ECLI:NL:RBZUT:2008:BG1064

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
90644 / HA ZA 08-23
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit overeenkomst van geldlening en geschil over dividenduitkeringen bij faillissement

In deze zaak vorderde de eiseres, [naam] HOLDING B.V., betaling van een bedrag van € 27.098,63 van de gedaagde, [naam] BEHEER B.V., op basis van een overeenkomst van geldlening die voortvloeide uit de overdracht van aandelen. De eiseres stelde dat de gedaagde in verzuim was omdat zij niet had voldaan aan haar betalingsverplichtingen, ondanks eerdere aanmaningen. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat de overeenkomst onder invloed van dwaling en bedrog was gesloten, omdat zij niet op de hoogte was van de werkelijke gezondheidstoestand van de betrokken bestuurder, [naam]. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen van dwaling en bedrog. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst van geldlening geldig was en dat de gedaagde verplicht was om de lening af te lossen. De rechtbank droeg de eiseres op te bewijzen dat bij de ondertekening van de transportakte was besproken dat de lening voor het geheel door de eiseres kon worden opgeëist. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 90644 / HA ZA 08-23
Vonnis van 3 september 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] HOLDING B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F. Leemans.
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] BEHEER B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.A. Dooijeweerd.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 11 juni 2008
- de nadere conclusie van antwoord in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 10 april 2006 heeft [eiseres] bij notariële akte ten titel van koop 4500 certificaten van aandelen in de vennootschap [naam] Group B.V. (hierna: [naam Group B.V.]) overgedragen aan [gedaagde] voor een koopsom van € 150.000,=. Een bedrag van € 75.000,= is voldaan terstond na het tekenen van de akte en de resterende € 75.000,= is omgezet in een schuld wegens geldlening ten behoeve van [eiseres] en ten laste van [gedaagde].
In de akte “Overdracht certificaten van aandelen” (hierna: transportakte) is betreffende de schuldovereenkomsten in artikel 3 b het volgende opgenomen:
“onderstaande bepalingen gelden voor alle geldleningen en voor elke koper, (…)
a. de hoofdsom van voormelde geldleningen dienen [te] worden afgelost door volledige aanwending door kopers van de aan hen toevallende uitgekeerde (tussentijdse) dividenden, zoals besloten in de vergadering van aandeelhouders/certificaathouders van de vennootschap [[naam Group B.V.], rb];
voor zover mogelijk wordt getracht door elke koper de geldleningen binnen twee jaar na heden te hebben afgelost;
b. over de hoofdsom of restant daarvan is rente verschuldigd van vier procent (4%) voor het eerst te voldoen aan het eind van tweeduizend zes en vervolgens aan het eind van elk kalenderjaar, dan wel bij de laatste aflossing;
c. koper is bevoegd te allen tijde boetevrij eerder op de hoofdsom af te lossen;
d. de hoofdsom van de lening of hetgeen daarvan na aflossing nog resteert zal met de daarover verschenen rente direct opeisbaar zijn in de volgende gevallen(…):
- als koper zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet nakomt, met name al[s] hij enige termijn van rente of aflossing niet prompt op de vervaldag voldoet;
- als koper in staat van faillissement wordt verklaard;
- als koper surseance van betaling aanvraagt;
- als ten laste van koper enig beslag wordt gelegd;
- (…)
e. koper zal steeds in verzuim zijn door de enkele overschrijding van een termijn of het enkel[e] feit der niet-nakoming zonder dat daartoe een nadere ingebrekestelling zal zijn geweest;
f. behoudens het hiervoor omtrent gedeeltelijke aflossing bepaalde zal de schuld van de hoofdsom en rente ten aanzien van iedere koper een ondeelbare zijn;
g. (…)
h. alle kosten waartoe de geldlening aanleiding geeft of in de toekomst geven zal daaronder begrepen die welke verkoper nodig zal oordelen te maken tot behoud en ter uitoefening van zijn rechten, komen ten laste van koper.
2.2. Uit dividenduitkeringen op 16 mei 2005 en 14 februari 2007 heeft [gedaagde] op voornoemd bedrag in totaal € 50.000,= afgelost, zodat nog een vordering uit geldlening resteert van € 25.000,=.
