ECLI:NL:RBZUT:2009:BG9525

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
5 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/59 WOW44
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor woningen aan de Beatrixweg te Hoorn in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 5 januari 2009 uitspraak gedaan over de weigering van een bouwvergunning voor woningen aan de Beatrixweg te Hoorn. Eiseres, Vastgoed B.V., had een aanvraag ingediend voor de bouw van acht woningen op een perceel dat volgens het bestemmingsplan de bestemming 'bedrijven' had. De gemeente Heerde, als verweerder, heeft de aanvraag afgewezen omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en er geen vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kon worden verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de provinciale diensten negatief adviseerden over het bouwplan, omdat het perceel zich in een ecologische verbindingszone bevond. Dit advies was in lijn met het provinciaal beleid, dat de bouw van woningen in deze zone niet toestond. Eiseres heeft betoogd dat er toezeggingen zijn gedaan door de gemeente om alsnog een bouwvergunning te verlenen, maar de rechtbank heeft dit standpunt verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze toezeggingen. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de weigering van de bouwvergunning rechtmatig was en in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: 08/59 WOW44
Uitspraak in het geding tussen:
[naam] Vastgoed B.V.
te [plaats],
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 december 2007, verzonden 17 december 2007.
2. Feiten
Bij afzonderlijke besluiten van 27 maart 2006 heeft verweerder afwijzend beslist op aanvragen van eiseres om afgifte van bouwvergunningen voor woningen op het [preceel] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Heerde, [kadastraal nummer]. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het namens eiseres tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 28 november 2007 gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en bepaald is dat verweerder een nieuw besluit neemt op bezwaar.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Bij brief van 31 december 2007, gericht aan verweerder, heeft eiseres geageerd tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft dit schrijven op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank teneinde het als beroepschrift te doen behandelen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Partijen hebben nadien hun standpunten nader uiteengezet en nog nadere stukken in het geding gebracht.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 oktober 2008, waar namens eiseres [naam] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Pasveer.
4. Motivering
4.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiseres zich mede richt tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Heerde van 4 april 2006, waarbij van eiseres leges zijn geheven voor het in behandeling nemen van een viertal aanvragen om bouwvergunning. Vaststaat dat de heffingsambtenaar bij besluit van 17 januari 2008 de bezwaren van eiseres tegen het legesbesluit niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat eiseres hiertegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de grieven met betrekking tot opgelegde leges thans buiten beschouwing dienen te blijven, nu verweerder ter zake afzonderlijke besluiten heeft genomen, die inmiddels in rechte vaststaan.
4.2 In geding is de weigering om aan eiseres een bouwvergunning te verlenen.
4.3 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet - voor zover hier van belang -
mag alleen en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan gesteld zijn.
Op grond van artikel 46, derde lid, van de Woningwet wordt een bouwaanvraag die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
4.4 Het bouwplan voorziet in de bouw van acht woningen op [een perceel] te [plaats], gemeente Heerde. Dat perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan “Hoorn, 3e herziening” en heeft daarin de bestemming “bedrijven”. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan.
De rechtbank begrijpt de grieven van eiseres aldus dat uitsluitend in geschil is de weigering van verweerder om voor het bouwplan van eiseres vrijstelling te verlenen op grond van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.5 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Verder is vereist dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten is vereist dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Ingevolge het eerste lid wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
4.6 Verweerder heeft naar aanleiding van het bouwplan van eiseres in 2005 een voorontwerp bestemmingsplan “Hoorn, 7e partiële herziening [perceel]” in procedure gebracht.
Met betrekking tot dit voorontwerp heeft de dienst Ruimte, Economie en Welzijn van de provincie Gelderland bij brief van 23 november 2005 het volgende opgemerkt:
“Voorliggend ontwerp-bestemmingsplan heeft tot doel in het voormalige schoolgebouw drie woningen te realiseren, in het voormalig coöperatiegebouw vijf wooneenheden en in het achterliggende gebied acht woningen te bouwen.
