ECLI:NL:RBZUT:2009:BI2490

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85865 JE RK 07-384
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid kinderrechter in jeugdzorgzaak

In deze zaak hebben ouders bezwaar gemaakt tegen een brief van de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming (SGJ) waarin werd aangegeven dat er geen beslissing kon worden genomen op hun bezwaarschrift. De SGJ heeft de ouders geïnformeerd dat zij geen bezwaarcommissie kent en dat hun bezwaarschrift retour werd gestuurd. De ouders hebben hierop beroep aangetekend bij de kinderrechter, die zich onbevoegd heeft verklaard. De kinderrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar de wetgeving omtrent de Jeugdzorg en de bedoeling van de wetgever, zoals vastgelegd in de relevante kamerstukken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de rechtsbescherming met betrekking tot beslissingen van bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders bij de civiele rechter moet worden geconcentreerd, en niet bij de bestuursrechter. Dit betekent dat de kinderrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de beroepschriften van de ouders. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de zaak niet verder behandeld. De uitspraak is gedaan op 3 maart 2009 door de kinderrechter in de rechtbank Zutphen, en de beslissing is openbaar gemaakt. De ouders waren niet ter terechtzitting verschenen, en de SGJ was vertegenwoordigd door een advocaat. De zaak betreft de ondertoezichtstelling van de dochters van de eisers, die eerder door de kinderrechter was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 85865 JE RK 07-384
uitspraak van de kinderrechter d.d. 3 maart 2009
in het geschil tussen:
1. [eiseresA]
2. [eiserB]
wonende te Heerde,
verder te noemen eisers, niet ter terechtzitting verschenen,
gemachtigde: voorheen J. Hop te Ermelo, thans hebben eisers geen gemachtigde meer,
en
Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming, namens de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, gevestigd te Amersfoort, verder te noemen de SGJ,
advocaat: mr. M. Kramer te Soest,
en
Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, gevestigd te Arnhem.
1. Aanduiding bestreden besluit
Een brief van de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming van
23 augustus 2006 waarin staat dat de SGJ geen besluit kan nemen op bezwaarschriften van eisers.
2. Feiten
De procedure heeft betrekking op de dochters van [dochterC]
[dochterC], geboren [1989],
[dochterA], geboren op [1992] te Zwolle en
[dochterB], geboren op [1995] te Zwolle.
Op 12 juli 2006 heeft de SGJ aan de ouders de navolgende brief gestuurd:
“op 19 juni 2006 ontving de heer [naam] van u een aanvraag voor afschrift van de dossiers en andere informatie van uw dochters. Omdat [dochterC] ouder dan 16 jaar is, zijn wij verplicht haar toestemming te vragen voor afgifte van het dossier. Zij heeft geen toestemming verleend, en daarom kunnen wij u haar dossier niet toezenden. Alle informatie die bij onze stichting over uw dochters bekend is, is terug te vinden in de dossiers, er is geen andere informatie voor handen. De dossiers van [dochterA] en [dochterB] zullen u worden toegezonden, zodra wij van u de in het door ons gehanteerde privacy reglement vastgestelde vergoeding hebben ontvangen. Deze vergoeding bedraagt in uw geval € 22,50, gezien de omvang van het dossier.
Eisers hebben op 9 augustus 2006 bezwaar gemaakt tegen de voormelde brief.
De dochters van eisers zijn bij beschikkingen van de kinderrechter onder toezicht gesteld van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, die daarvan de uitvoering heeft opgedragen aan de SGJ. De ondertoezichtstelling wordt feitelijk uitgevoerd door de SGJ. Deze rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van [dochterA] en [dochterB] bij beschikking van 28 augustus 2008 laatstelijk verlengd tot 31 augustus 2009.
3. Procesverloop
Bij beroepschriften van 17 juni 2006 hebben eisers beroep aangetekend bij de rechtbank te Utrecht tegen de in de brief van 23 augustus 2006 verwoorde weigering van de SGJ om een beslissing te nemen op de bezwaarschriften van 5 april 2006. In de brief van 23 augustus 2006 staat:
“(…) Een dezer dagen ontvingen wij bezwaarschriften van u, gericht aan de leden van de bezwaarcommissie.
Genoemde stukken sturen wij u bijgaand retour. Wij hebben geen bezwaarcommissie. Wel een externe klachtencommissie. Indien u een klacht wenst in te dienen bij die commissie, kunt u dat doen op de wijze die beschreven is in artikel 3 van bijgevoegde klachtenregeling. (…)”.
De kinderrechter te Utrecht heeft de onderhavige procedures bij uitspraak van
13 december 2006 verwezen naar deze rechtbank.
