ECLI:NL:RBZUT:2008:BG5109

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
97524 - KG ZA 08-345
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bestuurder van een vennootschap na overname van activa en passiva van failliete vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 14 november 2008 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, [eiser A] en [eiseres B], en de curator, mr. Frans Willem Aartsen, in de faillissementen van vier vennootschappen. De eisers vorderden de opheffing van conservatoire beslagen op hun onroerende goederen, die door de curator waren gelegd in het kader van de faillissementen. De curator had vorderingen op de eisers, die voortvloeiden uit de overname van activa en passiva van de failliete vennootschappen door [naam J Holding B.V.]. De rechtbank oordeelde dat de curator aannemelijk had gemaakt dat hij een vordering op [eiser A] had op grond van artikel 2:11 van het Burgerlijk Wetboek, omdat [eiser A] als bestuurder van de koper-vennootschap verantwoordelijk was voor het onterecht gebruik van G-rekeningen van de failliete vennootschappen. De rechtbank overwoog dat de curator niet had ingestemd met de overdracht van de G-rekeningen aan de koper-vennootschap en dat de curator niet had ingegrepen toen de G-rekeningen door de koper-vennootschap werden gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de curator's belang om zekerheid te hebben voor zijn vordering zwaarder woog dan het belang van de eisers om het beslag op hun onroerend goed op te heffen. De vorderingen van de eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 97524 / KG ZA 08-345
Vonnis in kort geding van 14 november 2008
in de zaak van
1. [eiser A],
wonende te [plaats],
2. [eiseres B],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. R.O.N. van Holthe tot Echten te Hilversum
tegen
MR. FRANS WILLEM AARTSEN
wonende en kantoorhoudende te Harderwijk,
in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van :
1. de besloten vennootschap [naam A] B.V. (voorheen [naam B] B.V.) genaamd),
2. de besloten vennootschap [naam C] B.V. (voorheen [naam D] B.V. genaamd),
3. de besloten vennootschap [naam E] B.V. (voorheen [naam F] B.V. genaamd)
4. de besloten vennootschap [naam G] B.V. (voorheen [naam H] B.V. genaamd)
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eisers] en de curator genoemd worden. Indien daar aanleiding voor bestaat zullen eisers [eiser A] en [eiseres B] genoemd worden en zullen gedaagden met hun eigen naam worden aangeduid.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota [eisers]
- de pleitnota van de curator.
2. De feiten
2.1. [eiser A] is sinds 31 mei 1995 bestuurder van [naam I] B.V. (hierna [naam I B.V.]) te Harderwijk. [eiseres B] was met ingang van 16 februari 2006, gedurende een zekere periode bestuurder van [naam I B.V.]. Op dit moment is zij geen bestuurder meer van deze vennootschap.
2.2. [naam I B.V.] is sinds 22 april 2002 bestuurder van [naam J] Holding B.V. (hierna [naam J Holding B.V.]) en [naam J Holding B.V.] is van 22 juli 2003 tot 23 februari 2006 bestuurder geweest van [naam H] BV (hierna [naam H B.V.]).
2.3. Op 1 augustus 2003 heeft [naam J Holding B.V.], dat toen nog " [naam K] BV" heette en hierna ook wel met [naam K] zal worden aangeduid, een overeenkomst gesloten (hierna: de overnameovereenkomst) inzake de overname van activa en passiva van de volgende vennootschappen (hierna ook: de vennootschappen):
• [naam B] B.V. die op 12 augustus 2003 haar naam heeft gewijzigd in [naam A] B.V.,
• [naam H B.V.] B.V., die op 12 augustus 2003 haar naam heeft gewijzigd in [naam C] B.V.,
• [naam F] BV die op 12 augustus 2003 haar naam heeft gewijzigd in [naam E] B.V.,
• [naam H] B.V., die op 12 augustus 2003 haar naam heeft gewijzigd in [naam G] B.V.
2.4. Voormelde vennootschappen hielden zich bezig met het detacheren van arbeidskrachten. [naam H B.V.], de 100 % dochter van [naam J Holding B.V.], werd na de overname de werkmaatschappij van [naam J Holding B.V.].
