ECLI:NL:RBZUT:2008:BE8789

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-460115-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kleinrensink
  • A. de Bie
  • J. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met licht verminderd toerekeningsvatbaarheid en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 20 augustus 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 maart 2008 te Zutphen opzettelijk en met voorbedachte rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd door hem met een mes in de hals te steken. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij het slachtoffer met kracht in de hals heeft gestoken, en getuigen hebben bevestigd dat hij eerder die dag had aangekondigd iemand te doden. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder noodweer, noodweerexces en psychische overmacht, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor kalm beraad en rustig overleg, en dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was door zijn verslaving aan harddrugs en alcohol. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, waarbij de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden zwaar hebben meegewogen in de strafoplegging. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor gemaakte reiskosten, maar andere vorderingen zijn niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460115-08
Uitspraak d.d.: 20 augustus 2008
tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1976],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Almelo.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2008.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 maart 2008 te Zutphen opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere, althans één, ste(e)k(en) in de halsstreek, althans in het lichaam, toegebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 01 maart 2008 te Zutphen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere, althans één, ste(e)k(en) in de halsstreek, althans in het lichaam, toegebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De bewijsmotivering (voetnoot 1)
A. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen van de moeder en vriendin van verdachte, alsmede de verklaring van [getuige A]. Op grond van de feiten die uit deze verklaringen afgeleid kunnen worden, kan een beroep op noodweer, noodweerexces en psychische overmacht niet slagen.
B. Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu van 'kalm beraad en rustig overleg' (de zgn. voorbedachte raad) geen sprake is geweest. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is aangevoerd dat het ten laste gelegde bewezen kan worden. Door en namens verdachte een beroep gedaan op noodweer, noodweerexces en psychische overmacht, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen. Ontslag van alle rechtsvervolging dient om die redenen ook te volgen indien de rechtbank van oordeel is dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
C. Vaststaande feiten
De rechtbank stelt vast dat op 1 maart 2008 te Zutphen [slachtoffer] met een mes in de halsstreek is gestoken, als gevolg waarvan die [slachtoffer] is overleden. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend [slachtoffer] in de halsstreek te hebben gestoken.
D. Bespreking standpunten ten aanzien van het bestanddeel 'kalm beraad en rustig overleg' ten
aanzien van het primair ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van kalm beraad en rustig overleg. Hij heeft gerefereerd aan de verklaring van verdachte, waar hij verklaart dat hij hoopte dat [slachtoffer] dood zou gaan. Als [slachtoffer] niet dood was, zou verdachte hem alsnog dood maken. Voorts heeft de officier van justitie de verklaringen van de moeder van verdachte en zijn [vriendin] aangehaald, waaruit blijkt dat verdachte eerder die dag heeft gezegd dat hij [slachtoffer] zou doden. Voorts heeft verdachte meerdere messen bij zich gestoken, voordat hij zijn huis verliet.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat de voorbedachte raad ontbreekt. De verklaring van verdachte is opgenomen direct nadat hij gearresteerd was, toen hij totaal overstuur was. Bovendien blijkt uit het dossier dat de dingen die verdachte tegen zijn moeder en zijn [vriendin] heeft gezegd, slechts een verbale reactie waren op de weigering hem geld te geven. [Vriendin verdachte] heeft verklaard: "[verdachte] was helemaal doorgedraaid, werd steeds wanhopiger en was ten einde raad." Dit staat lijnrecht tegenover kalm beraad en rustig overleg, waarbij de raadsvrouw verwijst naar een arrest van de Hoge Raad (NJ 2008, 97). In het onderhavige geval is geen sprake geweest van een besluit, verdachte is niet zelf naar [slachtoffer] toegegaan, verdachte heeft niet de tijd gehad zich te beraden over de betekenis van wat er zou gebeuren en zich daarvan wetenschap te geven en iemand die het plan heeft opgevat een ander te doden gaat niet de politie te hulp roepen.
Op grond van de navolgende verklaringen:
- [Getuige B] heeft verklaard (voetnoot 2) dat verdachte op 1 maart 2008, rond 19.00 uur tegen hem heeft gezegd: "Ik ga er één kapot maken."
