ECLI:NL:RBZUT:2008:BG6963

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80340 / HA ZA 06-925
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handelwijze van vennootschappen ter verijdeling van verhaal van schuldeisers

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 15 oktober 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de curator van de failliete vennootschap ASBESTSANERING B.V. vorderingen heeft ingesteld tegen verschillende gedaagden, waaronder HOLDING B.V. en andere vennootschappen. De curator stelde dat de ondernemingsactiviteiten van ASBESTSANERING B.V. met geen ander oogmerk zijn beëindigd dan om het verhaal van schuldeisers te verijdelen, en dat deze activiteiten zijn voortgezet door de gedaagden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator in zijn bewijsvoering is geslaagd, waarbij de gedaagden niet voldoende feiten en omstandigheden hebben aangedragen om de stellingen van de curator te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens de schuldeisers van de failliete vennootschap, en dat zowel de bestuurder als de middellijke bestuurders aansprakelijk zijn voor de schade die hierdoor is ontstaan. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot schadevergoeding aan de curator, waarbij de omvang van de schade nog nader moet worden vastgesteld. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding en de mogelijkheid tot hoger beroep is toegestaan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 80340 / HA ZA 06-925
Vonnis van 15 oktober 2008
in de zaak van
[curator],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] ASBESTSANERING B.V.,
kantoorhoudende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. S.O.H. Bakkerus,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde A] HOLDING B.V.,
gevestigd te [plaats],
2. [gedaagde B],
wonende te [plaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde C] B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.J. Zeyl.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagden]. genoemd worden. Gedaagde partijen afzonderlijk zullen hierna respectievelijk [gedaagde A], [gedaagde B] en [gedaagde C] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 januari 2008
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 maart 2008
- de conclusie van eiswijziging alsmede de gronden daarvan, tevens conclusie na enquête van de curator
- de akte van bezwaar tegen eiswijziging van [gedaagden].
- de beslissing van de rolrechter van 18 juni 2008
- de antwoordconclusie na enquête van [gedaagden].
- de akte uitlating producties van de curator.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Nu het bezwaar tegen de wijziging van de eis en de grondslagen daarvan gegrond is verklaard, zal het geschil slechts worden beoordeeld op de grondslagen die vóór het tussenvonnis zijn aangevoerd.
Opgemerkt wordt overigens dat de subsidiaire eis van de curator (reeds in het tussenvonnis) aldus is opgevat dat deze namens de gezamenlijke schuldeiseres is ingediend.
2.2. In het vonnis van 9 januari 2008 (hierna: het tussenvonnis) is [gedaagden]. toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshandse oordeel dat [gedaagde C] de activiteiten van [eiser] heeft voortgezet.
[gedaagden]. heeft [gedaagde B] en de bedrijfsleider van [gedaagde C], [bedrijfsleider gedaagde C], als getuigen laten horen.
Bij de waardering van de verklaring van [gedaagde B] dient voorop te staan dat ten deze – anders dan de curator betoogt – artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat een partijgetuigeverklaring omtrent de door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs, niet van toepassing is. Zoals al is overwogen in het tussenvonnis onder 5.7., is immers de bewijslast en het bewijsrisico voor de stellingen van de curator ingevolge de hoofdregel op de curator blijven rusten, zodat aan de verklaring van [gedaagde B] vrije bewijskracht toekomt.