2.3. [eiseres] is per 1 januari 2007 afgetreden als bestuurder van [naam Group B.V.].
2.4. [naam Group B.V.] is op 25 september 2007 in staat van faillissement verklaard.
3. De vordering in conventie
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen
- tot betaling van € 27.098,63 te vermeerderen met de contractuele rente ad 4% per jaar te rekenen vanaf 11 december 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
- tot vergoeding van de kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW, overeenkomstig Rapport Voorwerk II ad € 1.737,=,
- in de kosten van dit geding, waaronder begrepen de kosten van de beslagen ad € 476,45.
3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
Op grond van artikel 3 lid b onder d en e van de transportakte is [gedaagde] wat betreft het restant van de hoofdsom zonder nadere ingebrekestelling in verzuim en zijn de vordering, de contractuele rente van 4% per jaar en de kosten direct opeisbaar. Ondanks aanmaning en ingebrekestelling bij brief van 27 september 2007 namens [eiseres] is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan. De contractuele rente tot en met 11 december 2007 bedraagt € 2.098,63. De buitengerechtelijke incassokosten zijn € 1.737,= en kosten van beslag bedragen € 476,45.
4. Het verweer in conventie
4.1. [gedaagde] concludeert dat de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans haar deze zal ontzeggen met haar veroordeling in de kosten van het geding, daaronder begrepen die van het gelegd beslag en inclusief nakosten volgens tarief en met de bepaling dat de wettelijke rente daarover zal zijn verschuldigd van vijf werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
4.2. [gedaagde] voert de navolgende verweren aan.
[gedaagde] heeft de overeenkomst van overdracht van de certificaten gesloten onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken en zij zou deze niet hebben gesloten als zij op de hoogte was geweest van de werkelijke feiten. Zij beroept zich op dwaling en/of bedrog.
Daarnaast hebben [eiseres] en [naam] door het stellen van excessieve eisen verhinderd dat de vennootschap werd overgenomen, toen dat nog kon. Door het daaropvolgende faillissement waren de certificaten niets meer waard.
Op grond van artikel 3 sub b onder a van de transportakte in samenhang met de mededeling van [naam] aan [gedaagde] dat deze met de aankoop van de certificaten geen risico liep, heeft [gedaagde] de regeling aldus begrepen dat slechts uit de uit te keren dividenden zou behoeven te worden afgelost. Nu de vennootschap is gefailleerd en er dus geen dividend meer wordt uitgekeerd, hoeft de lening niet meer te worden afbetaald.
Ten onrechte wordt een beroep gedaan op artikel 3 lid b onder d van de transportakte.
De buitengerechtelijke kosten worden betwist. Het betreffen slechts werkzaamheden ter instructie van de zaak.
5. De vordering in reconventie
5.1. [gedaagde] vordert, na akte aanpassing petitum in reconventie, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis - samengevat -:
I. de overeenkomst inzake de aankoop van de certificaten zal vernietigen wegens bedrog ten tijde van die aankoop, met terugbetaling door [eiseres] van de totale koopsom van € 150.000,= verminderd met hetgeen in conventie niet aan [eiseres] mocht worden toegewezen;
II. de overeenkomst inzake de aankoop van de certificaten zal vernietigen wegens dwaling ten tijde van die aankoop, met terugbetaling door [eiseres] van de totale koopsom van € 150.000,= verminderd met hetgeen in conventie niet aan [eiseres] mocht worden toegewezen;
III. de overeenkomst inzake de aankoop van de certificaten wegens onvoorziene omstandigheden zal ontbinden, met terugbetaling door [eiseres] van de totale koopsom van € 150.000,= verminderd met hetgeen in conventie niet aan [eiseres] mocht worden toegewezen;
IV. voor recht zal verklaren dat het handelen van [eiseres] inzake de verkoop van de vennootschap onrechtmatig is en dat zij gehouden is tot vergoeding van de daaruit voor [gedaagde] voortvloeiende schade, namelijk de aankoopsom van de certificaten van € 150.000,=, verminderd met hetgeen in conventie niet aan [eiseres] mocht worden toegewezen;
