ECLI:NL:RBZUT:2009:BI2535

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
94826 / HA ZA 08-734
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertrouwensbeginsel en dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een perceel met een recreatiewoning, de Gemeente Ermelo aangeboden om zijn beroepschrift in te trekken tegen een last onder dwangsom. De Gemeente heeft dit aanbod niet expliciet afgewezen, maar heeft enkel gecommuniceerd dat men ervan uitging dat het beroepschrift werd ingetrokken. Eiser heeft in dit verband gerechtvaardigd vertrouwd op de mededeling van de Gemeente dat er geen dwangsommen meer zouden worden ingevorderd. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente in strijd met het vertrouwensbeginsel handelt door toch over te gaan tot invordering van de opgelegde dwangsom. De procedure omvatte een dagvaarding, conclusies van antwoord, repliek en dupliek, en diverse correspondentie tussen de partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een regeling is getroffen tussen eiser en de Gemeente, waardoor de Gemeente niet meer tot invordering van het bedrag van € 8.000,-- over kan gaan. De Gemeente heeft betoogd dat de dwangsom niet verjaard is en dat de juridisch beleidsmedewerker niet bevoegd was om namens de Gemeente te handelen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Gemeente gebonden is aan de afspraken die zijn gemaakt, omdat de Gemeente zelf de schijn heeft gewekt dat de beleidsmedewerker bevoegd was. Het verzet van eiser is gegrond verklaard, het dwangbevel is buiten werking gesteld en de Gemeente is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 94826 / HA ZA 08-734
Vonnis van 25 februari 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
advocaat: mr. P.J. Graafstal
tegen
DE GEMEENTE ERMELO,
zetelende te Ermelo,
advocaat: mr. C.B. Gaaf
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van het perceel [perceel te plaats] (hierna: het perceel). Er bevindt zich een recreatiewoning op het perceel. Op dit perceel is het bestemmingsplan “Buitengebied 1983” (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. Volgens dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming “verblijfsrecreatieterrein”.
Ingevolge artikel 29 lid 3 sub i van de planvoorschriften mag op het perceel een vrijstaande berging gebouwd worden van 4 m².
2.2. [eiser] heeft op het perceel een schuur/berging geplaatst met een oppervlakte van 48 m² (hierna: de berging).
2.3. Op 3 januari 2006 hebben B&W aangekondigd voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen.
2.4. Op 30 januari 2006 hebben B&W een last onder dwangsom aan [eiser] opgelegd, inhoudende dat hij, indien hij niet binnen zes weken de overtreding zou beëindigen, een dwangsom van € 2.000,-- zou verbeuren voor iedere week dat hij de overtreding zou laten voortduren (productie 2 bij conclusie van antwoord). Het maximum aan te verbeuren dwangsommen is gesteld op € 20.000,--.
2.5. Bij beslissing op bezwaar van 10 augustus 2006 hebben B&W het tegen het onder 2.4. vermelde besluit ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard. Daarbij is de begunstigingstermijn opgeschort tot 1 oktober 2006.
2.6. [eiser] heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
2.7. Bij brief van 28 februari 2007 hebben B&W [eiser] onder meer bericht (productie 5 bij conclusie van antwoord):
“(…) Wij hebben geconstateerd dat niet aan de lastgeving is voldaan en dat de met de wet strijdige situatie voortduurt. Hierdoor zijn in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 1 november 2006, zijnde vier weken, dwangsommen verbeurd. Gevolg hiervan is dat u € 8.000,00 verschuldigd bent aan de gemeente Ermelo. Gezien het feit dat de begunstigingstermijn op 1 oktober 2006 is verstreken, maken wij u erop attent dat inmiddels het maximum van de te verbeuren dwangsommen van rechtswege is verbeurd. Wij behouden ons dan ook het recht voor de rest van de verbeurde dwangsommen in te vorderen. (…)”
2.8. B&W hebben [eiser] op 25 april 2007 en 30 mei 2007 gesommeerd om te betalen (productie 6 bij conclusie van antwoord).