2.3. [gedaagde B] heeft als partijgetuige verklaard:
“U vraagt mij waarom in de akte van oprichting, het handelsregister en de jaarstukken telkens als doelomschrijving is vermeld: “het verwijderen van asbest en andere giftige stoffen alsmede andere bijkomende werkzaamheden”. We hebben er niet bij stilgestaan dat de omschrijving in deze stukken anders moest zijn. We hadden daar niet over nagedacht. Deze omschrijving is ooit bedacht en staat ook bij de vennootschap voor sloopwerk en ook bij de vennootschap voor machineverhuur. We hebben destijds besloten een nieuwe vennootschap op te richten in verband met de verschillende certificaten die nodig waren voor het mobiel puinbreken, het verwijderen van asbest en de bodemsanering. Voor het mobiel puinbreken is het certificaat 2506 nodig, voor het verwijderen van asbest is het certificaat 5050 nodig en voor de bodemsanering is weer een ander certificaat nodig. We hebben toen op advies van de certificerende instantie BDA Intron het mobiel puinbreken en de bodemsanering ondergebracht bij [gedaagde C] en het saneren van asbest ondergebracht bij de [eiser] B.V.
We hadden destijds gekozen voor de naam [bedrijfsnaam A] omdat het woord asbest in de bedrijfsnaam destijds waarschijnlijk af zou schrikken als dat op een douchecabine voor de deur van iemands woning zou staan. Tien jaar later is men daar niet meer zo bang voor en hebben wij gekozen voor een naam waar het woord asbest juist wel in voor komt omdat wij op die manier makkelijker te vinden zouden zijn voor iemand die asbest wil laten saneren. Milieutechniek houdt meer verband met puinbreken en dergelijke. U houdt mij voor dat uit de doelomschrijving in het handelsregister niet blijkt dat [gedaagde C] zich met name bezig houdt met mobiel puinbreken en het saneren van bodems. Dat is misschien wel zo als je via de Kamer van Koophandel gaat zoeken, maar als je via de website zoekt, zie je als snel dat [gedaagde C] daar wel mee bezig is. Als iemand een bedrijf nodig heeft, gaat iemand toch niet zoeken via de Kamer van Koophandel maar via internet.
(…)
Wij hebben ons eerste certificaat al rond 1995/1996 gehaald. Alle mensen die bij het [naam] concern werken bedoel ik met “wij”. We waren één van de eerste 25 bedrijven die het asbestsaneringscertificaat hebben behaald. Nu zijn er 1400. We hebben ons groot op de markt gepresenteerd en hadden daar veel succes mee. Het ging goed totdat er in Apeldoorn een klus werd aangenomen bij WIV. [naam], mijn collega, had deze klus aangenomen voor ƒ 68.000,-- en voor ƒ 48.000,-- uitbesteed aan een bedrijf in Almelo. Het ging om een pand dat onderverdeeld was in 4 winkels. Ten behoeve van de asbestsanering moest elke ruimte hermetisch worden afgesloten. Als wij alles net schoongemaakt hadden, kwam de aannemer en die boorde gaten door de wanden waardoor de besmetting weer terugkwam. Na sanering mag er nog maar 1 vezel asbest per kubieke meter lucht aanwezig zijn. In de buitenlucht zitten alleen al 300 vezels per kubieke meter. Het ging hier om zo genaamd spuitasbest, dat is nog veel lastiger te saneren. De totale klus heeft ons zo’n € 400.000,-- gekost. De jongens waren toen niet meer gemotiveerd en ook [naam] ging weg. Ik had uiteindelijk nog maar één DTA in dienst. Op een gegeven moment was daar niet meer genoeg werk voor.