V. de overeenkomst inzake de aankoop van de certificaten wegens toerekenbare tekortkoming zal ontbinden en zal bepalen dat aan [gedaagde] als vervangende waardevergoeding de koopsom van de certificaten ad € 150.000,= wordt voldaan, verminderd met hetgeen in conventie niet aan [eiseres] mocht worden toegewezen met teruglevering door [gedaagde] aan [eiseres] van de certificaten indien gewenst;
VI. zal bepalen dat [gedaagde] de resterende verplichtingen uit de koopovereenkomst niet meer hoeft na te komen;
VII. [eiseres] ter zake van het petitum sub I tot en met III zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 10 werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [gedaagde] ten titel van onverschuldigde betaling een bedrag van € 150.000,= zal voldoen, verminderd met hetgeen in conventie niet aan [eiseres] mocht worden toegewezen;
VIII. ter zake van het petitum sub IV, als sub VI hierboven, maar dan ten titel van schadevergoeding;
IX. ter zake van het petitum sub V, als sub VI hierboven, maar dan ten titel van waardevergoeding;
X. [eiseres] zal veroordelen om over de reeds door [gedaagde] betaalde bedragen de wettelijke rente te voldoen: over € 75.000,= vanaf 10 april 2006, over € 37.500,= vanaf 15 mei 2006 en over € 12.500,= vanaf 15 januari 2007, althans over € 125.000,= vanaf 8 februari 2008, althans vanaf 4 juni 2008;
XI. [eiseres] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten volgens tarief en met de bepaling dat de wettelijke rente daarover zal zijn verschuldigd van 5 werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.2. [gedaagde] legt aan haar vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
Als [gedaagde] had geweten dat [naam] wegens ziekte niet door had kunnen werken, zou zij de certificaten nooit gekocht hebben. De aanwezigheid van [naam] was voor [gedaagde] doorslaggevend. Daarbij kwam dat [naam] had gezegd dat hij nog twee jaar aan zou blijven om het aldus voor ieder mogelijk te maken de leningen door dividenduitkeringen af te lossen. Indien [gedaagde] had geweten dat [naam] wegens gezondheidsredenen zou terugtreden, zou zij van meet af aan hebben aangedrongen op het zoeken van een vervanger voor [naam] om tijdig in diens functie te voorzien. Als [naam] opzettelijk zijn gezondheidstoestand voor [gedaagde] heeft verzwegen, is er sprake van bedrog. Rechtsgevolg van dwaling/bedrog is dat de koopovereenkomst met terugwerkende kracht moet worden vernietigd en dat, voor zover de koopsom is betaald, deze als onverschuldigd betaald aan [gedaagde] moet worden terugbetaald.
[eiseres] heeft onrechtmatig gehandeld door het stellen van excessieve eisen op het moment dat een derde-partij geïnteresseerd was in overname van de certificaten. Daaropvolgend is de vennootschap gefailleerd met als gevolg dat de certificaten niets meer waard waren.
[eiseres] dient de door [gedaagde] als gevolg van dit onrechtmatig handelen veroorzaakte schade te vergoeden.
6. Het verweer in reconventie
6.1. [eiseres] concludeert dat de rechtbank de vorderingen van [gedaagde] zal afwijzen, met haar uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling in de kosten van het geding.
6.2. [eiseres] voert de navolgende verweren aan.
[gedaagde] heeft niet voldaan aan stel- en bewijsplicht.
MHP betwist dat [gedaagde] niet op de hoogte zou zijn (geweest) van de ziekte en het terugtreden van [naam]. Alle certificaathouders zijn persoonlijk door [naam] ingelicht. Voor zover dat achterwege zou zijn gebleven, was voor MHP niet kenbaar dat inlichtingen over de gezondheidstoestand van [naam] de besluitvorming van [gedaagde] bij de totstandkoming van de overeenkomst zouden beïnvloeden. Aangezien een feitelijke en juridische grondslag voor dwaling ontbreekt, is er evenmin sprake van bedrog.
Het gestelde onrechtmatig handelen is niet onderbouwd. Er is geen concreet en gunstig overnamebod geweest. Er is geen vergadering van certificaathouders uitgeschreven in verband met een serieus overnamebod. Gelet op het feit dat [eiseres] slechts 30% van het kapitaal in [naam Group B.V.] vertegenwoordigt, kan zij gezien deze minderheidspositie geen overname blokkeren.