2.5. De overnameovereenkomst luidt voor zover relevant:
" Artikel 1: Verkoop en koop
1.1 Verkopers verkopen hierbij aan Koper en Koper koopt hierbij van Verkopers de Activiteiten alsmede bepaalde aan de Activiteiten verbonden activa, passiva en contracten, zoals omschreven in de artikelen 2, 3 en 4 van deze overeenkomst.
1.2 Verkopers garanderen dat er geen voor Koper relevante aan de Activiteiten verbonden activa, passiva en contracten, bij andere aan Verkopers gelieerde (rechts)personen, aanwezig zullen zijn. Tevens garanderen Verkopers dat er naast de met ING Bank N.V., alsmede NMB- Heller NV overeengekomen zekerheidsrechten geen andere zekerheidsrechten jegens derden zijn gevestigd.
Artikel 2: Activa
De in artikel 1 bedoelde (ver) koop omvat de navolgende activa:
a. Alle in eigendom van Verkopers zijnde activa, waaronder mede maar niet uitsluitend begrepen inventaris, hardware/software, telefooninstallaties(s), zoals gespecificeerd in Bijlage 1;
b. Alle handelsvorderingen van Verkopers op derden, waaronder mede maar niet uitsluitend begrepen de vorderingen die zijn gespecificeerd in Bijlage 2;
(…)
Artikel 3 Passiva
De in artikel 1 bedoelde overname van passiva omvat uitsluitend de schulden van Verkopers jegens de in artikel 7 genoemde Werknemers, de belastingdienst, de bedrijfsvereniging, alsmede NMB-Heller N.V. een en ander zoals gespecificeerd in Bijlage 3(…)
Artikel 4: Contracten
De in artikel 1 bedoelde (ver)koop omvat voorts de rechten en verplichtingen uit hoofde van (i) de lopende huurcontracten voor de vestigingen (….) leasecontracten
(…)"
2.6. Partijen zijn voorts overeengekomen dat de kooprijs voor de vennootschappen zou worden berekend door de waarde van de activa, waar onder de vorderingen op debiteuren, te verminderen met de werkelijke waarde van de overname van de passiva.
2.7. Op 7 augustus 2003 heeft [naam J Holding B.V.] van de ING Bank een vordering van € 770.000,--overgenomen die ING Bank op de verkopende vennootschappen had.
2.8. Op 4 november 2003 zijn [naam A] en [naam C] in staat van faillissement verklaard. Op 4 maart 2004 zijn [naam E] en [naam G] in staat van faillissement verklaard.
2.9. Op 17 juni 2004 heeft de curator aan de toenmalige raadsman van [eisers] een brief geschreven, die luidt voor zover relevant:
"(…)
Uw cliënte is voorts reeds in verzuim met afgifte van de administratie. De afgifte zal (eveneens) in kort geding worden gevorderd. In dat verband ga ik nog even kort in op de afschriften van de G-rekeningen. Uw cliënte heeft na overname en na faillissementsdata aantoonbaar gebruik gemaakt van de G-rekeningen. Dat is volstrekt onaanvaardbaar. Evenzo heeft uw cliënte de rekeningafschriften van de G-rekeningen. Het zijn niet haar rekeningen en zij dient die af te geven. Datzelfde geldt voor de andere, eerder door mij genoemde, administratieve bescheiden.
(…)"
2.10. Op het moment dat de vennootschappen in staat van faillissement werden verklaard moest de door [naam J Holding B.V.] te betalen koopsom voor de vennootschappen nog worden vastgesteld. Op 4 juli 2004 hebben de curator en [naam J Holding B.V.] een vaststellingovereenkomst gesloten waarin ook de koopsom voor de vennootschappen is opgenomen.
Voorts luidt artikel 5 van deze overeenkomst, voor zover relevant:
"Het [naam K] [[naam J Holding B.V.], vzr.] verklaart uitsluitend de debiteuren geadministreerd door NMB Heller N.V. tot een totaalbedrag van € 1.406.407,14 van de in de considerans onder sub A, B en C genoemde gefailleerde vennootschappen te hebben overgenomen.
(…)"
Artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst luidt:
"Na effectuering van het bovenstaande verklaren partijen over en weer uit hoofde van de Overeenkomst niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar te dier zake finale kwijting te verlenen."