Wij hebben hem toen een tijdje verhuurd aan andere vennootschappen binnen de [naam] Groep. Hij werd nog wel eens ingezet om een schuurtje met asbest of iets dergelijks te slopen. Op een gegeven moment deed hij nog maximaal 25% van zijn werkzaamheden in de asbest. Gelet op de grote schulden van [eiser] en gelet op het beslag dat werd gelegd door WIV kon het salaris van deze DTA niet meer worden betaald. Er was ook nog een jongen, [naam B], die stagewerk deed als administratieve kracht. Deze jongen stond ook op de loonlijst bij de [eiser]. Dit salaris werd toen betaald door de andere vennootschappen. Mijn boekhouder heeft toen geadviseerd om deze jongens even over te zetten naar een andere B.V. zodat hun salarissen betaald zouden blijven worden. (…)
U vraagt mij waarom er geen stukken zijn overgelegd met betrekking tot de asbestsaneringswerkzaamheden na 2002. We hebben ons toen eigenlijk niet meer bezig gehouden met het saneren van asbest, op hele kleine klusjes na. Als wij een grote klus hadden waarbij asbest gesaneerd moest worden, dan besteedden wij dat uit aan iemand anders. In de periode tussen 2000 en 2005 hebben wij geen asbestsaneringswerkzaamheden meer aangenomen. Alles wat wij hebben aangenomen en waarbij asbestsanering is uitbesteed, is al overgelegd. Meer bewijsstukken zijn er niet. Misschien heeft [naam] Sloopwerken nog af en toe een klein klusje zoals het verwijderen van een kruipluikje of iets dergelijks aangenomen. Dit gebeurde echter niet in [gedaagde C].
U vraagt mij naar de certificaten. Wij hadden een KEMA certificaat voor het saneren van asbest behaald in 1995. Dit certificaat was geldig voor een periode van 4 jaar. Na deze periode wordt een audit gedaan, dit betekent dat dit administratief beoordeeld wordt, en worden 2 vrijgave metingen opgevraagd. Het is niet van belang of er voor bepaalde werken geen vrijgave meting is afgegeven. In 1998 is een nieuw certificaat afgegeven voor 4 jaar. Op dit certificaat staat dan de periode 1995 tot 2002. In 2002 zijn de mensen van de KEMA weer langsgekomen en is het certificaat weer verlengd tot 2006. Op het certificaat is toen komen te staan 1995 tot 2006. Wij werken nu met een certificaat van BDA Intron van 2005.
Toen het certificaat voor de laatste keer verlengd is, ik denk dat dit in 2002 is geweest, ben ik naast de betreffende persoon van KEMA gaan zitten. Ik heb toen tegen hem gezegd: “ moet je nou eens kijken, dat is toch raar, op het certificaat staat elke keer [bedrijfsnaam A] en mijn bedrijf heet [gedaagde C]. Dat heeft nog nooit iemand gezien, dat is toch raar”. (getuige lacht daarbij. Rb). Ik ben toen gewoon weggelopen en een week later stond het certificaat op naam van [gedaagde C]. Ik had natuurlijk ook gewoon kunnen zeggen dat ik een andere B.V. had opgericht maar dan had ik een nota van € 1.800,-- gekregen. Het certificaat van KEMA staat nog steeds op onze website als een soort reclame.
Wij hebben in 2005 opnieuw een certificaat aangevraagd voor het saneren van asbest bij BDA Intron. Dit hebben wij gedaan omdat er een nieuwe BRL norm kwam. Een BRL norm is vergelijkbaar met een ISO norm maar dan gericht op het proces. Er werd geëist dat als je je inschrijft op de aanbesteding van een bepaald werk, dat je dan ook op je eigen naam een certificaat hebt staan voor het saneren van asbest. Daarnaast worden nog eisen gesteld aan de omzet van het inschrijvende bedrijf. Omdat we anders geen projecten meer binnen konden halen hebben we weer een asbestcertificaat aangevraagd.
Wij hebben toen mij het Ministerie van Justitie gevraagd om een nieuwe vennootschap op te richten. Daarvoor kregen we geen toestemming in verband met de faillissementaanvraag van [eiser].