2.9. Op 4 juni 2007 heeft de advocaat van [eiser] bij faxbericht het navolgende aan de Gemeente medegedeeld (productie 7 bij conclusie van antwoord):
(…) Alhoewel cliënt het niet eens is met uw aanschrijving tot afbraak, is hij bereid om te overleggen tot een oplossing. In dat kader laat hij weten, van zijn kant zijn spullen elders onder te brengen en de berging te verwijderen. (…)
Van uw kant verwacht hij dan dat allerlei acties op dit onderdeel worden beëindigd. Gezamenlijk kunnen wij ons tot de Rechtbank wenden, in het kader van een oplossing en nog een kort uitstel vragen ter effectuering. Vervolgens kunnen wij de Rechtbank vragen de procedure te schrappen.
Dit voorstel wordt wel gedaan onder voorbehoud van alle rechten in die zin, dat ik binnen vier dagen na heden van u verneem en een oplossing wordt bereikt. Anders kan daarop geen beroep worden gedaan, en behoud een ieder zijn eigen standpunt.”
Het faxbericht is gericht aan “Gemeente Ermelo, College van B&W”.
2.10. B&W hebben vervolgens op 7 juni 2007 [eiser] bericht (productie 8 bij conclusie van antwoord):
“Naar aanleiding van uw fax van 4 juni 2007 delen wij u het volgende mede.
In deze fax geeft u aan dat [eiser] binnen vier weken aan de last, zoals gesteld in onze brief van 30 januari 2006 (…) zal voldoen.
Gelet op het voorgaande hebben wij conform uw verzoek besloten de handhaving op te schorten met vijf weken na dagtekening van deze brief. Wij gaan er voorts van uit dat u uw beroep intrekt. Een afschrift van deze intrekking zien wij zo spoedig mogelijk per fax tegemoet.”
Dit faxbericht is als volgt ondertekend:
“Het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
namens deze,
[juridisch beleidsmedewerker],
juridisch beleidsmedewerker.”
2.11. Op 10 juli 2007 heeft de advocaat van [eiser] de Gemeente een faxbericht gezonden met onder meer de navolgende inhoud (productie 9 bij conclusie van antwoord):
“Zojuist kreeg ik door, dat de schuur/berging door [eiser] is afgebroken. Ik neem aan, dat u dit zelve nog even wilt verifiëren.
Ik ga er van uit, dat over en weer hiermede de kwestie gesloten is, en met name zijdens de Gemeente Ermelo het cliënt niet verder in deze kwestie bemoeilijkt wordt. Finale kwijting over en weer. Zo ja, dan ga ik over tot intrekking van het beroep. De kwestie is dan onderling geregeld.
Ik hoor nog even van u terzake van de afbraak, en zal mij vervolgens tot de Rechtbank wenden.”
Het faxbericht is gericht aan “Gemeente Ermelo (…) t.a.v. [juridisch beleidsmedewerker]”.
2.12. Op 12 juli 2007 hebben B&W aan de advcocaat van [eiser] geschreven (productie 10 bij conclusie van antwoord):
“Op 10 juli 2007 hebben wij geconstateerd dat [eiser] voldaan heeft aan de last zoals gesteld in onze brief van 30 januari 2006 met kenmerk 2006/1810.
Wij gaan er dan ook van uit dat u het beroep intrekt. Een afschrift van deze intrekking zien wij zo spoedig mogelijk tegemoet.”
Dit faxbericht is wederom als volgt ondertekend:
“Het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
namens deze,
[juridisch beleidsmedewerker],
juridisch beleidsmedewerker.”
2.13. Op 17 juli 2007 heeft [eiser] zijn beroep bij de rechtbank ingetrokken.
2.14. In brieven van B&W van 31 juli 2007 en 20 februari 2008 is [eiser] aangemaand en gesommeerd om het bedrag van € 8.000,-- wegens verbeurde dwangsommen te betalen.
2.15. In een brief van B&W van 30 augustus 2007 aan de advocaat van [eiser] is vermeld:
“Naar aanleiding van uw brief van 16 augustus 2007 berichten wij u het volgende.