2.11. Op 1 december 2006 heeft de curator een brief geschreven naar [naam J Holding B.V.]. Deze brief luidt, voor zover relevant:
"(…)
Ik heb onderzoek verricht naar de betalingen die ná de verscheidene faillissementsdata van opgemelde vennootschappen op de door hen aangehouden G-rekeningen zijn bijgeschreven. Het is mij gebleken dat van de ná faillissementsdata op de G-rekeningen ontvangen betalingen in totaal een bedrag van € 473.814,07 naar het [naam K] is overgemaakt, één en ander per vennootschap gespecificeerd als volgt:
(…)
Ik stel mij op het standpunt dat de bedragen die ná faillissementsdata op de verscheidene G-rekeningen zijn ontvangen aan de boedel toekomen.
(…)"
2.12. Op 22 maart 2007 heeft de curator conservatoir beslag gelegd ten laste van [eisers] op onder meer de onroerende goederen gelegen aan:
- [adres 1 te plaats]
- [adres 2 te plaats]
- [adres 3 te plaats]
- [adres 4 te plaats]
- [adres 5 te plaats]
- [adres 6 te plaats]
en op
- het onverdeelde ¼ deel van een stuk grasland gelegen in [plaats, adres],
omdat, zo stelt de curator, hij in de faillissementen van [naam A] BV, [naam C] BV, [naam E] BV en [naam G] BV vorderingen heeft die respectievelijk voorlopig worden begroot op € 37.500,--, € 450.000,--, € 27.500,-- en € 30.000,--.
2.13. Op 19 december 2007 hebben partijen voor deze rechtbank een kort geding tegen elkaar gevoerd waarbij [eisers] opheffing van de beslagen heeft gevorderd. Dit kort geding is geëindigd door het treffen van een minnelijke regeling met als inhoud dat de curator het beslag heeft opgeheven op het onroerend goed aan [adres 7 te plaats].
2.14. Op 17 oktober 2007 heeft deze rechtbank vonnis gewezen tussen de curator en onder meer [eisers]
3. De vordering
3.1. [eisers] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis
1. zal opheffen de conservatoire beslagen op
- [adres 2 te plaats]
- [adres 3 te plaats]
- [adres 4 te plaats]
- [adres 5 te plaats]
- [adres 6 te plaats]
- het onverdeelde ¼ deel van een stuk grasland gelegen in [plaats, adres],
met veroordeling van de curator om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle voor de doorhaling van deze beslagen vereiste handelingen te verrichten dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000 aan [eisers] te voldoen voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de curator geheel of ten dele in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
2. de curator zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. Aan deze vordering legt [eisers] in het licht van de feiten de volgende stellingen ten grondslag. Een onderneming die werknemers detacheert, dient over een geblokkeerde G-rekening te beschikken. De overgenomen vennootschappen hadden dergelijke rekeningen. Door het sluiten van de overnameovereenkomst zijn deze G-rekeningen op [naam H B.V.] overgegaan waarna [naam H B.V.] gebruik kon gaan maken van deze rekeningen. Na de overname hebben klanten van de vennootschappen nog betalingen gedaan op deze G-rekeningen. Zodra [naam H B.V.] G- rekeningen op haar naam had, heeft zij de tegoeden van de overgenomen G-rekeningen naar haar eigen G-rekeningen overgeboekt.
3.3. De stelling van de curator dat zij dat niet had mogen doen, kan geen standhouden. De curator heeft het gebruik van de G-rekeningen lange tijd toegestaan en heeft niet ingegrepen. De curator heeft ervoor gekozen om de overnameovereenkomst volledig uit te voeren, hij kan dus niet terugkomen op het gebruik van de G-rekeningen door [naam J Holding B.V.]/[naam H B.V.]. Het geld op de G-rekeningen behoort ingevolge de overnameovereenkomst aan [naam J Holding B.V.] toe. Indien het de bedoeling van de curator was om het gebruik van de G-rekeningen later alsnog ter discussie te kunnen stellen had de curator daartoe een duidelijk voorbehoud moeten maken in de vaststellingsovereenkomst. Nu de curator dat niet heeft gedaan, mag [naam J Holding B.V.] ervan uitgaan dat met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst alle geschillen en financiële relaties tussen hen over en weer afgewikkeld waren, dit laatste te meer nu daarmee in de optiek van [naam J Holding B.V.] ook haar vordering van € 770.000.-- op de overgenomen vennootschappen was afgehandeld.