U vraagt mij waarom wij gekozen hebben om het onder te brengen mij [gedaagde C]. Wij hebben niet gekozen voor [naam] Machines omdat het niet logisch is om daar aannemingswerkzaamheden onder te brengen nu deze vennootschap zich eigenlijk alleen bezig houdt met de verhuur en de in- en verkoop van machines. Wij hebben het ook niet ondergebracht bij [naam] Betonboor en Zaagbedrijf plus Sloopwerken. Wij wilden deze vennootschap in de toekomst nog gaan splitsen en dan is het niet logisch om er nieuwe werkzaamheden bij onder te brengen. De reden waarom wij meer willen gaan splitsen is omdat wij op elk onderdeel van het bedrijf een specialistische voorman hebben zitten. Deze voormannen/bedrijfsleiders worden allemaal, buiten hun salaris om, afgerekend op het rendement dat zij behalen op hun eigen bedrijfsonderdeel. Het is administratief beter bij te houden welk rendement een bedrijfsleider behaald heeft op zijn eigen bedrijfsonderdeel als al deze bedrijven in een afzonderlijke vennootschap zijn ondergebracht.
Wij zijn zo medio vorig jaar weer interessante klussen op het gebied van het saneren van asbest gaan aannemen. Het is nu ook een stuk beter geregeld: er is nieuwe wetgeving, het werk is te verzekeren en er zijn betere richtlijnen. Vanaf 2005 is er weer meer werk aangenomen voor het saneren van asbest. We hebben ook wel het een en ander uitbesteed. Er zijn rond 2006 weer mensen opgeleid die dit mogen doen. Wij hebben nu 2 asbestsaneerders in dienst. Dit zijn mensen die binnen het bedrijf zijn gevraagd om deze certificaten te halen.”
2.4. [bedrijfsleider gedaagde C] heeft als getuige verklaard:
“Ik werk ongeveer sedert 1998/2000 bij [gedaagde C] als administratief medewerker. Ik heb eerst bij [bedrijfsnaam A] gewerkt. (…)
Ik houd mij bezig met urenadministratie. In 1998 werkten er zo’n 6 à 10 mensen bij [bedrijfsnaam A]. Deze hielden zich voornamelijk bezig met het saneren van asbest. Zij hielden zich in geringe mate bezig met het mobiele puinbreken. Nu werken er ook zo’n 6 à 10 mensen bij [gedaagde C]. Zo’n 2 à 3 personeelsleden houden zich bezig met het saneren van asbest, de rest is bezig met puinbreken en recycling.
[bedrijfsnaam A] ging steeds minder asbest saneren. De mensen die zich met asbest bezig hielden gingen toen weg. Er bleven uiteindelijk maar 1 of 2 over.
Wij deden op een gegeven moment bijna geen asbestsaneringswerkzaamheden meer. Dit had voor een deel te maken met een nieuwe visie. Wij gingen ons voornamelijk richten op recycling. Dit was een nieuwe rage. Daar ging heel veel tijd in zitten. Ook kregen wij weinig aanvragen. Soms waren we ook te duur. Wij maakten dan toch een offerte om tegemoet te komen aan het verzoek van de klant terwijl wij de opdracht eigenlijk niet wilden hebben. We brachten toch een offerte uit omdat we een volgende keer wel graag ingehuurd wilden worden voor bijvoorbeeld mobiel puinbreken. Dat wij vanaf 2002 ons meer zijn bezig gaan houden met mobiel puinbreken heeft ook te maken met een nieuw vergunningenstelsel. Het is mede gelet op de transportkosten ook voordeliger om ter plaatse mobiel puin te gaan breken.
We hadden na 2002 eigenlijk geen asbestsaneringswerkzaamheden meer aangenomen. Bij sloopwerkzaamheden werd soms wel eens asbest aangetroffen als bijvoorbeeld de bouwplaats niet goed was onderzocht. Als het slechts een klein plaatje of een buis of iets dergelijks betrof, dan gingen we dat wel zelf weghalen als we daar de tijd voor hadden. De grotere gedeelten bij het saneren van asbest werd ingekocht bij iemand anders. Voor dat soort grote klussen heb je een bedrijf nodig waar 10 à 15 man personeel in dienst is. Je moet asbest namelijk heel snel slopen. De hele kleine asbestsaneringen die wij toen zelf nog deden, staan in geen enkele verhouding tot wat wij in de toekomst willen doen aan asbestsanering of wat wij nu doen.