- De vriendin van verdachte, [vriendin], heeft verklaard (voetnoot 3) dat verdachte op 1 maart 2008 tegen haar heeft gezegd: "Ik ga [verdachte] neersteken."
- De moeder van verdachte, [moeder], heeft verklaard (voetnoot 4) dat verdachte haar op 1 maart 2008 rond 19.30 uur heeft gebeld en heeft gezegd: "Ik moet € 400,00 hebben, want die gozer wil niet uit mijn flat." [Moeder van verdachte] heeft gezegd dat zij niet wilde betalen, waarop verdachte heeft gezegd "Dan ga ik erheen en dan binnen een uur is hij dood." Hij hing op met: "Binnen een uur is hij dood, want ik ga erheen." Rond 21.10 uur werd [Moeder van verdachte] gebeld door verdachte en verdachte zei: "Hij is dood! Hij is dood, want hij wou naar [naam] toe."
- Verdachte heeft verklaard: "Ik stak [verdachte] met kracht in zijn hals. (voetnoot 5) Ik had hem ook in zijn been kunnen steken, maar ik heb hem bewust in de bovenkant van zijn lichaam gestoken. Ik heb hem in zijn hals gestoken, omdat ik niet een gestoord iemand achter mijn moeder aan wilde hebben. (voetnoot 6) Ik heb tegen mijn [broer] gezegd dat hij zich er niet mee moest bemoeien als het uit de hand zou lopen.(voetnoot 7)"
- [Getuige C] en [getuige D] hebben verklaard dat [slachtoffer] en verdachte naar buiten liepen. Ze hebben beiden gezien dat [verdachte] met zijn rechterhand een mes uit zijn linkerbinnenzak pakte en dat hij met het mes voor zich naar buiten liep." (voetnoot 8)
is de rechtbank van oordeel dat - mede gezien het tijdsverloop van genoemde gebeurtenissen - voldoende wettig bewijs aanwezig is om de voorbedachte raad bewezen te verklaren. Verdachte heeft eerst tegen diverse mensen gezegd dat hij "iemand" of [verdachte] zou neersteken of doodmaken. Vervolgens heeft hij ook tussen het pakken van een aantal messen en het steken van [slachtoffer] de tijd gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen besluit om hem te doden.
De door de raadsvrouw aangevoerde intentie van verdachte om zich te verdedigen, reden waarom hij meerdere messen bij zich heeft gestoken, staat aan dat oordeel niet in de weg. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte de messen enkel heeft meegenomen om zich te verdedigen. Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen van verschillende getuigen is de rechtbank van oordeel dat verdacht zelf voor de aanval heeft gekozen door deze messen bij zich te steken en bij zich te houden.
Het verweer dat verdachte drie keer de politie heeft gebeld en dat als hij [slachtoffer] zou willen doden, hij dat op een andere wijze/plaats had gedaan, doen niet af aan de voorbedachte raad.
E. Bespreking standpunten ten aanzien van noodweer
Door en namens verdachte is gesteld dat er is sprake van een wederrechtelijke aanranding, nu [slachtoffer] verdachte en zijn moeder bedreigde en belaagde. [slachtoffer] had aangekondigd verdachte te grazen te nemen en hij kwam dreigend achter verdachte aan. [slachtoffer] was een stuk groter en zwaarder dan verdachte. Verdachte heeft geprobeerd hulp van de politie te krijgen, maar dat heeft niets opgeleverd. Verdachte heeft toen geen enkele andere uitweg gezien dan zich met het mes te bewapenen voor het geval hij [slachtoffer] tegen zou komen. [slachtoffer] kwam hem achterna en verdachte moest zich verdedigen.