3.4. De curator voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
4.2. Gelet op de stellingen en weren van partijen, betekent dit dat [eisers] aannemelijk dient te maken dat de curator geen vordering heeft op [naam J Holding B.V.] zodat hij niet aansprakelijk te houden valt voor deze vordering.
4.3. De stelling van [eisers] dat hij door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 4 juli 2004 er op mocht vertrouwen dat daarmee alle geschilpunten en dus ook het geschil over de G-rekeningen van de vennootschappen, tussen partijen waren beëindigd en dat de curator uit dien hoofde geen vordering meer op [naam J Holding B.V.] heeft, wordt gepasseerd.
Uit de preambule van de overeenkomst blijkt dat de overeenkomst is gesloten om een einde te maken aan het geschil tussen [naam J Holding B.V.] en de curator over de door [naam J Holding B.V.] te betalen koopprijs voor de vennootschappen. Dit kan worden opgemaakt uit de considerans van de preambule, voor zover die luidt:
"(…)
D. Tussen de hiervoor onder sub A, B en C genoemde gefailleerde vennootschappen en Het [naam K] is op 1 augustus 2003 een overeenkomst tot overname van activa en passiva gesloten (hierna: "de Overeenkomst");
E. Tussen de curator en Het [naam K] is een geschil ontstaan over de berekening en betaling van de koopprijs, als bedoeld in artikel 6 van de Overeenkomst;
(…)
H. Ter beëindiging van hun geschillen wensen de curator en Het [naam K] het navolgende vast te leggen;"
4.4. Voorts, indien [eisers] meent dat hij gegoede redenen had voor voormeld vertrouwen, dan had [eisers] op zijn minst aannemelijk moeten maken dat de curator, toen hij de overeenkomst sloot, van alle facetten van deze G-rekeningen op de hoogte was. [eisers] heeft echter de stelling van de curator niet bestreden dat hij, toen de vaststellingsovereenkomst werd gesloten, geen inzicht had in de G-rekeningen van de vennootschappen omdat hij niet door [eisers] in het bezit was gesteld van de administratie van de vennootschappen en de bankafschriften van deze rekeningen. [eisers] heeft in dit kader evenmin bestreden dat de curator reeds bij fax van 23 december 2003 om de rekeningafschriften had gevraagd, dat hij vervolgens op 19 januari 2004 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft toegezegd dat de curator binnen veertien dagen de stukken zou ontvangen maar dat hij deze afspraak niet is nagekomen.
Een en ander wordt ook nog eens ondersteund door de tekst van de vaststellingsovereenkomst waar die luidt:
"4. Het [naam K] zal uiterlijk op 1 augustus 2004 de curator in het bezit stellen van alle door haar op of omstreeks zeven augustus 2003 in bezit genomen en nadien in bezit verkregen boekhouding, administratieve bescheiden en/of andere documentatie van de hiervoor in de considerans onder A, B, en C. genoemde gefailleerde vennootschappen
(…)"
welke bepaling zinledig zou zijn indien de afschriften reeds in het bezit van de curator waren.
4.5. Beoordeeld moet dan ook worden of [eisers] aannemelijk heeft gemaakt dat de bodemrechter, indien het geschil aan hem wordt voorgelegd, zal oordelen dat [naam J Holding B.V.] door het kopen van de activa en passiva van de vennootschappen, heeft mogen beschikken over de G-rekeningen van deze vennootschappen op de wijze waarop [naam J Holding B.V.] dat heeft gedaan. Het oordeel luidt dat [eisers] daarin niet is geslaagd waartoe het volgende redengevend is.
4.6. Aangenomen zal worden dat partijen het er over eens zijn dat, nadat de activa en passiva van de vennootschappen waren verkocht aan [naam J Holding B.V.], de G-rekeningen van de vennootschappen op de naam van de vennootschappen zijn blijven staan nu [eisers] in zijn dagvaarding stelt:
"[naam H B.V.] heeft de G-rekeningen gebruikt totdat zijzelf G-rekeningen op eigen naam had. Zij heeft toen gelden van de overgenomen G-rekeningen naar die nieuwe G-rekeningen overgeboekt."
en de curator in zijn pleitnota:
"dat de G-rekeningen (…) niet tot overname behoorden, volgt ook wel uit de door [naam J Holding B.V.] zelf opgestelde berekening van de koopprijs."