Er is nu weer een trend gekomen om meer asbest te gaan slopen. Dit houdt verband met de strengere voorselectie eisen voor inschrijvingen. Deze kwaliteits- en ervaringeisen worden steeds strenger. Als er ingeschreven wordt op een project met sloopwerk waarbij ook een deel asbest verwijderd moet worden, dan wordt dit project alleen gegeven als er ook veel ervaring is met het verwijderen van asbest. In theorie zou je ook kunnen inschrijven met derden, maar dit gebeurt vrijwel niet omdat we het zelf in de hand willen houden. Je bent namelijk in dat geval afhankelijk van de prijs van de derde. Het is gemakkelijker om zelf in te schrijven en de saneringswerkzaamheden dan uit te besteden aan een derde. Je moet wel zelf de certificaten hebben. Voor de ervaringseis gelden ook projecten die door een derde zijn gesaneerd en door ons zijn aangenomen. De gedachte daarachter is dat wij daar zelf verantwoordelijk voor zijn. U vraagt mij welke projecten door [gedaagde C] zijn aangenomen waarbij asbestsanering is uitbesteed in het verleden. Ik weet eigenlijk alleen maar een project dat aangenomen is door [naam] Sloopbedrijf en waarbij de asbestsanering is uitbesteed aan een derde. Dit betrof de sloop van 2 grote flats in Leeuwarden in 2003/2004.
Daarbij ging het om een omvangrijke asbestsanering. [gedaagde C] nam eigenlijk geen werkzaamheden aan. Dit bedrijf werkte voornamelijk voor de andere bedrijven binnen het [naam] concern. Vroeger werd er wel veel zelf ingeschreven op projecten waarbij asbest gesaneerd moest worden. Dit werd dan gedaan door [bedrijfsnaam A]. Dit betroffen omvangrijke asbestklussen met grote besmetting. Tegenwoordig worden bijna alleen maar mensen vanuit [gedaagde C] verhuurd voor de klussen die zijn aangenomen door het Sloopbedrijf. Dit gebeurde vroeger niet in de mate zoals dat nu gebeurt. Er is een stijgende lijn te zien in het hergebruik van afvalstoffen op de bouwplaats zelf. Je moet als bedrijf beschikken over zowel het veiligheidscertificaat als het kwaliteitscertificaat, het asbestcertificaat, het sloopcertificaat en het certificaat voor recycling. Als je een van deze certificaten niet hebt, mis je bijna op elke opdracht de boot. Je mag dan niet inschrijven omdat je niet voldoet aan de kwaliteitscriteria. Je mag, als je deze certificaten hebt, wel inschrijven op een project en dan een deel van de werkzaamheden uitbesteden aan een derde. Het Sloopbedrijf kan alleen inschrijven op een project als binnen het hele concern een asbestcertificaat aanwezig is en alle andere certificaten. Als het project binnengehaald is, kan het Sloopbedrijf er zelf voor kiezen om de asbestsaneringswerkzaamheden aan een derde uit te besteden.
De 2 werknemers die zich nu nog bezighouden met het saneren van asbest, werden in de periode 2002 tot en met 2005 voor een deel ingezet voor kleine saneringswerkzaamheden en voor de rest van de tijd werden zij verhuurd aan andere bedrijven binnen het concern.”
2.5. Door deze verklaringen van [gedaagde B] en [bedrijfsleider gedaagde C] is [gedaagden]. er in geslaagd het door de rechtbank in zijn tussenvonnis onder 5.7. vermelde vermoeden aan het wankelen te brengen.
Daardoor is de bewijslast van de stellingen van de curator, volgens de hoofdregel, weer op de curator komen te rusten.
2.6. De curator heeft in zijn conclusie na enquête aangevoerd dat [gedaagde C] wel degelijk de activiteiten van [eiser] heeft voortgezet.