Met onze fax van 7 juni 2007 hebben wij besloten de handhaving vanaf die datum voor een periode van vijf weken op te schorten. Vanaf 7 juni 2007 zouden wij dus afzien van verdere handhaving totdat aan de last zoals gesteld in onze brief van 30 januari 2006 zou zijn voldaan. Dit betekent feitelijk dat de reeds verbeurde dwangsommen die nog niet geïnd waren niet geïnd zouden worden indien binnen deze termijn aan de gestelde last werd voldaan. Inmiddels is aan de last voldaan en hebben wij dan ook afgezien van het innen van de € 12.000,00 aan reeds verbeurde dwangsommen.
De reeds geïnde dwangsom van € 8.000,00 stond en staat niet ter discussie. Indien dit anders zou zijn geweest had u dit duidelijker moeten opschrijven in uw verzoek. In onze fax van 7 juni 2007 staat dan ook vermeld dat de handhaving wordt opgeschort ingaande vijf weken na dagtekening van deze fax. Door ons is dus niet gesteld dat reeds geïnde dwangsommen zullen worden kwijtgescholden. Wij gaan er dan ook van uit dat de € 8.000,00 binnen 14 dagen op onze rekening zal worden overgemaakt.”
2.16. Op 9 mei 2008 hebben B&W een dwangbevel uitgevaardigd.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] zal verklaren tot goed opposant tegen het dwangbevel van 9 mei 2008, nr. 08011549 – betekend op 28 mei 2008 – en dit buiten effect zal stellen onder verbod aan de Gemeente dwangsommen ten laste van [eiser] in te vorderen, althans de vordering van de Gemeente tot het bedrag ad € 8.000,-- met invorderingskosten ad € 1.428,-- en kosten exploit € 82,24 zal afwijzen, zijnde ongegrond en onbewezen, zo nodig met voorzieningen als de rechtbank geraden voorkomt en met veroordeling van de Gemeente in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
Er is een regeling met de Gemeente getroffen, zodat de Gemeente niet meer over kan gaan tot invordering van het bedrag van € 8.000,--.
De dwangsom is op grond van artikel 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) verjaard. De brief van B&W van 30 augustus 2007 is niet ontvangen en overigens niet aan [eiser] gericht.
4. Het verweer
4.1. De Gemeente concludeert tot ongegrondverklaring van het verzet en tot veroordeling van [eiser] tot betaling van de kosten van dit geding en het nasalaris van de procureur ad € 131,-- en in geval van betekening ad € 199,--, zulks met de bepaling dat deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn en dat over deze kostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de veertiende dag na het ten deze te wijzen vonnis.
4.2. De Gemeente voert de navolgende verweren aan.
De Gemeente is niet meegegaan in het voorstel dat [eiser] in zijn brief van 4 juni 2007 heeft gedaan. [eiser] wilde weliswaar dat de Gemeente finale kwijting verleende, doch B&W hebben in de brief van 7 juni 2007 slechts de verdere handhaving geschorst en [eiser] de tijd gegund om alsnog aan de last te voldoen. Ook in de brief van 12 juli 2007 hebben B&W niet verklaard dat zij akkoord gingen met finale kwijting over en weer. In deze brief is slechts verwoord dat geconstateerd was dat aan de last was voldaan en dat zij ervan uit gingen dat het beroep zou worden ingetrokken. Daarin is niet aangegeven dat de reeds verbeurde dwangsommen niet meer ingevorderd zouden worden. De brief van 12 juli 2007 is bovendien geen reactie op de brief van de advocaat van [eiser] van 10 juli 2007, maar is slechts geschreven naar aanleiding van de eigen constateringen van de Gemeente. [eiser] heeft weliswaar heel specifiek om finale kwijting gevraagd, maar heeft, toen hij deze niet heeft gekregen, geheel op eigen risico het beroep bij de rechtbank ingetrokken. De brief namens B&W is overigens ondertekend door [juridisch beleidsmedewerker]. Zij is juridisch beleidsmedewerker en heeft niet het mandaat om namens B&W overeenkomsten te sluiten. Nadat [eiser] aan de last had voldaan, besloot de Gemeente de schorsing van de verdere handhaving om te zetten in het afzien van verdere handhaving, hetgeen slechts betekende: het afzien van het invorderen van de resterende € 12.000,--.
Er is geen sprake van verjaring. De verjaring is telkens tijdig gestuit.