Verder betwist [eiseres] dat [gedaagde] schade heeft geleden als gevolg van handelen van [eiseres]. Het faillissement en de devaluatie van de aandelen had vele andere oorzaken. [gedaagde] had samen met [eiseres] 55% van de certificaten van aandelen in [naam Group B.V.]. Het faillissement had afgewend kunnen worden als [gedaagde] conform de stemovereenkomst met [eiseres] tegen de aanvraag van het faillissement had gestemd. Causaal verband ontbreekt tussen de gestelde normschending en de schade.
7. De beoordeling
in conventie en in reconventie
7.1. Gelet op de samenhang van de vordering in reconventie met de vordering in conventie, zullen de geschillen tezamen worden beoordeeld.
7.2. Alvorens inhoudelijk op de zaak in te gaan, zal de rechtbank eerst het processuele verweer van [eiseres] behandelen. Naar aanleiding van de comparitie van 15 mei 2008 is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld tot het nemen van een akte wijziging eis in reconventie. Achtergrond voor deze rolverwijzing was dat [gedaagde] wegens dwaling en bedrog ontbinding van de koopovereenkomst had gevorderd in plaats van vernietiging ervan. [gedaagde] heeft bij akte aanpassing petitum in reconventie niet volstaan met het corrigeren van het petitum, maar tevens twee nieuwe grondslagen (onvoorziene omstandigheden en toerekenbare tekortkoming) voor haar vordering aangevoerd. Terecht heeft [eiseres] gesteld dat deze nieuwe grondslagen als tardief moeten worden aangemerkt. Een geboden correctiemogelijkheid aangrijpen voor het wijzigen van de grondslagen van de eis als door [gedaagde] gedaan is naar het oordeel van de rechtbank in de stand waarin het geding zich nu bevindt in strijd met de goede procesorde.
Derhalve zal het geschil beperkt zijn tot de door [gedaagde] bij conclusie van eis in reconventie gestelde grondslagen dwaling en/of bedrog en onrechtmatig handelen.
7.3. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is een beroep op dwaling en/of bedrog bij de totstandkoming van de koopovereenkomst inzake de certificaten van aandelen in [naam Group B.V.]. Indien dit beroep slaagt, leidt dit met terugwerkende kracht tot vernietiging van de koopovereenkomst. De overeenkomst van geldlening is gesloten bij wijze van uitvoering van een deel van de koopovereenkomst en is te beschouwen als een op die koopovereenkomst voortbouwende overeenkomst, die eveneens vernietigbaar is ingevolge artikel 6:229 BW, als de rechtsverhouding krachtens koop ontbreekt. De rechtbank verstaat de stellingen van [gedaagde] aldus dat zij zich tevens beroept op artikel 6:229 BW, zodat een geslaagd beroep op dwaling en/of bedrog bij de totstandkoming van de koopovereenkomst tevens leidt tot vernietiging van de overeenkomst van geldlening. Dit zou dan tot gevolg hebben dat de vordering in conventie dient te worden afgewezen.
7.3.1. Ter onderbouwing van haar beroep op dwaling heeft [gedaagde] het volgende aangevoerd.
Als [gedaagde] had geweten dat [naam] in verband met de ernst van zijn ziekte (in 2005 was diabetes gediagnosticeerd) niet zou kunnen doorwerken, zou zij de aandelen nooit hebben gekocht. Op het moment van de overdracht van de certificaten was het een bloeiende onderneming, waarvan [gedaagde] mocht verwachten dat dit zou worden gecontinueerd, omdat [naam] volgens zijn zeggen de commercie zou blijven doen en nog ten minste twee jaar zou aanblijven voor de uitbouw van de vennootschap om het zo voor een ieder mogelijk te maken de leningen uit de dividenduitkeringen af te lossen. Al in oktober 2006 heeft [naam] laten weten dat hij in 2007 (veel) minder wilde gaan werken en dat hij ook geen bestuurder meer wilde zijn. Aldus had [eiseres] [gedaagde] bij de totstandkoming van de koopovereenkomst moeten inlichten over de ernst van de ziekte. [eiseres] heeft moeten kunnen begrijpen dat (de ernst van) de ziekte van [naam] van belang was voor de beslissing van [gedaagde] om de certificaten te kopen.
