man geven de kinderen zelf aan dat zij omgang met hun vader willen en de man zelf wil ook graag omgang met zijn kinderen.
Nu de man niet betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, is het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.
Het verzoek ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederen¬gemeenschap is eveneens voor toewijzing vatbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
De oudste dochter van partijen [kind3] is 27 februari 2009 meerderjarig geworden. Om die reden zullen de verzoeken van beide partijen ten aanzien van haar hoofdverblijfplaats niet-ontvankelijk worden verklaard.
De kinderen zijn in de gelegenheid gesteld omtrent de omgangsregeling en de gewone verblijfplaats hun mening aan de rechtbank kenbaar te maken.
Tegen het verzoek te bepalen dat [kind1] en [kind3] hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben, voert de man geen verweer, zodat de rechtbank dat zal toewijzen.
De man verzoekt uitdrukkelijk vaststelling van de door hem gevraagde omgangsregeling in de echtscheidingsbeschikking teneinde problemen te voorkomen. De vrouw acht dat niet nodig, aangezien de omgang tussen de man en de beide minderjarige kinderen thans goed verloopt.
Als onweersproken staat tussen partijen vast dat de minderjarigen [kind1] en [kind3] regelmatig contact met hun vader hebben, nadat de vrouw tezamen met [kind1] en [kind3] van Zierikzee naar Lichtenvoorde is verhuisd. [kind1] verblijft gemiddeld eens per twee weken bij haar vader in Zierikzee. [kind3] gaat gemiddeld eens per vier à vijf weken naar zijn vader. Voor beide kinderen is het van belang dat hun de gelegenheid en ruimte wordt geboden een sociaal bestaan op te bouwen in de nieuwe leef- en woonomgeving van Lichtenvoorde, waar [kind1] de volleybalsport beoefent. Gesteld noch gebleken is dat de hiervoor bedoelde frequentie gewijzigd dient te worden. Wanneer de omgang een keer geen doorgang kan vinden, heeft de man daar geen problemen mee. Nu er geen overwegende bezwaren zijn gesteld en de rechtbank het voor de duidelijkheid van partijen en de kinderen van belang acht dat er structuur in de omgang wordt gegeven, zal de rechtbank de huidige omgangsregeling vaststellen. Ingeval partijen dat wensen kunnen zij die regeling ten aanzien van de minderjarige [kind3] in onderling overleg en met wederzijdse instemming uitbreiden. Tevens zal bepaald worden dat in overleg afspraken worden gemaakt over de invulling van de schoolvakanties van beide minderjarigen.
Bij het voorgaande acht de rechtbank het van belang dat ieder van de ouders een aandeel heeft in het ophalen en terugbrengen van de kinderen en dat partijen daarover afspraken met elkaar maken. De rechtbank gaat er vooralsnog van uit dat de kinderen op vrijdag van Lichtenvoorde naar Zierikzee per openbaar vervoer kunnen reizen en dat de man de kinderen op zondag met de auto terugbrengt, danwel dat de man de kinderen op vrijdag in Lichtenvoorde ophaalt en dat zij op zondag met de trein terugreizen, nu de vrouw er, gelet op de afstand Lichtenvoorde-Zierikzee, moeite mee heeft de kinderen met de auto te brengen of op te halen.
De vrouw heeft bij monde van haar advocaat op de terechtzitting te kennen gegeven het verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie te verlagen tot € 300,-- per maand per kind en het verzoek tot vaststelling van de alimentatie voor haarzelf te willen verhogen tot € 1.500,-- per
maand. Als reden voor dat gewijzigde verzoek heeft de vrouw naar voren gebracht dat een vaststelling van de bijdragen op deze wijze voor haar financieel gunstiger uitkomt. Het verzoek wordt bij de vrouw niet ingegeven doordat de behoefte van de kinderen lager zou zijn dan € 400,-- per maand per kind.
Sinds 1 maart 2009 is in artikel 1:400 Burgerlijk Wetboek, voor zover van belang, bepaald dat wanneer een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, zijn kinderen voorrang hebben boven andere onderhoudsgerechtigden. Gelet hierop en op de hierna te melden berekening van de behoefte van de kinderen zal de rechtbank voorbijgaan aan het gewijzigde verzoek van de vrouw voor zover het de kinderen betreft en het oorspronkelijke verzoek beoordelen.