De grondslag voor de vordering van [eisers] zal dan ook in die zin worden opgevat dat hij stelt dat de saldi op de G-rekeningen van de vennootschappen behoorden tot de door [naam J Holding B.V.] van de vennootschappen overgenomen vermogensbestanddelen.
4.7. In dit kader is het van belang dat G-rekeningen worden geopend door het sluiten van een overeenkomst waarbij naast de desbetreffende vennootschap en de bank, ook de Belastingdienst/UWV partij zijn geweest. Dit betekent dat op de voet van artikel 6:159 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de vennootschappen hun rechtsverhouding tot de bank en de Belastingdienst slechts hebben kunnen overdragen op [naam J Holding B.V.] indien de desbetreffende bank en de Belastingdienst/UWV daarmee instemden. Door het overleggen van een brief van de Belastingdienst van 16 juni 2004 heeft de curator aangetoond dat in ieder geval de Belastingdienst hiervoor geen toestemming heeft gegeven.
4.8. Met de curator wordt voorts geoordeeld dat de tekst van de overnameovereenkomst geen aanknopingspunt biedt voor de stelling van [eisers] dat [naam J Holding B.V.] op grond van deze overeenkomst over de onderhavige gelden kon gaan beschikken. Voor zover [eisers] zich hierbij baseert op artikel 2 van de overnameovereenkomst, dat luidt, voor zover relevant:
"Artikel 2: Activa
b. Alle handelsvorderingen van Verkopers op derden, waaronder mede maar niet uitsluitend begrepen de vorderingen die zijn gespecificeerd in Bijlage 2,"
wordt niet ingezien op grond waarvan een tegoed op een geblokkeerde rekening waarvan de Belastingdienst pandhouder is, en waarvan het tegoed bestemd is om belasting en/of sociale premies te betalen, als een handelsvordering dient te worden beschouwd. [eisers] motiveert dit ook niet.
4.9. Ook de verwijzing naar het vonnis van deze rechtbank van 17 oktober 2007 legt geen gewicht in de schaal. De rechtbank overweegt in dit vonnis slechts dat er een vermoeden bestaat dat met de handelsvorderingen ook de G-rekeningen aan [naam J Holding B.V.] zijn overgedragen, hetgeen geen oordeel is, laat staan een eindoordeel.
4.10. Het oordeel luidt dan ook dat niet aannemelijk is geworden dat de tegoeden op de G-rekeningen, na de overname van de activa en passiva, eigendom zijn geworden van [naam J Holding B.V.]/[naam H B.V.].
4.11. Indien echter veronderstellenderwijs ervan uit moet worden gegaan dat het geld op de G-rekeningen na het sluiten van de overnameovereenkomst, eigendom van [naam J Holding B.V.] is geworden, geldt het volgende. Inleners van personeel kunnen aansprakelijk worden gesteld indien een uitlener, zoals dus bijvoorbeeld [naam J Holding B.V.], geen belasting en/of premies afdraagt voor de door haar ter beschikking gestelde arbeidskrachten. Ter beperking van de omvang van deze aansprakelijkheid is het systeem van geblokkeerde G-rekeningen in het leven geroepen. Inleners kunnen nu de door hen aan de uitlener te betalen belasting- en premiecomponent voor de uitgeleende arbeidskrachten, op deze geblokkeerde rekening storten waarna het geld dient te worden doorgestort naar de Belastingdienst/UWV. [naam J Holding B.V.] had het geld op de G-rekeningen dan ook slechts voor voormeld doel mogen gebruiken. [eisers] heeft de stelling van de curator dat [naam J Holding B.V.] dat niet heeft gedaan, niet eenduidig en genoegzaam weerlegd. In zijn dagvaarding voert [eisers] op bladzijde 5 onder 16 (iv) aan dat de gelden op de G-rekeningen grotendeels zijn gebruikt om na de overname, de door de groep verrichte werkzaamheden te betalen. Vervolgens stelt hij in zijn dagvaarding onder 28 dat de G-rekeningen na de overname gebruikt zijn om de fiscale en UWV- verplichtingen van de overgenomen onderneming te voldoen, maar in de voetnoten op bladzijde 4 van de dagvaarding wordt weer melding gemaakt van overboekingen van de G-rekeningen van de vennootschappen naar de G-rekeningen van het [naam K]. In zijn pleitnota stelt hij vervolgens wederom onder 10, dat de saldi zijn aangewend voor de fiscale verplichtingen van de vennootschappen maar [eisers] maakt deze stelling - bijvoorbeeld door het overleggen van ondersteunende stukken - geenszins aannemelijk, hetgeen in het licht van de betwisting door de curator, op zijn weg had gelegen.
