RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: 07/1248 WRO en 07/1256 WRO
Uitspraak in de gedingen tussen:
Sportvereniging Ratti
[eiser B]
te Vorden,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst
verweerder.
T-Mobile Netherlands B.V.
derde-partij.
Besluiten van verweerder van 15 juni 2007 (kenmerk 15091, respectievelijk 15095)
Bij besluit van 30 november 2004 heeft een rechtsvoorganger van verweerder aan de derde-partij vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en (lichte) bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een zendmast voor mobiele telefonie (met een hoogte van 40 meter) op het perceel [perceel en plaats], kadastraal bekend gemeente Vorden, [kadastraalnummer].
Eisers, alsmede een aantal andere belanghebbenden, hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 juni 2005 (met kenmerk 05/0972) heeft verweerder – in afwijking van het advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Bronckhorst – het bezwaar van (onder meer) [eiser B] ongegrond verklaard en het primaire besluit van 30 november 2004 in stand gelaten. Het bezwaar van Sportvereniging Ratti is bij afzonderlijk besluit van 21 juni 2005 (met kenmerk 05/0971) niet-ontvankelijk verklaard.
Op 1 augustus 2005 hebben onder meer eisers tegen het besluit van 21 juni 2005 met kenmerk 05/0972 beroep ingesteld bij de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij uitspraak van 7 september 2005 (05/1267 WRO en 05/1268 WRO) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, het beroep van Sportvereniging Ratti niet-ontvankelijk verklaard, het beroep van de andere eisers, waaronder [eiser B], gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben de derde-partij en verweerder hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Bij uitspraak van 19 juli 2006 heeft de Afdeling, voor zover thans van belang:
- de hoger beroepen gegrond verklaard en de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd, voor zover daarbij het ingestelde beroep gegrond is verklaard en het besluit van 21 juni 2005 met kenmerk 05/0972 is vernietigd, en
- het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 juni 2005 met kenmerk 05/0972 vernietigd, voor zover daarbij de aan de derde-partij verleende lichte bouwvergunning voor het plaatsen van een zendmast voor mobiele telefonie is gehandhaafd.
Op 21 november 2006 heeft de derde-partij een aanvraag lichte bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een zendmast ten behoeve van telecommunicatie doeleinden met een hoogte van 39,9 meter op het voornoemde perceel.
Bij besluit van 14 december 2006, verzonden op 20 december 2006, heeft verweerder de gevraagde lichte bouwvergunning verleend, zulks onder verwijzing naar de op 30 november 2004 verleende vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO.
De hiertegen gerichte bezwaren van eisers zijn bij de thans bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Namens eisers is door J.P.E. Baakman, werkzaam bij Rechtspraktijk Bawa te Haaksbergen, bij brief van 23 juli 2007 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 24 april 2008, waar J.P.E. Baakman namens eisers, alsmede [eiser B] in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J. IJsseldijk. Namens de derde-partij is drs. B.J.M. Bazuin verschenen.
4.1. Ter beoordeling staat of verweerder bij de beslissingen op bezwaar op goede gronden de aan de derde-partij verleende bouwvergunning in stand heeft gelaten.
4.2. In artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Woningwet is bepaald – voor zover hier van belang – dat de reguliere bouwvergunning moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan, respectievelijk het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Volgens artikel 44, derde lid, van de Woningwet – voor zover van belang – is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) is – samengevat – een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van zendmasten waarvan de hoogte minder is dan 40 meter.
4.3. Het bouwplan voorziet in de plaatsing van een zendmast ten behoeve van telecommunicatie doeleinden met een hoogte van 39,9 meter op het perceel [perceel en plaats]. Dit perceel ligt binnen de begrenzingen van het bestemmingsplan “Kern Kranenburg” en heeft daarin de bestemming ‘sportterrein’.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet zich hier (desondanks) niet voordoet, nu al op 30 november 2004 vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, WRO is verleend voor de bouw van een zendmast en deze vrijstelling door de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2006 onherroepelijk is geworden.
4.5. Eisers hebben aangevoerd dat geen sprake is van een onherroepelijke vrijstelling omdat de vrijstelling van 30 november 2004 betrekking had op een ander bouwplan.
De rechtbank kan eisers hierin niet volgen. De Afdeling heeft in de uitspraak van
19 juli 2006 geoordeeld dat verweerder bevoegd was vrijstelling te verlenen en de bewuste vrijstelling ook in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De tegen de verleende vrijstelling gerichte betogen zijn dan ook verworpen. Het besluit van 21 juni 2005 met kenmerk 05/0972 is uitsluitend vernietigd, voor zover dat zag op de aan de derde-partij verleende lichte bouwvergunning voor het plaatsen van een zendmast voor mobiele telefonie. De verleende vrijstelling is in stand gebleven en derhalve rechtens onaantastbaar geworden. De stelling dat deze vrijstelling betrekking had op een ander bouwplan kan aan die conclusie niet afdoen.