Het opzettelijk verzwijgen van de ernst van de ziekte door [naam] is aan te merken als bedrog, omdat onder de gegeven omstandigheden [eiseres] gehouden was [gedaagde] hierover in te lichten, aldus [gedaagde].
7.3.2. Of, zoals [eiseres] heeft gesteld, [gedaagde] bij de besprekingen die aan de totstandkoming van de koopovereenkomst zijn voorafgegaan over de gezondheidstoestand van [naam] is ingelicht, kan in het midden blijven. [gedaagde] zelf geeft aan dat de gezondheidstoestand van [naam] niet van dien aard was dat hij daardoor niet meer kon werken. Het is met name het feit dat [naam] in oktober 2006 heeft aangekondigd minder tijd aan [naam Group B.V.] te willen/kunnen besteden, dat [gedaagde] is teleurgesteld in zijn verwachting dat [naam] zich nog twee jaar zou inzetten voor [naam Group B.V.]. Hierop kan [gedaagde] echter haar beroep op vernietigbaarheid niet baseren, omdat dit een toekomstige omstandigheid is die ingevolge artikel 6:228 lid 2 BW voor rekening van [gedaagde] behoort te blijven. Daargelaten dat op het moment van totstandkoming van de koopovereenkomst het voor geen van de partijen was te voorzien of, en in welke mate, de diabetes [naam] in zijn werkzaamheden zou gaan beperken, staat als onweersproken vast dat de intentie van [naam] op het moment van de totstandkoming van de koopovereenkomst was om zich binnen normale werktijden in te zetten voor [naam Group B.V.]. Het beroep op dwaling faalt ook om de navolgende reden. [eiseres] heeft aangevoerd dat voor haar niet kenbaar was dat de gezondheidstoestand en de mogelijke verslechtering daarvan de besluitvorming van [gedaagde] tot het aangaan van de koopovereenkomst zou hebben beïnvloed. Op dit gemotiveerde verweer van [eiseres] heeft [gedaagde] - op wie de bewijslast van de dwaling rust - geen nadere onderbouwing van haar stelling gegeven, zodat rechtens geldt dat voor zover al sprake is geweest van een onjuiste voorstelling van zaken niet is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Het beroep op dwaling wordt dan ook gepasseerd.
7.3.3. Kennelijk legt [gedaagde] aan haar beroep op bedrog de stelling ten grondslag dat zij opzettelijk in de waan is gebracht dat de gezondheidstoestand van [naam] zodanig was dat hij niet binnen twee jaar zijn werkzaamheden voor [naam Group B.V.] zou staken. [gedaagde] heeft nagelaten feiten of omstandigheden te stellen waaruit opzet kan worden afgeleid, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen en het beroep op bedrog [gedaagde] niet kan baten.
7.3.4. Uit het onder 7.3.2. en 7.3.3. overwogene volgt dat de grondslagen dwaling en/of bedrog niet leiden tot vernietiging van de koopovereenkomst.
7.4. Mocht [gedaagde] met zijn betoog dat [naam] [gedaagde] heeft verzekerd dat hij nog ten minste twee jaar bij [naam Group B.V.] aan zou blijven om de certificaathouders in staat te stellen de geldlening af te lossen, hebben bedoeld te stellen dat deze toezegging van [naam] moet worden gekwalificeerd als een garantieverplichting die [naam Group B.V.] niet is nagekomen, dan wordt geoordeeld dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar stelplicht.
7.5. Over het gestelde onrechtmatig handelen van [eiseres] jegens [gedaagde] overweegt de rechtbank als volgt.
7.5.1. De stelling van [gedaagde] dat er omstreeks mei 2007 een derde-partij serieus belangstelling had voor overname van 100% van de aandelen in [naam Group B.V.] voor een bedrag tussen € 400.000,= en € 600.000,= en dat door de opstelling van [naam] dit geen doorgang heeft gevonden, heeft [eiseres] gemotiveerd betwist.