De rechtbank stelt vast dat een beroep op noodweer slechts kan slagen indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op het tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Vaststaat dat verdachte en [slachtoffer] elkaar hebben ontmoet in de woning van [naam] aan de [adres] en vervolgens gezamenlijk de woning hebben verlaten en zich hebben begeven naar een gangpad achter die woning. Dat op het moment dat verdachte [slachtoffer] op het gangpad stak van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding sprake was is onvoldoende aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat in zijn ogen op dat moment voor hem de keuze "hij of ik" aan de orde was. Dat op dat moment van een dergelijke situatie sprake was, blijkt niet uit de verdere verklaringen van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting en bij de politie. In het dossier bevinden zich ook overigens geen verklaringen die erop wijzen dat sprake was van een dergelijke situatie. Verdachte heeft slechts verklaard over dreigende taal die [slachtoffer] in het gangpad jegens hem zou hebben geuit en dat [slachtoffer] een stap in zijn richting zou hebben gezet. Verdachte heeft tevens ter terechtzitting verklaard dat hij op dat moment twee messen in zijn handen vasthield, welke hij op [slachtoffer] had gericht. Uit verdachtes verklaringen is dan ook niet aannemelijk geworden dat hij verkeerde in een situatie die het steken met het mes (in de halsstreek van [slachtoffer]) als noodzakelijke verdediging gebood. Het beroep op noodweer kan dan ook niet slagen en wordt mitsdien verworpen.
F. Bespreking standpunten ten aanzien van noodweerexces
Voorts is door en namens de verdachte bepleit dat sprake is van noodweerexces, gezien de eerdere bedreigingen en aanvallen in de woning van verdachte waar hij overstuur en angstig van was. Na vergeefse verzoeken om hulp bij de politie was die angst bepaald niet minder geworden. Er was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar van een aanranding (Hoge Raad 21 december 2004, NJ 2007, 469). Als verdachte de grenzen van de verdediging zou hebben overschreden dan komt dit door de toestand van angst, paniek en radeloosheid waarin hij verkeerde. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2006 (NbSr 2006, 254) is af te leiden dat de gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de handeling van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, nu op het moment van steken geen sprake was van een noodweersituatie en die er kort daarvoor ook niet was geweest, ook het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen, voorzover daartoe is gesteld dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging door verdachte zijn overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding kort daarvoor in het gangpad.
Ter onderbouwing van het door de raadsvrouw gedane beroep op noodweerexces heeft zij tevens naar voren gebracht dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging verschoonbaar heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de bedreigingen die [slachtoffer] ongeveer een uur eerder (omstreeks 19.37 uur) jegens hem heeft geuit, toen hij heeft getracht de deur van verdachtes woning aan [adres] in te trappen en hem daarbij bedreigingen toe te voegen in samenhang met twee kort daarna door verdachte ontvangen (bedreigende) sms-berichten van [slachtoffer].
Het gestelde handelen van [slachtoffer] (omstreeks 19.37 uur) -al dan niet in combinatie met de kort nadien verzonden sms-berichten- kan gezien worden als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen in beginsel enige verdediging door verdachte gerechtvaardigd was. Dat neemt echter niet weg, dat ook als wordt aangenomen dat de bedreigingen door [slachtoffer], zoals verdachte heeft verklaard, zoveel angst, paniek en onmacht bij hem hebben veroorzaakt dat het doodsteken van [slachtoffer] door verdachte een uur later een onmiddellijk gevolg is geweest van zijn door deze bedreigingen ontstane hevige gemoedsbeweging, een beroep op noodweerexces naar het oordeel van de rechtbank dan nog niet kan slagen. Met een beroep op een dergelijke gemoedsbeweging kan verdachtes schuld aan het bewezenverklaarde feit immers niet worden uitgesloten. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk "onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, komt behalve aan de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging immers evenzeer betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Dat deze grenzen zijn overschreden staat buiten kijf. De rechtbank is van oordeel dat het doodsteken van [slachtoffer], afgewogen tegen de aarde en de ernst van de gestelde aanranding, een zodanig disproportionele reactie is, dat de gemoedsbeweging verdachte niet kan disculperen.(voetnoot 9) Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
G. Bespreking standpunten ten aanzien van psychische overmacht
De raadsvrouw heeft het rapport van psychiater Kaiser d.d. 29 mei 2008 aangehaald (pagina 13). Hieruit kan blijken dat verdachte angst voor [slachtoffer] had. Verdachte is naar de mening van de verdediging in een psychische toestand geraakt die grotendeels is veroorzaakt door de druk die [slachtoffer] op hem uitoefende en waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand hoefde te bieden. Deze beoordelingen brengen mee dat gesproken kan worden van psychische overmacht, zelfs als men zou zeggen dat de psychische toestand van verdachte niet uitsluitend is veroorzaakt door wat er is gebeurd.