Voor zover eisers hebben beoogd te betogen dat de op 30 november 2004 verleende vrijstelling de geconstateerde strijd van het nu voorliggende bouwplan met het vigerende bestemmingsplan niet kan wegnemen omdat de vrijstelling ziet op een ander bouwplan, wordt ook dat betoog niet gevolgd.
Het nu voorliggende bouwplan verschilt in zoverre van het eerdere bouwplan dat – in verband met het bepaalde in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb – in vergelijking met dat eerdere bouwplan (uitsluitend) de hoogte van de zendmast met 10 cm is verlaagd en is teruggebracht tot 39,9 meter. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een zodanig ondergeschikte (en bovendien beperkende) aanpassing van het bouwplan, dat onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat de op 30 november 2004 verleende vrijstelling niet (ook) voor dit aangepaste bouwplan volstaat. De enkele omstandigheid dat de verlaging met 10 cm ertoe leidt dat thans een lichte bouwvergunning kan worden verleend, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.6. Met verweerder is de rechtbank derhalve van oordeel dat, gelet op de op 30 november 2004 verleende vrijstelling, artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet niet aan bouwvergunningverlening in de weg stond.
4.7. Gelet op het voorgaande kunnen de gronden van eisers gericht tegen het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO niet leiden tot het beoogde resultaat. Deze gronden behoeven daarom geen verdere bespreking. Voor zover eisers tevens hebben beoogd de positie van de Afdeling als hoger beroepsinstantie ter discussie te stellen, valt dit buiten het kader van deze procedure.
4.8. In verband met het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en d, van de Woningwet wordt het volgende overwogen.
4.9. Het Gelders Genootschap heeft op 12 december 2006 met een zogenaamd stempeladvies positief geadviseerd omtrent het bouwplan en dit advies op verzoek van verweerder op 4 juni 2007 met een inhoudelijk advies aangevuld.
Naar vaste rechtsraak moet bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie als regel groot gewicht worden toegekend. Deze advisering moet worden gezien als een waarborg voor een verantwoorde en – binnen zekere grenzen – geobjectiveerde beoordeling van welstandsaspecten. Hoewel het college van burgemeester en wethouders niet aan het advies van de welstandscommissie gebonden is en het voor de beslissing verantwoordelijk is, mag het aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders dit niet – of niet zonder meer – aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hebben mogen leggen.
4.10. Eisers hebben geen tegenadvies overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie. Zij hebben echter aangevoerd dat zij geen bezwaar tegen het welstandsadvies hebben kunnen maken omdat hen geen termijn is geboden om een tegen het advies van 4 juni 2007 gerichte contrarapportage in te brengen.
De rechtbank overweegt dat eisers in de bezwaarfase weliswaar welstandsaspecten aan de orde hebben gesteld, maar ondanks het positieve welstandsadvies van 12 december 2006 kennelijk geen aanleiding hebben gezien een deskundig tegenadvies in te brengen.
Met het oog op de beslissing op het bezwaar heeft verweerder het eerdere, niet gemotiveerde welstandsadvies met een inhoudelijk advies laten aanvullen. Nu dit advies van 4 juni 2007 slechts een nadere onderbouwing betrof van het eerdere positieve advies en eisers bovendien dàt advies niet met een deskundig tegenadvies hadden bestreden, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder gehouden was het advies van 4 juni 2007 nog voor de te nemen beslissing op het bezwaar aan eisers bekend te maken en hen de gelegenheid te bieden (alsnog) een deskundig tegenadvies in te brengen. Er is geen rechtsregel die verweerder daartoe noopte. Daar komt bij dat het eisers vrijstond om in beroep alsnog een tegenadvies in te dienen. Verwezen wordt hier naar de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2007 (LJN: BB4304, Gst. 2008, 7293, 40). Van deze mogelijkheid is evenmin gebruik gemaakt. De stelling van eisers kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten.
4.11. Niet gebleken is dat aan het welstandsadvies zodanige gebreken kleven dat verweerder zich niet op het positieve welstandsadvies heeft mogen baseren. Nu een deskundig tegenadvies ontbreekt, ziet de rechtbank voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder bouwvergunning had moeten weigeren wegens strijd van het bouwplan met de redelijke eisen van welstand.
4.12. Niet gesteld is dat zich een andere weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoet. Gelet op het limitatieve en imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet, dat uitsluit dat een bouwvergunning wordt geweigerd op andere gronden dan genoemd in dit artikel, heeft verweerder de aan de derde-partij verleende bouwvergunning daarom terecht in stand gelaten.
Hetgeen overigens nog door eisers naar voren is gebracht, kan niet leiden tot een andere conclusie. Voor zover eisers hebben gesteld dat artikel 44 van de Woningwet in strijd is met Europese regelgeving, is deze stelling onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de door eisers gevreesde gezondheidsrisico’s uitvoerig aan de orde zijn geweest in de procedure met betrekking tot de verleende vrijstelling.
4.13. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2008 in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen als griffier.