5. De beoordeling
5.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiser] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
5.2. Het oordeel omtrent de door [eiser] opgeworpen stelling dat de vordering van de Gemeente is verjaard, omdat de brief van B&W van 30 augustus 2007 hem niet heeft bereikt en aldus de verjaring van de vordering van de Gemeente niet tijdig is gestuit, kan, gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen, in het midden blijven.
5.3. [eiser] heeft (tevens) aangevoerd dat de Gemeente in strijd met de door de Gemeente in acht te nemen redelijkheid en zorgvuldigheid handelt, door thans tot invordering van het dwangbevel over te gaan.
Bij de beoordeling van deze stelling dient tot uitgangspunt dat aan de last onder dwangsom formele rechtskracht toekomt, zodat de wijze van totstandkoming en de inhoud daarvan niet in de verzetprocedure ter discussie kunnen worden gesteld. Wel kan daarin aan de orde worden gesteld of de Gemeente in redelijkheid tot zijn besluit om het dwangbevel uit te vaardigen had kunnen komen, dan wel of daardoor anderszins in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur wordt gehandeld. De Gemeente dient immers bij de invordering van het dwangbevel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel, in acht te nemen.
5.4. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [eiser] gewezen op de correspondentie die partijen, voorafgaand aan de intrekking van zijn beroep in de bestuursrechtelijke procedure, hebben gevoerd. Meer in het bijzonder zijn daarbij van belang de onder 2.9 en 2.11. vermelde faxberichten van de advocaat van [eiser] aan de Gemeente d.d. 4 juni 2007 en 10 juli 2007 en de onder 2.10. en 2.12. vermelde faxberichten d.d. 7 juni 2007 en 12 juli 2007, die zijn ondertekend door de juridisch beleidsmedewerker H. [juridisch beleidsmedewerker] (hierna: [juridisch beleidsmedewerker]). Volgens [eiser] hebben Burgemeester en Wethouders van de Gemeente in deze faxberichten zijn voorstel tot finale kwijting aanvaard.
5.5. Het gaat hier om de uitleg van een tussen partijen bereikte overeenstemming, in het zicht van een naderende bestuursrechtelijke procedure. Bij de uitleg van deze overeenstemming dient als uitgangspunt dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord op grond van een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, maar dat het daarbij aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
5.6. De overeenstemming is bereikt naar aanleiding van de onder 5.4. vermelde faxberichten van de advocaat van [eiser], gericht aan het college van Burgemeester en Wethouders, waarin een voorstel is vervat om “tot een oplossing” te komen. De advocaat heeft in zijn faxbericht van 4 juni 2007 aangegeven dat hij verwacht dat “allerlei acties op dit onderdeel worden beëindigd”, terwijl hij in zijn faxbericht van 10 juli 2007 vraagt om “finale kwijting”. Onder finale kwijting wordt naar gangbaar spraakgebruik, zeker onder juristen, verstaan een kwijting voor hetgeen partijen over en weer van elkaar te vorderen hebben.
Klaarblijkelijk leidt ook de Gemeente, blijkens haar conclusie van antwoord en haar conclusie van dupliek, uit de faxberichten van de advocaat van [eiser] af dat het [eiser] er om te doen was dat de Gemeente, na intrekking van het beroep, niets meer van hem zou (in)vorderen in het kader van de aan hem opgelegde last.
Het had daarom op de weg van de Gemeente gelegen om, indien zij zich niet kon verenigen met het voorstel tot finale kwijting – inhoudend dat [eiser] niets meer aan de Gemeente verschuldigd zou zijn – dit voorstel uitdrukkelijk van de hand te wijzen.
Het tegendeel, namelijk dat [eiser] uit het feit dat de Gemeente niet expliciet iets over de finale kwijting heeft vermeld in haar faxberichten van 7 juni 2007 en 12 juli 2007, had moeten afleiden dat de Gemeente die finale kwijting niet wilde, houdt geen stand.
5.7. De Gemeente heeft nog ten verwere aangevoerd dat [juridisch beleidsmedewerker], ten tijde van de ondertekening van haar faxberichten, in de veronderstelling verkeerde dat [eiser] geen dwangsommen had verbeurd en dat zij om die reden niet is ingegaan op het punt van de finale kwijting. De rechtbank verstaat dit verweer aldus, dat de Gemeente geen gerechtvaardigd vertrouwen bij [eiser] gewekt kan hebben, omdat [juridisch beleidsmedewerker] niet op de hoogte was van de reeds verbeurde dwangsommen.