De curator heeft er daarbij met juistheid op gewezen dat uit de uittreksels uit het handelsregister blijkt dat de doelomschrijving van [eiser] en [gedaagde C] dezelfde is. Verder heeft [gedaagde C] vrijwel dezelfde handelsnaam als de naam waaronder [eiser] voorheen opereerde, te weten [bedrijfsnaam A]. [gedaagde B] heeft daarover als getuige zelf nog verklaard dat hij daar dankbaar gebruik van heeft gemaakt toen hij het certificaat ten behoeve van asbestsanering op naam van [gedaagde C] wenste te krijgen.
Beide vennootschappen hebben voorts hetzelfde adres. Zij worden beide beheerst door [naam] O.G. en middellijk beheerst door [gedaagde B]. Beide vennootschappen worden bestuurd door [gedaagde A], van welke vennootschap [gedaagde B] de bestuurder is.
Tot slot hebben beide bedrijven dezelfde opdrachtgevers. [gedaagden]. heeft hieromtrent weliswaar aangevoerd dat dit de opdrachtgevers van het [gedaagde B]-concern zijn, doch dat doet niet af aan de omstandigheid dat de opdrachtgevers van [gedaagde C] ook de opdrachtgevers van [eiser] waren.
2.7. Ter onderbouwing van zijn stelling dat kort na de staking van de activiteiten van [eiser] de asbestsaneringswerkzaamheden zijn voorgezet door [gedaagde C] heeft de curator, onder overlegging van een uitdraai van de website van het [naam]-concern, aangevoerd dat in de periode van 2003 tot en met 2005 minstens achtendertig projecten zijn aangenomen waarbij asbestsaneringswerkzaamheden zijn verricht.
[gedaagden]. heeft daartegenover aangevoerd dat het hier gaat om een reclame-uiting, zodat daarin iets is overdreven. [gedaagden]. heeft voorts betoogd dat er sprake is van een dubbeltelling van zes projecten, dat drie projecten betrekking hebben op brandschade, dat een aantal grootschalige asbestsaneringswerkzaamheden (in Leeuwarden) is uitbesteed aan derden, dat een aantal projecten van na 2005 dateert en dat het bij de overige projecten ging om asbestsaneringswerkzaamheden van zeer geringe omvang.
2.8. Het betoog van [gedaagden]. laat onverlet dat er, blijkens productie 20 van de curator, in de periode van 12 december 2002 tot en met 17 maart 2005 tenminste 24 projecten door het [naam]-concern zijn aangenomen (en blijkens de eigen website van het concern ook zijn uitgevoerd) waarbij asbestsaneringswerkzaamheden zijn verricht. Omdat uit de verklaringen van partijen genoegzaam is gebleken dat asbestsanerings¬werkzaamheden alleen uitgevoerd mogen worden met een certificaat, wordt aangenomen dat daarbij gebruik werd gemaakt van het certificaat dat voorheen op naam van [bedrijfsnaam A] stond en thans op naam van [gedaagde C] staat. Daarom moet het er – zonder nadere aanknopingspunten die op het tegendeel wijzen – voor worden gehouden dat deze werkzaamheden niet alleen werden aangenomen op basis van dit certificaat, maar ook dat ze in beginsel door [gedaagde C] werden uitgevoerd. [gedaagden]. heeft immers niet, laat staan gemotiveerd onderbouwd, aangegeven door wie de asbestsaneringswerkzaamheden na 12 december 2002 wel zijn uitgevoerd.
