RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 08/808 en 08/809
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
de vereniging ‘Wijkraad Apeldoorn Zuid’
te Apeldoorn,
verzoekster/eiseres, hierna: eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerder,
JVH Amusementscentrum BV
derdepartij.
Bij besluit van 29 november 2007 heeft verweerder aan de derdepartij vrijstelling van het bestemmingsplan ‘Apeldoorn-Zuid’ en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte op het perceel [adres] te Apeldoorn.
Bij besluit van 15 april 2008 is het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard met overneming van het advies van de bezwarencommissie.
Bij brieven van 19 mei 2008 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank op de daarin vermelde gronden en verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 15 juli 2008 heeft verweerder het besluit van 15 april 2008 vervangen door een besluit dat is ondertekend door de burgemeester en de secretaris.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is mondeling behandeld op 7 augustus 2008, waar namens eiseres is verschenen [naam] en namens verweerder mr. J. Groeneveld. Namens de derdepartij zijn verschenen mr. W. van der Duin en mr. H.B.G. Aarninkhof.
2.1. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank
aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt, aangezien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.2. In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet staan uitputtend de gronden voor weigering van een bouwvergunning vermeld. Eén van de mogelijke weigeringsgronden betreft het niet voldoen aan de voorschriften van de bouwverordening.
2.2.1. In artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Apeldoorn is bepaald – voor zover hier van belang – dat, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht op het terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel moet de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s.
Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van deze parkeerruimten ten minste 1.80 m bij 5.00 m en ten hoogste 3.25 m bij 6.00 m bedragen.
2.2.2. Het bouwplan voorziet in de verbouwing en uitbreiding van een bestaand pand tot casino/speelautomatenhal. Hierbij is voorzien in de aanleg van 23 parkeerplaatsen op het bij dat pand behorende (eigen) terrein.
2.2.3. Bij de beoordeling of wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening hanteert verweerder een beleid dat is neergelegd in de Parkeernota, door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld in augustus 2004. Volgens bijlage 2 bij deze nota wordt voor een sportschool een norm aangehouden van 1 parkeerplaats per 10 m² netto sportoppervlakte. Voor niet genoemde categorieën moet de norm per geval worden bepaald. Een casino/speelautomatenhal wordt niet als categorie genoemd in de nota.
2.2.4. Voor de dit geval te hanteren norm heeft verweerder aansluiting gezocht bij de norm voor een sportschool, maar wel de pantry meegerekend. Gelet op het bouwplan heeft verweerder een netto vloeroppervlak van 231,75 m² berekend, bestemd voor speelautomaten en pantry, en op basis daarvan geconcludeerd dat met de aanleg van 23 parkeerplaatsen aan de norm van 1 parkeerplaats per 10 m² netto oppervlak wordt voldaan.
2.2.5. Eiseres heeft gesteld dat blijkens de ruimtelijke onderbouwing van het project de begane grond en de (eerste) verdieping geheel ten behoeve van de speelhal gebruikt kunnen worden en dat de gemeentelijke parkeernorm 10 parkeerplaatsen per 100 m² bvo (bruto vloeroppervlak) bedraagt. Het bouwplan voorziet volgens eiseres in een bvo van 290 m², zodat 29 parkeerplaatsen op eigen terrein zouden moeten worden gerealiseerd.
2.2.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder bij de beoordeling van het bouwplan geen onjuiste toepassing gegeven aan het in de Parkeernota neergelegde beleid door aansluiting te zoeken bij de parkeernorm voor een sportschool, maar wel de pantry mee te rekenen. Gelet op het bouwplan heeft verweerder aldus kunnen uitgaan van een oppervlak van circa 230 m², waarbij de vide, de trap, de hal en de toiletten niet zijn meegerekend.
Gelet op de bij de toepassing van artikel 2.5.30 van de bouwverordening aan verweerder toekomende beoordelingsvrijheid is er voorts geen grond voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met dit voorschrift. Eiseres kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat voorzien dient te worden in 29 parkeerplaatsen op eigen terrein.
2.2.7. Eiseres heeft in dit verband verder nog gesteld dat de aan te leggen parkeerplaatsen en de in/uitrit van het parkeerterrein niet voldoen aan NEN-norm 2443.
2.2.8. Deze stelling treft geen doel. Blijkens het bouwplan blijven de afmetingen van de parkeerplaatsen binnen de in artikel 2.5.30, tweede lid, van de bouwverordening gestelde eisen (zie hiervoor onder 2.2.1). Weigering van een bouwvergunning omdat niet wordt voldaan aan de door eiseres bedoelde NEN-norm is niet mogelijk, gelet op de uitputtende opsomming van weigeringsgronden in artikel 44 van de Woningwet.
2.3. Een andere mogelijke grond voor weigering van een bouwvergunning is strijdigheid met het bestemmingsplan. Vaststaat dat het bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan ‘Apeldoorn-Zuid’. Met het oog hierop heeft verweerder vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Ingevolge deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Daarbij is vereist dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.3.1. Het bouwplan past in categorie 3 (werkfuncties) van het onderdeel ‘Projecten in stedelijk gebied’ van de in het kader van artikel 19, tweede lid, van de WRO vastgestelde zogenoemde provinciale vrijstellingslijst, mede gelet op de daarbij behorende toelichting.
2.3.2. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing omdat onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en omdat niet is voorzien in een stalling voor fietsen en bromfietsen, kan zij daarin niet worden gevolgd. Voor wat betreft de parkeerplaatsen wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent in het voorgaande al is overwogen. Voor wat betreft de stalling voor (brom)fietsen neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat – zoals de derdepartij ter zitting heeft verklaard – naast het pand voldoende ruimte aanwezig is voor het neerzetten van fietsen en bromfietsen. Ook overigens is niet gebleken dat de ruimtelijke onderbouwing van het onderhavige project niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
2.3.3. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was tot verlening van de vrijstelling. Voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot verlening van de vrijstelling heeft kunnen komen, bestaat evenmin grond.
2.4. Verweerder heeft de derdepartij dus terecht vergunning verleend voor de realisering van het bouwplan.
2.5. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop is er geen plaats voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008 in tegenwoordigheid van mr. F.S. Zwerwer als griffier.