5.8. Dit verweer kan de Gemeente niet baten. Op grond van het bepaalde in artikel 3:35 van het Burgerlijk Wetboek kan immers tegen iemand die een verklaring of gedraging van een ander, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil. De advocaat van [eiser] heeft het faxbericht van 4 juni 2007, waarin zijn (eerste) voorstel is vervat, in algemene zin gericht tot het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente. Uit de omstandigheid dat [juridisch beleidsmedewerker] bij faxbericht van 7 juni 2007 heeft geantwoord op dit faxbericht en daarbij heeft verwezen naar de bij brief van 30 januari 2006 aan [eiser] opgelegde last, mocht (de advocaat van) [eiser] redelijkerwijs afleiden dat [juridisch beleidsmedewerker] ook het gehele dossier, inclusief de brief van 28 februari 2007 waarin de dwangsommen zijn verbeurd, onder zich zou hebben. Voorts had het op de weg van [juridisch beleidsmedewerker] gelegen om, op het moment dat in het faxbericht van 10 juli 2007 een voorstel tot finale kwijting werd gedaan, zichzelf ervan te vergewissen waarvoor deze finale kwijting werd gevraagd. Dat zij dit niet heeft gedaan, kan niet aan [eiser] worden tegengeworpen.
5.9. De Gemeente heeft daarnaast betoogd dat [juridisch beleidsmedewerker] geen mandaat had van het College van Burgemeester en Wethouders om een schikking te treffen.
[eiser] heeft daar tegenover aangevoerd dat de Gemeente, door [juridisch beleidsmedewerker] naar buiten toe te laten optreden, de schijn heeft opgewekt dat ze namens de Gemeente/ het College van Burgemeester en Wethouders spreekt. Daarbij heeft [eiser] er op gewezen dat op geen enkele wijze tijdig door [juridisch beleidsmedewerker] en/of de Gemeente(raad) en/of het College van Burgemeester en Wethouders, te kennen is gegeven dat de voorgestelde regeling en voorwaarden niet acceptabel waren.
5.10. Bij de beoordeling van het verweer van de Gemeente moet worden voorop gesteld dat een ambtenaar die onderhandelt, of toezeggingen doet, waartoe hij niet is gemandateerd, de Gemeente in beginsel niet kan binden. Dit is evenwel anders indien de onjuiste veronderstelling omtrent de bevoegdheid van deze ambtenaar voor rekening van de Gemeente dient te komen. Dit laatste doet zich niet alleen voor indien de onjuiste veronderstelling is gewekt door een gedraging van de wel bevoegde personen binnen de Gemeente, maar kan zich ook onder andere omstandigheden voordoen. Daarbij dient dan gelet te worden op factoren als de positie die de ambtenaar binnen de Gemeente inneemt en haar gedragingen, de omstandigheid dat de organisatie van de Gemeente en/of de verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen van de Gemeente, als gevolg van onduidelijkheid, onoverzichtelijkheid of ontoegankelijkheid van de desbetreffende regelingen, voor buitenstaanders ondoorzichtig zijn/is, alsmede eventuele nalatigheid aan de zijde van de Gemeente om de wederpartij tijdig op de onbevoegdheid van de ambtenaar opmerkzaam te maken (HR 27 november 1992, NJ 1993/287).