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de kinderen aan de gevraagde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en de behoefte van de vrouw aan alimentatie.
De vrouw is 45 jaar en bijna 20 jaar gehuwd met de man. Uit het huwelijk van partijen zijn drie kinderen geboren. Gebleken is dat de vrouw gedurende het huwelijk van partijen voor een belangrijk deel de verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen en de zorg voor de gezamenlijke huishouding voor haar rekening genomen heeft. De vrouw had, toen zij in Zierikzee woonde, een parttime baan. Blijkens de overgelegde jaaropgaven 2008 bedroeg het fiscaal inkomen van de vrouw in dat jaar in totaal € 13.987,--. Rekening houdende met de heffingskortingen en de verschuldigde inkomensheffing berekent de rechtbank het netto inkomen van de vrouw in 2008 op € 1.015,-- per maand minus de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 78,-- per maand, zodat een netto inkomen van € 937,-- per maand resteert. De vrouw heeft thans opnieuw een parttime baan. Zij is via uitzendbureau Randstad werkzaam bij de [werkgever]. Blijkens de overgelegde loonspecificatie van 25 februari 2009 bedraagt het bruto loon van de vrouw tot en met 20 februari 2009 (21 loondagen) € 1.102,65. Daarnaast ontvangt de vrouw een WW-uitkering. Die uitkering bedroeg in de periode van 5 januari tot en met 1 februari 2009 € 337,70 bruto oftewel € 294,60 netto en in de periode van 2 februari tot en met 1 maart 2009 € 61,92 (zowel bruto als netto). Van de vrouw mag worden verwacht dat zij een inkomen kan genereren dat vergelijkbaar is met het inkomen dat zij gedurende het huwelijk had. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt haar arbeidsuren thans niet verder te kunnen uitbreiden en ook dat zij daartoe voldoende onderneemt, nu zij immers in het andere geval zou zijn gekort op haar WW-uitkering. Van de vrouw mag verlangd en verwacht worden dat zij er alles aan doet op termijn voor meer uren werk te vinden, zodat zij zoveel mogelijk in haar eigen levens¬onderhoud kan voorzien. Gelet op haar leeftijd en werkervaring is niet te verwachten dat de vrouw dit binnen afzienbare tijd zal kunnen realiseren. Evenmin is te verwachten dat zij bij een fulltime baan een zodanig inkomen zal genereren dat daarmee haar behoefte volledig gedekt is, omdat deze mede wordt bepaald door de mate van welstand tijdens het huwelijk.
Blijkens de overgelegde jaaropgave 2008 bedroeg het fiscaal inkomen van de man in dat jaar € 78.941,--, inclusief de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 2.240,-- en de fiscale bijtelling ter zake van het privégebruik van de auto van de werkgever, welke bijtelling de rechtbank berekent op € 7.950,--. Rekening houdend met de heffingskortingen en de verschuldigde inkomensheffing berekent de rechtbank het netto inkomen van de man in 2008 op € 3.706,-- per maand minus de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 187,--, zodat resteert een netto inkomen van de man van € 3.519,-- per maand, waarin tevens het privévoordeel van het gebruik van de auto geacht wordt te zijn verdisconteerd.
Het netto inkomen van de vrouw in 2008 van € 937,-- per maand opgeteld bij voormeld netto inkomen van de man ad € 3.519,-- per maand levert een gezinsinkomen op van € 4.456,-- netto per maand.
Voor de bepaling van de behoefte van de minderjarige kinderen van partijen zoekt de rechtbank aansluiting bij het rapport kosten van kinderen, laatstelijk gepubliceerd in de Tremaspecial van augustus 2008 en de daarbij behorende tabel die jaarlijks wordt aangepast. Uitgangspunt is het gezinsinkomen van partijen ad € 4.456,-- netto per maand. Aan de hand van voornoemd rapport en voormeld netto maand¬inkomen stelt de rechtbank, in aanmerking genomen dat drie kinderen deel uitmaakten van het gezin van partijen, het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen (zonder bijtelling van de kinderbijslag) vast op € 1.250,-- per maand voor alle kinderen tezamen. Het totale eigen aandeel van de ouders in de kosten van de beide minderjarige kinderen komt daarmee op € 416,-- per kind per maand.