Mede namens verweerder is door de SGJ op 8 juni 2007 een verweerschrift ingediend.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 juni 2007 heeft de kinderrechter de beroepen van eisers kennelijk gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten vernietigd en de bezwaren van 25 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
Namens de ouders is bij brieven van 24 juli 2007 verzet gedaan tegen de uitspraak van de kinderrechter van 15 juni 2007. Ook de SGJ en BJZ hebben tegen deze uitspraak van de kinderrechter verzet gedaan.
De rechtbank te Zutphen heeft zich bij beschikking van 2 oktober 2007 onbevoegd verklaard om van voornoemde verzetschriften kennis te nemen en de zaken in de stand waarin zij zich bevonden verwezen naar het gerechtshof te Arnhem.
Het gerechtshof te Arnhem heeft zich bij beschikking van 13 mei 2008 onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rechtbank te Zutphen om op het verzet te beslissen.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank te Zutphen van
18 juli 2008 is het verzet gegrond verklaard.
Op 28 november 2008 is het beroep van eisers ter terechtzitting behandeld, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
4. Motivering
De SGJ voert als meest verstrekkende verweer aan dat de kinderrechter (als bestuursrechter) onbevoegd is van de beroepschriften kennis te nemen. Hierover wordt als volgt overwogen.
De wetgever heeft in het kader van de totstandkoming van de Wet op de Jeugdzorg bovendien de wens uitgesproken dat de rechtsbescherming, op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens, ten aanzien van beslissingen van bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders bij de (gewone) civiele rechter wordt geconcentreerd. Daartoe heeft de wetgever in artikel 105 Wet op de Jeugdzorg bepaald dat een beslissing als bedoeld in de artikelen 30 derde lid, 35, 36 en 38 tweede lid van de Wet bescherming persoonsgegevens, geldt als een beslissing genomen door een ander dan een bestuursorgaan. Dat brengt mee dat beroep bij de kinderrechter (als bestuursrechter) niet mogelijk is. Zie de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2001-2002, 28 168, nr. 3, blz. 85:
“Om te bewerkstelligen dat de rechtsbescherming op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens met betrekking tot beslissingen van bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders slechts één rechterlijke instantie bevoegd is, wordt in dit artikel voorgesteld dat al deze geschillen zullen worden behandeld door de arrondissementsrechtbank, ook al handelt de stichting of de zorgaanbieder als bestuursorgaan.”.
Wat er ook zij van de vraag of brief van 12 juli 2006 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb, uit het feit dat, gelet op artikel 105 Wet op de Jeugdzorg, tegen beslissingen die betrekking hebben op de Wet bescherming persoonsgegevens geen bezwaar en beroep mogelijk is, volgt dat de kinderrechter (als bestuursrechter) onbevoegd is en dat alleen de (gewone) civiele rechter bevoegd is kennis te nemen van verzoeken in deze.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:2 Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep de schriftelijke weigering een besluit te nemen en het niet-tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Uit artikel 6:2 Awb volgt echter dat onder het uitsluiten van bezwaar en beroep in het kader van rechtsbescherming op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens ten aan zien van beslissingen van bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders, ook begrepen is het uitsluiten van beroep tegen het niet-tijdig nemen van een beschikking op bezwaar dan wel tegen de schriftelijke weigering een beschikking op bezwaar te nemen. In deze zin ook ABRvS 7 augustus 2006 (LJN AZ6682). Voorts zou het gelijkstellen van de schriftelijke weigering te beslissen op bezwaar dan wel het niet-tijdig beslissen op het bezwaar in dit geval niet te verenigen zijn met de (expliciete) bedoeling van de wetgever. Vergelijk ABRvS 11 november 2002, AB 2003, 65. De omstandigheid dat de SGJ bij brief van 23 augustus 2006 heeft geweigerd beschikkingen op bezwaar te nemen, doet dus aan de slotsom dat de kinderrechter (als bestuursrechter) onbevoegd is niet af.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter nog dat in artikel 5 lid 5 Wet op de Jeugdzorg weliswaar is bepaald dat de kinderrechter (als bestuursrechter) bevoegd is ten aanzien van beroepen tegen beschikkingen op grond van artikel 5 lid 2 of artikel 6 lid 4 Wet op de Jeugdzorg, maar dat deze bepaling slechts ziet op indicatiebesluiten voor vrijwillige jeugdzorg, terwijl een dergelijk besluit in deze kwestie niet aan de orde is.
Tot slot overweegt de kinderrechter dat artikel 6:15 Awb (de doorzendplicht) niet voorziet in doorzending van een procedure van de bestuursrechter naar de civiele rechter. In deze zin ook ABRvS 6 november 2002, JB 2003,8.
5. De beslissing
de rechtbank:
verklaart zich onbevoegd.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.S.W. Lucassen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.