[eiseres] heeft aangevoerd dat het haar vrijstond om zich over een informele bieding uit te laten zoals zij heeft gedaan. Volgens [eiseres] is er geen bod geweest zoals door [gedaagde] gesteld. Daarbij komt dat [eiseres] slechts 30% van het kapitaal in [naam Group B.V.] vertegenwoordigde, zodat zij een overname niet had kunnen blokkeren. Indien het om een serieus bod zou zijn gegaan, had het op de weg van de certificaathouders gelegen om hiervoor een vergadering uit te schrijven, aldus [eiseres].
Het was aan [gedaagde] om in het licht van de gemotiveerde betwisting van het door [gedaagde] gestelde bod nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit onrechtmatig handelen van [eiseres] kan worden afgeleid. Zij heeft dit achterwege gelaten en evenmin haar eerdere stellingen met bewijsstukken onderbouwd.
7.5.2. Dat [naam] de dividenduitkeringen, waar hij zelf belang bij had, heeft doorgedrukt, zodat [naam Group B.V.] geen financiële reserves meer had om een en ander op te vangen, zoals [gedaagde] heeft gesteld, wordt weersproken door de stelling van [eiseres] dat [naam Group B.V.] tot en met het boekjaar 2006 goede resultaten heeft behaald. [gedaagde] heeft geen nadere financiële onderbouwing van haar stelling gegeven, zodat zij op dit punt niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Om deze reden wordt ook niet meer aan bewijslevering toegekomen.
7.6. Nu [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd en bovendien geen enkele productie ter onderbouwing van haar stellingen heeft overgelegd, is de conclusie voorts dat rechtens geldt dat het faillissement en de als gevolg daarvan opgetreden devaluatie van de certificaten niet zijn veroorzaakt door enig onrechtmatig handelen van [eiseres]. Ook deze grondslag kan de reconventionele vordering dus niet dragen.
voorts in conventie
7.7. Nu het beroep op dwaling en/of bedrog bij de totstandkoming van de koopovereenkomst wordt gepasseerd, ligt de uitleg van de overeenkomst van geldlening ter beoordeling voor.
7.8. De rechtbank stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
7.8.1. Volgens [eiseres] dient de overeenkomst aldus te worden uitgelegd dat in artikel 3 b onder a van de transportakte (zie 2.1) een betaalmethode is afgesproken, ter voorkoming van de situatie dat wel dividend zou worden ontvangen maar niet zou worden afgelost op de geldlening. Op grond van artikel 3 lid b onder d is (het restant van) de hoofdsom en alle rente direct opeisbaar. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt schriftelijke verklaringen overgelegd van 20 oktober 2007 van [naam] en van [adviseur], [naam] Business Consultants B.V., als adviseur bij de transactie betrokken en accountant van onder meer [eiseres] en [naam Group B.V.] (producties 2 en 3 bij dagvaarding).
[naam] heeft onder meer geschreven:
“Gedurende het gesprek bij de notaris voorafgaande aan het tekenen van de a[k]te is er door de notaris nog gewezen op het feit dat ik op ieder moment in tijd, op basis van voor mij persoonlijk moverende redenen, de bedragen bij de verschillende partijen kon opeisen.
Ik meen mij te herinneren dat dit door de notaris nog is toegelicht in de context van eventuele ‘erfgenamen’.”
[adviseur] voornoemd heeft onder meer verklaard:
“Het is altijd de bedoeling geweest dat de verantwoordelijkheid voor volledige aflossing van de schulden geheel bij kopers zou liggen, ongeacht of er wel of geen dividenduitkeringen zouden worden genoten.
Er is nooit ter sprake gekomen dat, wanneer er om wat voor reden dan ook geen dividenduitkeringen zouden komen, de schulden geheel of gedeeltelijk niet zouden behoeven te worden afgelost.
Om die reden is in de notariële akte onder andere de volgende bepaling opgenomen “voor zover mogelijk wordt getracht door elke koper de geldleningen binnen twee jaar na heden te hebben afgelost”.