De rechtbank stelt vast dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht aannemelijk moet worden dat het handelen van verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Er moet sprake zijn van een toestand waarin de verdachte redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden aan de drang, in dit geval om [slachtoffer] om het leven te brengen. Ook als aangenomen wordt dat verdachte in angst verkeerde door de eerder door [slachtoffer] aan zijn adres geuite bedreigingen, volgt daaruit nog niet dat die angst gelijkgesteld kan worden met een drang om [slachtoffer] dood te steken, waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Ook uit de verklaringen van verdachte, zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting, is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich in een dergelijke toestand bevond, toen hij [slachtoffer] doodstak. Daar komt nog het volgende bij. Verdachte heeft eerder op 1 maart 2008 twee maal de hulp van de politie ingeroepen in verband met zijn problemen met [slachtoffer]. In de visie van de verdediging zou daar de gestelde bedreiging door [slachtoffer] om 19.37 uur bijgekomen zijn. De rechtbank kan dit alles moeilijk rijmen met het gegeven dat verdachte na de eerdere twee meldingen bij de politie -naar zijn eigen verklaring- na 16.30 uur nog met het latere slachtoffer naar de Jumbo is gelopen om een paar biertjes te halen.(voetnoot 10) Ook de opnamen en afgeluisterde telefoongesprekken die verdachte en [slachtoffer] voerden op 1 maart 2008 om 18.22 uur en 18.27 uur ademen een bepaald andere sfeer. (voetnoot 11) Opmerking verdient nog dat bij deze telefoongesprekken verdachte de beller, en [slachtoffer] de gebelde was. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
(primair)
hij op 1 maart 2008 te Zutphen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met een mes één steek in de halsstreek toegebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Moord
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is een multidisciplinair onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport gedateerd 29 mei 2008 opgemaakt door L.H.W.M. Kaiser (psychiater), alsmede in een rapport gedateerd 31 mei 2008 opgemaakt door J.J. Baneke (psycholoog).
In het rapport van Kaiser wordt het volgende als conclusie vermeld:
"In relatie tot en ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde feit was er bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een verslaving aan harddrugs, met name cocaïne, alcoholverslaving en ADHD. Er is een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO: antisociaal, narcistisch maar ondanks dat kon hij zijn wil licht verminderd bepalen."
In het rapport van Baneke wordt het volgende als conclusie vermeld:
"Bij verdachte is sprake van een ziekelijk stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in casu van afhankelijkheid van diverse middelen (alcohol, cannabis, cocaïne, etc.), en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Onduidelijk blijft in welke mate sprake is geest van psychische beperkingen van het bewustzijn, maar op basis van het onderzoek is het aannemelijk gezien de totale problematiek dat er wel een beperking is geweest. Geadviseerd wordt verdachte in deze als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen."
De rechtbank neemt de conclusies van deze rapporten over, inhoudende dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf
1. De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar met aftrek van voorarrest gevorderd.
2. Door en namens verdachte is ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Subsidiair is bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, indien de rechtbank het subsidiair, dan wel het primair, ten laste gelegde bewezen acht. Meer subsidiair heeft de raadvrouw aangevoerd dat er sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Zij heeft bepleit een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij de voorwaarde wordt geformuleerd dat verdachte zich zal laten behandelen voor zijn verslaving. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, om verdachte in de gelegenheid te stellen tot een intakegesprek en pas nadat men heeft beoordeeld en duidelijk is dat een behandeling bij De Hoop voor verdachte een mogelijkheid biedt, vonnis te wijzen. Verdachte heeft inmiddels zelf contact opgenomen met stichting De Hoop te Dordrecht om een dergelijke behandeling op te starten.
3. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
4. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
5. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Hij heeft thuis meerdere messen bij zich gestoken, waarna hij door zijn broer naar de woning van [naam] is gereden. Aldaar trof hij [slachtoffer] in de woning, waarnaar beiden naar buiten zijn gegaan. In de gang achter de woning heeft verdachte op gruwelijke wijze het leven van [slachtoffer] beëindigd door hem met een mes in zijn halsstreek te steken.
6. Door deze moord is de rechtsorde ernstig geschokt. De ernst van het feit blijkt mede uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht door de dochter van [slachtoffer]. Haar vertrouwen is geschaad, mede omdat zij verdachte ook kende. Naast de dochter van [slachtoffer] hebben andere familieleden en nabestaanden ook verdriet ondervonden.
7. Uit het strafblad12 van verdachte blijkt dat hij veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen voor onder andere (zware) mishandelingen.
8. Door Tactus verslavingszorg is geen volledig voorlichtingsrapport geschreven, nu verdachte onvoldoende gemotiveerd was hieraan mee te werken.13 Verdachte heeft aangegeven dat hij zijn levensverhaal meerdere malen heeft verteld aan medewerkers van onder andere het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.
9. De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, om de redenen zoals deze hierboven zijn aangehaald.
10. Voorts houdt de rechtbank rekening met de verstoorde verhoudingen tussen verdachte en [slachtoffer], welke verdachte naar eigen zeggen als bedreigend heeft ervaren. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het gebruik/misbruik van cocaïne en de omstandigheid dat verdachte enkele nachten niet had geslapen, zelf heeft bijgedragen aan de onderhavige situatie.
11. Nadat verdachte [slachtoffer] heeft neergestoken, heeft hij gezegd dat als [slachtoffer] niet dood was, hij hem alsnog dood zou maken. Later heeft verdachte aangegeven dat hij een slecht mens heeft vermoord en dat dit dus een daad is die door velen zal worden toegejuicht. Als hij vrijkomt zal hij "met open armen in Zutphen onthaald worden." Het gedrag van verdachte getuigt van gebrek aan inzicht in zijn daden en van disrespect voor het leven van een ander.
12. Moord behoort tot de ernstigste delicten die onze rechtsorde kent; het recht op leven tot de sterkste rechten waarvoor diezelfde rechtsorde opkomt. Dat rechtvaardigt een langdurige gevangenisstraf, zowel uit het oogpunt van vergelding als uit preventief oogpunt. De hoogte van de op te leggen straf staat eraan in de weg staat om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat aan het verzoek om aanhouding van de zaak moet worden voorbijgegaan.
13. Ten slotte heeft de rechtbank onderzocht welke straffen er in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
14. Alles tegen elkaar afwegende, acht de rechtbank de hierna vermelde straf passend en geboden. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat er geen aanleiding is om het ter terechtzitting gedane verzoek van de raadsvrouw om de voorlopige hechtenis op te heffen in te willigen.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. De tussen haakjes achter de verschillende voorwerpen vermelde nummers verwijzen naar de beslaglijst, zoals deze is opgenomen in het dossier:
- Agenda (nr. 9).
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet:
- XTC (nr. 3);
- Patroonhuls nr. 2200-01 (nr. 5);
- XTC (nr. 6);
- Doos van stroomstootwapen (nr. 7);
- Huls, nr. 2300-01 (nr. 8);
- Drugs (nr. 10);
In beslag genomen voorwerpen
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de veroordeelde.
- Plastictas van Megapool met daarin een lege schoenendoos (nr. 1);
- Plastictas met onder andere een Senseo-apparaat (nr. 2);
- Kluissleutel met het labelopschrift "het huis" en "D044" (nr. 4);
- Fleece jack, merk Ralph Lauren, kleur donkerblauw, maat large (nr. 11);
- 2 sokken, kleur wit (nr. 12);
- 2 schoenen, merk Nike, kleur wit (nr. 13);
- Onderbroek, kleur blauw (nr. 14);
- Broek, merk Replay, kleur blauw (nr. 15);
- Shirt, kleur wit (nr.16);
- Leren jas, kleur bruin (nr. 17).
