RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850136-08
Uitspraak d.d.: 3 juni 2009
Tegenspraak – dip
Raadsman: mr. G.W.B. Meijer
[verdachte],
geboren op [1971 te plaats],
wonende te [plaats, adres].
De zaak is op 9 februari 2009 door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer in strafzaken in verband met de ernst van de feiten en de complexiteit van het bewijs.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 mei 2009.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006
tot en met 30 september 2006 te Wapenveld, gemeente Heerde, (telkens) met
[slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
bestaande uit het meermalen, althans eenmaal betasten en/of strelen, althans
het aanraken van de borsten, althans de borststreek;
art 247 Wetboek van Strafrecht
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006
tot en met 30 september 2006 te Wapenveld, gemeente Heerde, een of meermalen
door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke
verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten het geven
van geld voor beltegoed, (telkens) een persoon, [slachtoffer 1],
geboren op [1992] waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het meermalen,
althans eenmaal betasten en/of strelen, althans aanraken van de borsten,
althans de borststreek, te plegen of zodanige handelingen van verdachte te
dulden;
art 248a Wetboek van Strafrecht
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november
2001 tot en met 30 november 2001 te Hulst, met [slachtoffer 2], die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, althans
eenmaal strelen en/of betasten, althans aanraken van de borsten, althans de
borststreek en/of het naar beneden doen van haar pyjamabroek en/of haar
onderbroek;
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Standpunt van het openbaar ministerie2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de hierna te vermelden bewijsmiddelen feit 1 primair (alleen het strelen van de borsten) en feit 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Deze bewijsmiddelen zijn:
- de aangifte van [slachtoffer 1], pag. 26 e.v.;
- de verklaring van [moeder slachtoffers], pag. 35 e.v. en 83 e.v.;
- de verklaring vaan [ex-vrouw verdachte], pag. 90 e.v.;
- de verklaringen van verdachte, pag. 59 e.v.; 65 e.v. en 103 e.v..
B. Standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat het slaan van een arm om de schouder van je favoriete nichtje [slachtoffer 1], waarbij haar borsten worden aangeraakt, geen ontuchtige handelingis. Hij verzoekt vrijspraak van feit 1 en ontslag van rechtsvervolging (OVAR) voor het onderdeel in de tenlastelegging: “aanraken van de borsten, althans de borststreek”.
Voorts heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 betoogd dat verdachte heeft toegegeven over de buik van [slachtoffer 2] gestreeld te hebben, maar dat nergens uit blijkt dat dit met seksuele bedoelingen is gebeurd. Verdachte heeft verder verklaard dat bij het stoeien haar pyama- en onderbroek naar beneden zijn gegaan. Nu verdachte geen opzet heeft gehad tot het plegen van ontuchtige handelingen en volgens de raadsman de omschreven handelingen niet ontuchtig zijn, moet verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken. Gelet op het tijdsverloop is geen enkel sanctie meer op zijn plaats, aldus de raadsman.
C. Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 primair overweegt de rechtbank dat alleen het strelen van de borsten bewezen kan worden en dat verdachte van het overige dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht voor het bewijs van het onder 1 primair tenlastegelegde feit de navolgende redengevende feiten en omstandigheden aanwezig:
Op 1 augustus 2007 heeft [slachtoffer 1] aangifte3 gedaan tegen [verdachte].
Zij verklaart, dat ze net na de winter van 2006 verhuisd zijn naar Wapenveld. Neef [verdachte] kwam regelmatig bij hen over de vloer. Bij een van de boswandelingen ging [verdachte] aan haar zitten. Hij pakte haar eerst met zijn armen om haar heen en daarna begon hij haar helemaal vast te pakken. Hij ging dan achter haar staan en dan sloeg hij van achter twee armen om haar heen, bij haar borsten. De handen van [verdachte] kwamen samen aan de voorkant van haar lichaam bij haar borsten. Zij voelde dat zijn hand tegen haar borsten aan lag.