De diensten merken op dat het plangebied, volgens het Streekplan Gelderland 2005, gelegen is in een ecologische verbindingszone (evz), in en langs het Apeldoorns kanaal. Het provinciale beleid voor ecologische verbindingszones, onderdeel van het Groen Blauw-raamwerk, is verwoord in het streekplan, pagina 94 e.v. In het plangebied bevindt zich een groen gebied, dat een bijdrage levert aan de evz (de “verruigde tuin”). Het omzetten hiervan in bebouwd oppervlak is in strijd met de doelen van ons ruimtelijk beleid.”
en
“De diensten komen tot de conclusie dat zij positief staan tegenover het herbestemmen van beide beeldbepalende gebouwen, de voormalige school en het voormalige coöperatiegebouw, maar constateren strijdigheid met het beleid met betrekking tot de bouw van acht woningen, ten zuiden van de bebouwing aan [perceel].
Zij adviseren voorliggend plan niet, of anders in beperkte vorm, verder in procedure te brengen.”.
In een brief van 23 februari 2006 heeft voornoemde dienst van de provincie Gelderland het voormelde standpunt nog nader toegelicht.
De VROM-inspectie heeft bij brief van 28 december 2005 als volgt geadviseerd:
“Ik ben het met de aanbevelingen van de provinciale dienst eens om het plan deels (voor zover het herbestemmingen van de bestaande bebouwing betreft) en met in achtneming van de gemaakte opmerkingen verder in procedure te brengen. Voor de bouw van acht nieuwe woningen adviseer ik u het plan niet verder in procedure te brengen.”.
Naar aanleiding van deze adviezen heeft verweerder vervolgens op 23 mei 2006 besloten de procedure met betrekking tot genoemd voorontwerp bestemmingsplan stop te zetten, omdat het planologisch niet haalbaar is.
4.7 De rechtbank stelt voorop dat vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, WRO in het onderhavige geval zou kunnen worden verleend in de volgende categorieën van gevallen:
a. een project dat past binnen de door gedeputeerde staten van Gelderland op 15 november 2005 in verband met artikel 19, tweede lid, van de WRO vastgestelde vrijstellingslijst of
b. een project dat past binnen een voorontwerp bestemmingsplan waarover, op basis van artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro), positief is geadviseerd door de provinciale diensten en de Inspecteur van VROM.
Zoals verweerder terecht heeft betoogd, is in de hiervoor genoemde vrijstellingslijst echter als algemene voorwaarde opgenomen dat van de in de lijst genoemde mogelijkheden geen gebruik mag worden gemaakt indien het project in strijd is met provinciaal beleid. Nu in de brief van 23 november 2005 van de provincie Gelderland uitdrukkelijk is gesteld dat het bouwplan in strijd is met het provinciaal beleid, is verweerder, gelet ook op de hiervoor genoemde algemene voorwaarde, naar het oordeel van de rechtbank niet bevoegd om op die grond vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank eveneens het geval met betrekking tot de hiervoor onder b vermelde categorie, gelet op de negatieve advisering met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan “Hoorn, 7e partiële herziening [perceel]” en de omstandigheid dat verweerder dit bestemmingsplan na genoemde negatieve advisering uit de procedure heeft gehaald.
4.8 De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat van de zijde van verweerder, dan wel door de burgemeester van de gemeente Heerde tijdens een bespreking op 24 oktober 2006, de toezegging is gedaan dat alsnog een bouwvergunning zou worden afgegeven. Eiseres heeft dit standpunt onvoldoende onderbouwd, terwijl de rechtbank ook in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten heeft gevonden dat toezeggingen als door eiseres gesteld zijn gedaan. Daarbij laat de rechtbank in het midden of die toezeggingen
- gelet op hetgeen onder 4.7 is overwogen - tot de beoogde vrijstelling zouden hebben kunnen leiden.
De stelling van eiseres dat de Provinciale adviezen onjuist zijn en dat verweerder hiervan op de hoogte was, wordt door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.9 Gelet op het voorgaande kan de weigering vrijstelling te verlenen in rechte stand houden. Nu het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan kon verweerder gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet geen bouwvergunning verlenen. Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen aanleiding voor een ¬veroordeling in proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, voorzitter, mr. L.J.P. Lambooij en mr. J.W.A. Fleuren, leden, en in het openbaar uitgesproken op in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen als griffier.