5.11. Gesteld noch gebleken is dat zijdens de Gemeente de mededeling is gedaan dat [juridisch beleidsmedewerker] niet bevoegd was om de Gemeente in het onderhavige geval te vertegenwoordigen. Daarentegen heeft [juridisch beleidsmedewerker] zich als de verantwoordelijke persoon jegens [eiser] gepresenteerd. Zij heeft immers geantwoord op het, op 4 juni 2007 gedateerde, faxbericht van de advocaat van [eiser], welk faxbericht gericht was aan het college van Burgemeester en Wethouders. Daaruit valt af te leiden – en dit mocht [eiser] redelijkerwijs ook daaruit op maken – dat de verantwoordelijke persoon binnen het College van Burgemeester en Wethouders dit faxbericht en het daarbij behorende dossier aan [juridisch beleidsmedewerker] had doorgespeeld. Het had op de weg van (de verantwoordelijke persoon binnen) het College van Burgemeester en Wethouders gelegen om [juridisch beleidsmedewerker] zelf afdoende te instrueren omtrent de door haar te nemen beslissingen en/of aan [eiser] kenbaar te (laten) maken dat [juridisch beleidsmedewerker] niet bevoegd was om zelf beslissingen te nemen. Gesteld noch gebleken is echter dat [juridisch beleidsmedewerker] jegens [eiser] het voorbehoud heeft gemaakt dat de overeengekomen schikking gefiatteerd moest worden door het College van Burgemeester en Wethouders, terwijl ook anderszins niet gesteld of gebleken is dat [eiser] ervan op de hoogte is gebracht dat de Gemeente niet gebonden kon worden aan de overeengekomen finale kwijting. Nu niet valt in te zien dat [eiser] op de hoogte had moeten zijn van de onbevoegdheid van [juridisch beleidsmedewerker], mocht hij er van uit gaan dat [juridisch beleidsmedewerker] als verantwoordelijke persoon zijn dossier onder zich heeft gekregen en daarin namens het College van Burgemeester en Wethouders beslissingen mocht nemen. Daartoe was te meer aanleiding, nu [juridisch beleidsmedewerker] het faxbericht, dat zij als reactie op het voorstel van de advocaat van [eiser] heeft verzonden, heeft ondertekend “namens het college van burgemeester en wethouders van Ermelo”. Ook het faxbericht van 12 juli 2007 heeft zij als zodanig ondertekend. Het had ook hier op de weg van (de verantwoordelijke persoon binnen) het College van Burgemeester en Wethouders gelegen om de bij de Gemeente in dienst zijnde ambtenaren te instrueren dat zij niet namens het College van Burgemeester en Wethouders mogen ondertekenen, indien zij geen mandaat hebben om de Gemeente te binden.
Nu de Gemeente klaarblijkelijk zelf de onduidelijkheid heeft geschapen die heeft geleid tot de onjuiste veronderstelling bij [eiser] dat [juridisch beleidsmedewerker] vertegenwoordigingsbevoegd was, komt het onbevoegdelijk handelen van [juridisch beleidsmedewerker] voor rekening van de Gemeente. De Gemeente is dan ook gebonden aan de tussen [juridisch beleidsmedewerker] en [eiser] bereikte schikkingsovereenkomst.
5.12. Ten overvloede wordt hierbij nog het navolgende overwogen. De Gemeente heeft bij de uiteenzetting van de feiten in haar conclusie van antwoord onder 8. en 10. zelf vermeld: “B&W hebben hem vervolgens op 7 juni 2007 bericht de handhaving op te schorten met vijf weken (…). Zij gaven aan ervan uit te gaan dat hij zijn beroep bij de rechtbank Zutphen zou intrekken.” en “Op 12 juli 2007 (…) schreven B&W dat zij geconstateerd hebben dat [eiser] aan de last had voldaan. Zij schreven dat zij ervan uitgingen dat [eiser] het beroep zou intrekken.”
Daarmee lijkt de Gemeente zelf ook het standpunt in te nemen dat hetgeen in deze faxberichten is verwoord de instemming had van het College van Burgemeester en Wethouders.
5.13. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de Gemeente, door de invordering van het dwangbevel, in strijd handelt met het bij [eiser] opgewekte vertrouwen dat zij niet meer tot invordering van de dwangsom zou overgaan. Het verzet is dan ook gegrond en de vordering van [eiser] om het dwangbevel buiten werking te stellen zal worden toegewezen. Daarmee is de Gemeente niet meer bevoegd om over te gaan tot invordering van de dwangsom(men) ten laste van [eiser], zodat [eiser] in zoverre geen belang meer heeft bij de overige vorderingen. Deze overige vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
5.14. De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht 303,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.156,44
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart het verzet gegrond,
6.2. stelt het dwangbevel van 9 mei 2008, nr. 08011549, betekend op 28 mei 2008, buiten werking,
6.3. veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.156,44,
6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. Boorsma en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2009.