4.12. Voor zover [eisers] met zijn argument dat de curator niets gedaan heeft om het gebruik van de G-rekeningen te voorkomen en dit gebruik lange tijd heeft toegestaan, moet worden opgevat als een beroep op rechtsverwerking, kan dit beroep hem ook niet baten. Uitgangspunt is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is immers vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. [eisers] heeft dergelijke omstandigheden niet gesteld. Bovendien speelt ook hier een rol dat [eisers] niet heeft bestreden dat de curator pas na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 4 juli 2004, dus ruim nadat de vennootschappen in staat van faillissement waren verklaard, de desbetreffende administratie van de G-rekeningen in zijn bezit heeft gekregen.
4.13. Gelet op het voorgaande is de conclusie dan ook gerechtvaardigd dat [eisers] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de curator geen vordering op [naam J Holding B.V.] heeft. Ook het verweer van [eisers] dat als deze conclusie wordt getrokken, deze vordering verrekend moet worden met de vordering die [naam J Holding B.V.] heeft op de vennootschappen uit hoofde van het overnemen van de vordering van de ING Bank, zoals hiervoor onder 2.7 vermeld, wordt verworpen. Een vordering ontstaan vóór het faillissement van de vennootschappen kan niet verrekend worden met een boedelvordering.
4.14. Tegen deze achtergrond dient thans te worden beoordeeld of [eisers] aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet op grond van artikel 2:11 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk te houden valt voor deze boedelvordering.
4.15. De curator heeft niet bestreden dat [eiseres B] geen bestuurder was van [naam J Holding B.V.] op het moment dat laatstgenoemde vennootschap de overnameovereenkomst sloot en de gelden op de G-rekeningen van de vennootschappen opnam. Dit betekent dat in ieder geval summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de curator ingeroepen recht jegens [eiseres B] is gebleken.
4.16. Met [eisers] wordt geoordeeld dat een bestuurder van een vennootschap slechts dan aansprakelijk is voor een eventueel onrechtmatig handelen van die vennootschap indien de bestuurder hiervan een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. 't Jong heeft in dit verband aangevoerd dat van een dergelijke situatie geen sprake is geweest. Op grond van de overnameovereenkomst is het geld op de G-rekeningen te goeder trouw gebruikt en bovendien was het geld voor de fiscale verplichtingen van de vennootschappen zodat de rekeningen geen bestanddeel van de boedel waren.
4.17. Nu echter op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de curator erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de G-rekeningen en de op deze rekeningen staande gelden, geen eigendom zijn geworden van [naam J Holding B.V.], dat het op deze rekeningen staande geld ná faillissement van de vennootschappen door [naam J Holding B.V.] aan de G-rekeningen is onttrokken, dat [naam J Holding B.V.] voorts het geld niet gebruikt heeft waarvoor het bedoeld was, [eiser A] niet heeft betwist dat [naam J Holding B.V.]/[naam H B.V.] geen verhaal biedt voor dit geld en [eiser A] in de periode waarin deze handelingen hebben plaats gevonden bestuurder was van Ago die weer bestuurder was van [naam J Holding B.V.], valt niet uit te sluiten dat de curator op grond van artikel 2:11 BW een vordering op [eiser A] heeft en dient het belang van de curator om zekerheid voor deze vordering te hebben, te prevaleren boven het belang van [eisers] dat het beslag op zijn onroerend goed wordt opgeheven.
4.18. [eiseres B] en [eiser A] hebben niet gesteld dat de beslagen onroerende goederen, geen gemeenschappelijk eigendom van hen zijn. Dit betekent dat hetgeen is overwogen onder 4.15 niet aan afwijzing van de vordering in de weg staat. [eisers] zal als de voornamelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.070,00
5.De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.070,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2008.