Voor de bepaling van de behoefte van de vrouw maakt de rechtbank gebruik van een in de praktijk ontwikkelde rekenmethode, welke methode inhoudt dat bij de bepaling van de behoefte van de vrouw uitgegaan wordt van 60% van het netto maandinkomen dat partijen ter beschikking stond na aftrek van de kosten van de kinderen, nu in het algemeen een eenpersoonshuishouden per persoon duurder is dan een tweepersoonshuishouden.
Van het gezinsinkomen van partijen van € 4.456,-- per maand dient, zoals hiervoor berekend, € 1.250,-- per maand te worden beschouwd als kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen van partijen, zodat er € 3.206,-- per maand resteerde voor de kosten van levensonderhoud van de man en de vrouw gezamenlijk. De vrouw heeft behoefte aan 60 % hiervan, zijnde € 1.923,--. In aanmerking genomen dat de verdiencapaciteit van de vrouw, zoals hiervoor overwogen, tenminste € 937,-- netto per maand bedraagt, berekent de rechtbank de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man op € 986,-- netto per maand. Gebruteerd komt dat neer op een behoefte die kan worden vastgesteld op ten minste de (gewijzigde) verzochte bijdrage van € 1.500,-- per maand. Het is redelijk dat de man naar draagkracht in deze huwelijksgebonden behoefte voorziet.
Partijen zijn voorts verdeeld over de draagkracht van de man.
Ter beoordeling van de draagkracht van de man rekent de rechtbank op grond van de overgelegde salarisspecificaties van periode13 van 2008 en periodes 1 en 2 van 2009 met een bruto inkomen van € 4.568,-- per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, de eindejaarsuitkering van € 4.568,-- bruto en de maandelijkse uitbetaling levensloopregeling van € 66,06 bruto. Voorts houdt de rechtbank rekening met de bijtelling auto van omgerekend € 717,70 bruto per maand, nu de man naast het zakelijk gebruik van de auto van de werkgever tevens het privégebruik daarvan geniet en dat voordeel op geld waardeerbaar is en als inkomen dient te worden aangemerkt. In zoverre wordt afgeweken van het rapport van de Werkgroep alimentatienormen, nu daarin wordt geadviseerd deze bijtelling niet mee te nemen en geen rekening te houden met de daarover verschuldigde belasting. De methode van bijtelling dient echter te worden beschouwd als het meest in overeenstemming met de werkelijkheid, nu op deze wijze het netto voordeel in het besteedbaar inkomen wordt meegeteld in plaats van de verschuldigde belasting.
Aldus gerekend bedraagt het bruto jaarinkomen van de man € 77.511,-- te verminderen met de premies WIA-, ANW- en WGA-hiaat van totaal € 825,-- per jaar en te vermeerderen met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ad € 2.233,--, zodat het belastbaar jaarloon van de man € 78.919,-- bedraagt.
Rekening houdend met alles op jaarbasis - het eigenwoningforfait ad € 1.928,--, de hypotheekrente ad € 9.186,--, de algemene heffingskorting ad € 2.007,--, de arbeidskorting ad € 1.504,-- en de inkomensheffing berekent de rechtbank het besteedbare inkomen van de man op € 4.344,-- per maand.
Vast staat dat de jongmeerderjarige dochter van partijen [kind3] bij de man woont. Zij heeft haar studie stopgezet, verdient wat bij in een pizzeria en werkt daarnaast acht uur per week bij TNT. [kind3] is van plan in september 2009 opnieuw te gaan studeren. Gelet op het feit dat [kind3] weer gaat studeren is de keus van de man om [kind3] geen kostgeld te laten betalen te billijken.
Nu gebleken is dat [kind3] een betrekkelijk gering inkomen heeft en de man voor haar een aantal financiële lasten voor zijn rekening neemt, zal de rechtbank, mede gelet op de behoefte van de kinderen ten tijde van de samenleving in gezinsverband, uitgaan van de bijstandsnorm voor een eenoudergezin van € 1.155,-- per maand minus de woonnorm van € 202,--.