[moeder slachtoffers], moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft bij de politie verklaard4 dat [slachtoffer 1] verteld heeft dat [verdachte] haar steeds mee naar het bos nam. [slachtoffer 1] heeft verteld dat [verdachte] altijd zijn armen om haar heen sloeg, achter haar, en dat zij er dan niet achter weg kon komen. [verdachte] deed zijn armen om haar borsten. Ook stuurde hij haar SMS-jes met: “Ik mis je xxx”.
[ex-vrouw verdachte], ex-vrouw van verdachte heeft verklaard5, dat zij in 2006 een SMSje gelezen heeft en dacht zo ga je als 35/36-jarige man niet om met een 13-jarig meisje. Hierin stond onder meer: “Ik hou van je en wil je nooit meer kwijt”. Zij zag op de telefoon van [verdachte] dat hij deze SMSjes had verzonden aan [slachtoffer 1]. Zij heeft [verdachte] hiermee geconfronteerd en hij heeft toegegeven dat hij dit gedaan had en dat het niet normaal was.
Verdachte heeft verklaard6, dat hij [slachtoffer 1] SMSjes heeft gestuurd met: “Ik hou van jou” en “Ik mis je xxx”.
Hij heeft aan haar, zijn ex-vrouw en de moeder van [slachtoffer 1] toegegeven dat hij hiermee te ver is gegaan. Ook heeft hij wel eens tegen [slachtoffer 1] gezegd, dat als hij twintig jaar jonger zou zijn, dat hij wel wat met haar zou willen hebben. [slachtoffer 1] was toen 13 jaar oud.
Tijdens de wandelingen naar de koeien en in het bos liep hij wel eens hand in hand met [slachtoffer 1]. Bij het stoeien pakte hij [slachtoffer 1] wel eens van achteren om haar middel heen. Het kan zijn dat hij hierbij haar borsten heeft aangeraakt. [slachtoffer 1] had grote borsten voor haar leeftijd.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de SMS-berichtjes in combinatie met de gedragingen van verdachte tijdens de vele wandelingen, dat zijn genegenheid voor zijn nichtje verder ging dan binnen een familierechtelijke verhouding als gebruikelijk mag worden betiteld. Een man van 35/36 jaar gaat niet op deze manier om met een meisje van 13 jaar, zeker niet als zij te kennen heeft gegeven hiervan niet gediend te zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hier gaat om ontuchtige handelingen
De rechtbank vermag niet in te zien hoe dit verweer kan leiden tot niet-strafbaarheid van feiten of dader, zodat het beroep van de raadsman op ontslag van alle rechtsvervolging moet worden verworpen.
Ten aanzien van feit 2 acht de rechtbank voor het bewijs de navolgende redengevende feiten en omstandigheden aanwezig:
- de bekennende verklaring van verdachte bij de politie7 en ter terechtzitting8;
- de aangifte van [slachtoffer 2]9.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 september 2006 te
Wapenveld, gemeente Heerde, telkens met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande uit het meermalen strelen van de borsten;
2.
hij in de periode van 1 november 2001 tot en met 30 november 2001 te Hulst,
met [slachtoffer 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het strelen of betasten, althans aanraken
van de borsten, en het naar beneden doen van haar pyjamabroek en haar onderbroek.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten onder 1 primair en 2, veroordeeld wordt tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling. Daarnaast een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen tot een bedrag van €1000,00 per persoon, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting en uit het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport, is gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover de opmerking van de raadsman met betrekking tot het tijdsverloop van feit 2, betrekking heeft op de verjaringstermijn, dit verweer niet opgaat gelet op de Wet van 7 juli 1994, Stb. 229.
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank bij feit 2 in aanmerking genomen dat de ontuchtige handeling slecht éénmaal heeft plaatsgevonden in vermelde periode. De op te leggen straf zal daarom anders uitvallen dan door de officier van justitie gevorderd.