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [naam] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.070,40 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2008. Dit bedrag is opgebouwd uit € 63,40 euro reiskosten en € 1.007,00 gederfde inkomsten aan zak-, huur- en kleedgeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is en derhalve kan worden toegewezen tot het gevorderde bedrag. Voorts heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Door en namens verdachte is primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de raadsvrouw ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de familierelatie tussen de benadeelde partij en [slachtoffer] niet is aangetoond en dat niet uit de thans beschikbare informatie blijkt dát [slachtoffer] een bijdrage verstrekte, niet hoelang hij dat zou hebben gedaan en niet welke bedragen hij zou hebben uitgekeerd. De benadeelde partij heeft verklaard dat zij een bedrag kreeg om haar huurachterstand te voldoen, hetgeen naar het oordeel van de raadsvrouw betekent dat de benadeelde partij dit bedrag slechts tijdelijk zou krijgen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de benadeelde partij geen nabestaande van het slachtoffer is, nu onvoldoende gemotiveerd betwist is dat de benadeelde partij een dochter van het slachtoffer is.
De rechtbank oordeelt dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. Verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk voor de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten. De rechtbank stelt vast dat, nu bijdrage aan de gestelde kosten van levensonderhoud gemotiveerd is betwist en daarvan onvoldoende onderbouwing is gebleken, de vordering voor het overige niet eenvoudig van aard is.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot het gevorderde bedrag ten aanzien van de gemaakte reiskosten ten bedrag van € 63,40 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2008 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tevens de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van de hiervoor vermelde bedragen ten behoeve van genoemde slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaar.
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Agenda (nr. 9).
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- XTC (nr. 3);
- Patroonhuls nr. 2200-01 (nr. 5);
- XTC (nr. 6);
- Doos van stroomstootwapen (nr. 7);
- Huls, nr. 2300-01 (nr. 8);
- Drugs (nr. 10);
gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
- Plastictas van Megapool met daarin een lege schoenendoos (nr. 1);
- Plastictas met onder andere een Senseo-apparaat (nr. 2);
- Kluissleutel met het labelopschrift "het huis" en "D044" (nr. 4);
- Fleece jack, merk Ralph Lauren, kleur donkerblauw, maat large (nr. 11);
- 2 sokken, kleur wit (nr. 12);
- 2 schoenen, merk Nike, kleur wit (nr. 13);
- Onderbroek, kleur blauw (nr. 14);
- Broek, merk Replay, kleur blauw (nr. 15);
- Shirt, kleur wit (nr.16);
- Leren jas, kleur bruin (nr. 17).
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam]. [adres en plaats] (gironummer [nummer]) van een bedrag van € 63,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2008 en de betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam] een bedrag te betalen van € 63,40, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 1 dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Aldus gewezen door mr. Kleinrensink, voorzitter, mrs. De Bie en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Soest, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2008.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam) proces-verbaal nr. PL0630/08-202579, gedateerd 11 april 2008.
2 Verklaring van [getuige B] (doorgenummerde dossierpagina 674).
3 Proces-verbaal van bevindingen (doorgenummerde dossierpagina 95).
4 Verklaring van getuige [moeder van verdachte] (doorgenummerde dossierpagina 82 en 83).
5 Verklaring van verdachte (doorgenummerde dossierpagina 79).
6 Verklaring van verdachte (doorgenummerde dossierpagina 67).
7 Verklaring van verdachte (doorgenummerde dossierpagina 85).
8 Verklaring van [getuige C] (doorgenummerde dossierpagina 158) en verklaring van [getuige D] (doorgenummerde dossierpagina 155).
9 Hoge Raad 8 april 2008, NJ 2008, 312.
10 Verklaring van verdachte (doorgenummerde dossierpagina 162).
11 Proces-verbaal van bevindingen (doorgenummerde dossierpagina 167 en 168).
12 Uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 maart 2008.
13 Retourzending rapportageverzoek door Tactus Verslavingszorg d.d. 20 mei 2008.