Ter comparitie heeft [naam] op dit punt verklaard:
“Het verzoek van [gedaagde] was om de helft van de koopsom van de aandelen contant te betalen en de andere helft te betalen uit dividend uitkeringen. Het was slechts een betalingsregeling. Er is nooit gezegd dat er niet afgerekend hoefde te worden als er geen dividend uitgekeerd zou worden. Door de notaris is bij de overdracht heel duidelijk gezegd dat er uiteindelijk afgerekend zou moeten worden.”
7.8.2. [gedaagde] heeft de uitleg van [eiseres] betwist.
[gedaagde] heeft destijds de in de transportakte opgenomen bepaling aldus begrepen dat de geldlening alleen uit dividenduitkeringen afgelost diende te worden. Hij mocht dat ook zo begrijpen, omdat [naam] ten tijde van de verkoop van de certificaten heeft gezegd dat hij nog tenminste twee jaar zou aanblijven om het op die manier voor ieder mogelijk te maken de leningen door middel van de dividenduitkeringen af te lossen, aldus [gedaagde]. Dat artikel 3 lid b onder d van de transportakte zou aantonen, zoals [eiseres] stelt, dat het onder a slechts om een betaalmethode zou gaan, is onjuist. Dit artikellid geeft een voorziening ingeval de koper de vrije beschikking over zijn/haar vermogen verliest.
Ter comparitie heeft [gedaagde] hierover als volgt verklaard:
“Oomen en ik hebben met name gepleit voor een betalingsregeling door middel van dividend uitkeringen, omdat dat onze zekerheid zou zijn. Ik zag dit als een earn outregeling waarbij een soort commitment aan het bedrijf werd verleend. Het woord earn out is niet als zodanig gevallen. Het is wel heel gebruikelijk om dit zo te doen.”
7.9. De rechtbank leidt uit de stellingen van partijen af dat op het moment van de overdracht van de certificaten van de aandelen in [naam Group B.V.] partijen het vertrouwen hadden dat [naam Group B.V.], dat op dat moment een bloeiende onderneming was, op dezelfde voet zou doorgaan, versterkt met het commerciële netwerk van [gedaagde], en dat de financiële resultaten dan voldoende zouden zijn om in een periode van ongeveer twee jaar uit de dividenduitkeringen de geldlening van € 75.000,= af te lossen. Daarop wijst ook de formulering van artikel 3 b onder a van de transportakte. Anders dan [eiseres] stelt, is in de transportakte geen voorziening opgenomen voor de situatie dat er geen dividenden (meer) worden uitgekeerd. Uit de tot nu toe overgelegde producties en verklaringen ter zitting lijkt te volgen dat de mogelijkheid dat er geen dividenduitkeringen meer zouden zijn, in het geheel niet ter sprake is geweest. Onweersproken is dat de betalingsregeling via dividenden op initiatief van [gedaagde] in de transportakte is opgenomen. Dat de term “earn out” niet expliciet is genoemd, hoeft er niet aan in de weg te staan dat [gedaagde] wel de bedoeling heeft gehad dat de regeling een dergelijk karakter zou hebben. [eiseres] heeft betwist dat [gedaagde] gerechtvaardigd van deze uitleg mocht uitgaan en aangevoerd dat het voor [gedaagde] duidelijk moet zijn geweest dat de geldlening ongeacht de opgenomen betalingsmethode voor het geheel door [eiseres] kon worden opgeëist, omdat dit bij de ondertekening van de transportakte bij de notaris is besproken.
Nu [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat artikel 3 b onder a van de transportakte slechts ziet op een betalingsmethode en dat bij de notaris is besproken dat de geldlening voor het geheel door [eiseres] kon worden opgeëist, zal zij ingevolge artikel 150 Rv. met het bewijs van haar stelling worden belast.
voorts in conventie en in reconventie
7.10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
8. De beslissing
De rechtbank
in conventie
8.1. draagt [eiseres] op te bewijzen dat bij de ondertekening van de transportakte op 10 april 2006 bij de notaris is besproken dat de geldlening voor het geheel door [eiseres] kon worden opgeëist,
8.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 17 september 2008 voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
8.3. bepaalt dat [eiseres], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
8.4. bepaalt dat [eiseres], indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2008 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
8.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.B. Boorsma in het gerechtsgebouw te Zutphen aan de Martinetsingel 2,
8.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
8.7. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
8.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2008.