2.9. De door [gedaagde B] afgelegde getuigenverklaring over de aard en omvang van de door het concern verrichte asbestsaneringswerkzaamheden in de periode van 12 december 2002 tot en met 17 maart 2005 – “We hebben ons toen eigenlijk niet meer bezig gehouden met het saneren van asbest, op hele kleine klusjes na. Als wij een grote klus hadden waarbij asbest gesaneerd moest worden, dan besteedden wij dat uit aan iemand anders. In de periode tussen 2000 en 2005 hebben wij geen asbestsaneringswerkzaamheden meer aangenomen. Alles wat wij hebben aangenomen en waarbij asbestsanering is uitbesteed, is al overgelegd.” – valt niet te rijmen met de door de curator overgelegde en op internet gepubliceerde lijst van projecten waarbij asbestsanering is aangenomen en is uitbesteed.
2.10. Bovendien duidt de getuigenverklaring van [bedrijfsleider gedaagde C] er, anders dan [gedaagden]. stelt en [gedaagde B] heeft verklaard, op dat niet in vrijwel alle gevallen, maar slechts incidenteel asbestsaneringswerkzaamheden zijn uitbesteed aan een derde. [bedrijfsleider gedaagde C] heeft daarover immers verklaard: “U vraagt mij welke projecten door [gedaagde C] zijn aangenomen waarbij asbestsanering is uitbesteed in het verleden. Ik weet eigenlijk alleen maar een project dat aangenomen is door [gedaagde B] Sloopbedrijf en waarbij de asbestsanering is uitbesteed aan een derde. Dit betrof de sloop van 2 grote flats in Leeuwarden in 2003/2004.”
Daaruit lijkt te volgen dat in de overige – door de curator genoemde – gevallen de asbestsanering door [gedaagde C] zelf ter hand is genomen.
Overigens blijkt uit de door de curator overgelegde uitdraai van de website van het [naam]-concern dat de asbestverwijdering bij 124 woningen in Leeuwarden pas in 2005 heeft plaatsgevonden.
2.11. Anders dan [gedaagden]. stelt, is in het onderhavige geval niet van belang dat het hier slechts asbestsaneringswerkzaamheden van geringe omvang betrof. Overigens ontbreekt ook hier elk aanknopingspunt voor het betoog van [gedaagden]. dat het slechts zou gaan om asbestsaneringswerkzaamheden van geringe omvang.
2.12. Aan dit alles kan niet afdoen dat de website slechts bedoeld is om nieuwe klanten te werven. [gedaagden]. kan immers, ook als het gaat om het werven van nieuwe klanten, slechts projecten op haar website vermelden als zij deze projecten ook daadwerkelijk (zelf) heeft uitgevoerd. Dat [gedaagden]. op haar website heeft overdreven, is door [gedaagden]. voor het overige niet nader onderbouwd zodat daaraan voorbij zal worden gegaan.
2.13. Het vorenstaande klemt te meer gelet op het volgende. [gedaagden]. is bij tussenvonnis uitdrukkelijk in overweging gegeven om alle opdrachtbevestigingen die [gedaagde C] gedurende de periode 2002 tot en met de datum van faillissement van [eiser] heeft gekregen, en/of alle facturen die zij in deze periode aan haar opdrachtgevers heeft verzonden, bij akte in het geding te brengen. Zij is daartoe niet overgegaan, doch heeft er mee volstaan [gedaagde B] en [bedrijfsleider gedaagde C] als getuigen te laten horen.
Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, overtuigen de door [gedaagden]. bij conclusie van dupliek overgelegde facturen, waaruit blijkt dat [gedaagde C] in een aantal gevallen asbestsaneringswerkzaamheden heeft uitbesteed aan derden, ook onvoldoende. Deze facturen betreffen immers slechts enkele uitbestede werkzaamheden, maar daaruit valt niet op te maken of [gedaagde C] in de overige gevallen al dan niet zelf is overgegaan tot asbestsanerings¬werkzaamheden. Niet valt in te zien waarom [gedaagden]. er niet toe had kunnen overgaan de overige facturen, die zij heeft verzonden inzake de werkzaamheden waarbij asbest is gesaneerd, over te leggen.