Verdachte heeft zich als 35/36-jarige man schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn nichtjes van toen 11 en 13 jaar oud.
Daarmee heeft hij tevens misbruik gemaakt van zijn vertrouwenspositie als oudere neef tegenover zijn veel jongere nichtjes, die gelet op hun jonge leeftijd jegens hem in een afhankelijke positie verkeerden. Op die leeftijd moeten kinderen nog worden beschermd tegen personen die (in ieder geval op seksueel gebied) veel volwassener zijn dan zij. Dat is de reden dat de wetgever seksueel contact tussen volwassenen en kinderen onder de zestien strafbaar heeft gesteld.
Verdachte is daarbij volledig voorbijgegaan aan de psychische schade die hij daarmee eventueel aan het slachtoffer kon berokkenen. De ervaring leert dat de uiteindelijke gevolgen pas op de lange termijn volledig vast te stellen zijn.
Bij het bepalen van de strafduur heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de reclassering het recidiverisico als verhoogd inschat en verdachte - in het kader van verplicht reclasseringscontact – zich bereid heeft verklaard mee te willen werken aan een intake en mogelijke ambulante behandeling bij de Tender of een vergelijkbare polikliniek.
De rechtbank zal dit als bijzondere voorwaarde opleggen.
Tenslotte heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke straf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, met een proeftijd van twee jaar.
Vordering van de benadeelde partijen
De minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 1] (*[1992]), wonende te [adres te plaats], gemachtigd door haar [moeder slachtoffers], heeft zich in het strafproces gevoegd, ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde met een vordering tot schadevergoeding, betreffende materiële schade ten bedrage van € 250,00 en immateriële schade ten bedrage van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2006. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] (*[1990]), wonende te [adres te plaats], heeft zich in het strafproces gevoegd, ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde met een vordering tot schadevergoeding, betreffende immateriële schade ten bedrage van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2001. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de beide benadeelde partijen kunnen worden toegewezen tot een bedrag € 1000,00 per persoon. Voor het overige dienen zij niet-ontvankelijk verklaard te worden in hun vorderingen. Tevens vordert hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen niet toegewezen moeten worden.
Gezien de voorgeschiedenis van [slachtoffer 1] is het leed en de schade die zij heeft ondervonden naar zijn mening niet aan verdachte toe te schrijven.
Het leed dat [slachtoffer 2] heeft ondervonden was kennelijk zo “groot”, dat zij de volgende dag al weer toenadering heeft gezocht tot verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun vorderingen. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen naar voren is gekomen, acht de rechtbank de vorderingen - wegens betwisting en de achterliggende problematiek bij de slachtoffers - niet zo eenvoudig van aard, dat zij zich lenen voor afdoening in deze strafrechtelijke procedure. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen alsnog voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
* bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit schuldig maakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet naleeft;
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt,
ook als dit inhoudt een ambulante behandeling bij de Tender of een vergelijkbare polikliniek en/of het volgen van een cursus;
* geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
* verklaart ten aanzien van feit 1 de benadeelde partij [slachtoffer 1], niet-ontvankelijk in haar vordering;
* verklaart ten aanzien van feit 2 de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mr. Borgerhoff Mulder, voorzitter, Mr. Kleinrensink en mr. Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van mw. De Badts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juni 2009.
Mr. Knoop en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s, betreft dit delen van de in wettelijke vorm opgemaakte processen -verbaal, als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte (stam)proces-verbaal nr. PL0612/08-205432 van 2 juli 2008 (voor zover niet anders is vermeld).
2 Zoals weergegeven in het op schrift overgelegde requisitoir
3 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], p.26-31
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder slachtoffers], p.35-40
5 Proces-verbaal van verhoor getuige [ex-vrouw verdachte], p. 46-48
6 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 61, 66
7 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p.103-104
8 Proces-verbaal ter terechtzitting van 20 mei 2009
9 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], p. 77-81