Voor de bepaling van het draagkrachtloze inkomen van de man gaat de rechtbank voorts uit van de navolgende, door de vrouw niet betwiste lasten, op maandbasis:
• de hypotheekrente ad € 765,45;
• de premie levensverzekering ad € 158,50;
• het forfait overige eigenaarslasten ad € 95,--;
• de totale premie Zorgverzekeringswet van de man en [kind3] ad € 396,15, zijnde de basis- en aanvullende premie ad € 229,15 te vermeerderen met de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ad € 186,-- en het verplichte eigen risico (voor twee personen) van € 25,- en te verminderen met het in de bijstandsnorm voor een eenoudergezin begrepen nominale deel premie ZVW ad € 44,--.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de kosten van de omgangsregeling. Zij berekent die kosten op € 85,-- per maand, waarbij op basis van de hierna te melden omgangsregeling wordt uitgegaan van de verblijfskosten van € 32,50 per maand en de reiskosten op basis van één enkele reis per omgangsweekeinde met het openbaar vervoer van € 52,50 per maand (inclusief de kosten van één voordeelurenkaart, nu [kind3] geacht wordt met [kind1] mee te kunnen reizen). Aangezien de man een auto van de zaak heeft, behoeft slechts met één reis per weekeinde rekening te worden gehouden.
Van de draagkrachtruimte is 45% beschikbaar voor betaling van kinder- en partneralimentatie.
Aldus gerekend en rekening houdend met het belastingvoordeel wegens te betalen kinder-alimentatie laat de draagkracht van de man betaling van de oorspronkelijk verzochte bijdrage van € 400,-- per kind per maand toe. Gelet op de hoogte van het inkomen van de vrouw is zij niet in staat een bijdrage te leveren in de kosten van de kinderen, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
Rekening houdend met een bijdrage voor de minderjarige kinderen [kind1] en [kind3] van € 400,-- per kind per maand en rekening houdend met het belastingvoordeel dat de man heeft wegens alimentatiebetaling aan de vrouw, welk voordeel de rechtbank aan de vrouw toerekent, heeft de man ook draagkracht voor betaling van een bijdrage van € 400,-- per maand voor de vrouw.
Die bijdragen zijn naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat als volgt zal worden beslist.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen op 9 juni 1989 in de gemeente Lichtenvoorde met elkaar gehuwd;
verklaart de verzoeken omtrent de gewone verblijfplaats van [kind3] niet-ontvankelijk;
bepaalt dat de minderjarige kinderen [kind1], geboren op [1992] in de gemeente Zierikzee, en [kind2], geboren op [1995] te Zierikzee, hun gewone verblijfplaats bij de vrouw hebben;
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [kind1] en [kind3] voornoemd aan de vrouw zal betalen de som van € 400,-- (vierhonderd euro) per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige kinderen voornoemd aldus vast:
- dat de minderjarige [kind1] eenmaal per twee weken van vrijdag te 18.00 uur tot zondag te 18.00 uur en de helft van de reguliere vakanties, in overleg te bepalen, bij de man verblijft;
- dat de minderjarige [kind3] eenmaal per vier weken van vrijdag te 18.00 uur tot zondag te 18.00 uur en de helft van de reguliere vakanties, in overleg te bepalen bij de man verblijft;
- dat de ouders in gezamenlijk overleg met elkaar afspraken maken over het halen en brengen van de kinderen;
bepaalt dat de man, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw voor levensonderhoud zal betalen de som van € 400,-- (vierhonderd euro) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
beveelt dat partijen, nadat deze beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met elkaar overgaan tot verdeling van de ¬gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris;
benoemt – echter alleen voor het geval dat zij over de keuze van een notaris niet tot overeenstemming kunnen komen – mr. J.C.G.M. Beijsens, notaris gevestigd te Zierikzee, of diens waarnemer of opvolger en bepaalt dat:
- als de vrouw niet meewerkt aan de verdeling, mr. P.W. Bakkum, advocaat te Zierikzee, als haar vertegenwoordiger zal optreden;
- als de man niet meewerkt aan de verdeling, mr. P. de Jonge, advocaat te Zierikzee, als zijn vertegenwoordiger zal optreden;
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2009, in tegenwoordigheid van G.J. van Keulen, griffier.