2.14. Uit het bovenstaande volgt dat [gedaagden]. onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat [gedaagde C] in de periode van 12 december 2002 tot en met 17 maart 2005 een groot aantal asbestsaneringswerkzaamheden heeft verricht. Dit had echter wel op haar weg gelegen, gelet op het feit dat de door de curator voor de onderbouwing van zijn stelling overgelegde gegevens ontleend zijn aan de eigen website van [gedaagden]. en deze gegevens in sterke mate afwijken van de verklaringen die door [gedaagde B] en [bedrijfsleider gedaagde C] onder ede zijn afgelegd, alsmede gelet op het feit dat [gedaagde C] geacht mag worden over alle opdrachtgegevens te beschikken. Daarom wordt het ervoor gehouden dat de ondernemingsactiviteiten van [eiser] kort na de staking ervan zijn voortgezet door [gedaagde C].
2.15. Tegenover de stellingen van de curator dat de ondernemingsactitiveiten van [eiser] met geen ander oogmerk zijn beëindigd en voortgezet door [gedaagde C] dan het verijdelen van (verder) verhaal van schuldeisers, heeft [gedaagden]. geen afdoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een (voldoende onderbouwde) betwisting kunnen leiden.
De rechtbank neemt daarom aan dat geen ander oogmerk aanwezig was dan het verijdelen van (verder) verhaal van schuldeisers, zodat er sprake is van een handelwijze die onrechtmatig is jegens de – gezamenlijke – schuldeisers van [eiser].
2.16. Ten aanzien van de aansprakelijke (rechts)personen voor de ten gevolge van deze onrechtmatige handelwijze geleden schade is in het tussenvonnis onder 5.5. reeds overwogen dat deze verplichting tot schadevergoeding niet alleen rust op de (rechts)persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtsperso(o)n(en) tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, doch ook op deze rechtsperso(o)n(en) zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf. Aldus zijn zowel [gedaagde A] en [gedaagde B] als (middellijk) bestuurder aansprakelijk, als ook [gedaagde C].
2.17. In het tussenvonnis is onder 5.5. tevens overwogen dat de omvang van de schade die de schuldeisers door de onrechtmatige handelwijze lijden, niet zonder meer gelijk is aan het bedrag van de vordering waarvan men het verhaal wilde verijdelen, doch dat er geen grotere aansprakelijkheid kan zijn dan tot het verhaal dat [eiser] geboden zou hebben zonder dat de gewraakte handelwijze zou hebben plaatsgevonden. Het gaat er dus om vast te stellen wat de vermogenspositie van [eiser] zou zijn geweest indien zij tussen 2002 en 2005 de op de website genoemde projecten voor haar rekening en risico zou hebben aangenomen. De resultaten die [gedaagde C] in die jaren heeft behaald op haar projecten zijn – wat de asbestsaneringswerkzaamheden daarvan betreft – richtinggevend, naast de vermogenspositie van [eiser] in de jaren voor 2002 en de marktomstandigheden.
Aangezien het debat tussen partijen zich tot op heden nog niet heeft toegespitst op dit punt, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten. Opgemerkt wordt dat op [gedaagden]., als partij die over de feitelijke gegevens geacht mag worden te beschikken, de verplichting rust om, ter motivering van de betwisting van de stellingen van de curator, voldoende aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Zij zal dan ook bij akte gegevens dienen over te leggen waaruit de projectresultaten – wat asbestsanering betreft – over de jaren 2002 tot en met 2005 blijken. De curator zal op basis daarvan zijn stellingen ter zake van de hoogte van de geleden schade nader moeten onderbouwen, waarna [gedaagden]. hierop bij antwoordakte mag reageren.
2.18. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
2.19. Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 november 2008 voor het nemen van een akte door [gedaagden]. over hetgeen is vermeld onder 2.17.,
3.2. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
3.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. K.H.A. Heenk, S.B. Boorsma en Th.C.M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008.