RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige economische kamer
Parketnummer: 06/920008-04 fp
Uitspraak d.d.: 26 juni 2008
Tegenspraak/onip
[verdachte A],
geboren te [plaats, 1959],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
26 januari 2007, 21 mei 2007, 21 februari 2008, 10 juni 2008 en 12 juni 2008.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting van 26 januari 2007 gegeven beslissing:
- De zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen.
Ter terechtzitting van 21 mei 2007 gegeven beslissingen:
- De rechtbank heeft besloten op 4 juni 2007 schriftelijk vonnis te wijzen.
Bij tussenvonnis van 4 juni 2007 gegeven beslissing:
- De rechtbank heeft haar voorzitter benoemd als rechter-commissaris.
- De zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen en een deskundige.
Ter terechtzitting van 21 februari 2008 gegeven beslissingen:
- De zaak is wederom verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen en het laten uitbrengen van een deskundigenrapport.
- De rechtbank heeft haar drie leden benoemd als rechter-commissaris.
- De rechtbank heeft bepaald dat de getuige [getuige 1] in beginsel in Brazilië wordt gehoord.
Ter terechtzitting gegeven voornemen ovj ontnemingsvordering
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie conform artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering het voornemen kenbaar gemaakt in een later stadium een afzonderlijke ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
dat Eco Brasil BV en/of één of meer aan Eco Brasil BV gelieerde
rechtspersonen, in elk geval een rechtspersoon,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 december 1999 tot
en met 2 oktober 2003 in de gemeente(n) Groenlo en/of Winterswijk en/of
(elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare
gelden, van het publiek heeft/hebben aangetrokken, ter beschikking
heeft/hebben gekregen en/of ter beschikking heeft/hebben gehad, danwel in
enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het
publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn
opvorderbare gelden,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht
heeft gegeven, althans feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedraging(en);
[proces-verbaal zaak 4: Eco Brasil]
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
indien vorenstaande niet tot een veroordeling kan/mocht leiden
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 december 1999
tot en met 2 oktober 2003 in de gemeente(n) Groenlo en/of Winterswijk en/of
(elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare
gelden, van het publiek heeft/hebben aangetrokken, ter beschikking
heeft/hebben gekregen en/of ter beschikking heeft/hebben gehad, danwel in
enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het
publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn
opvorderbare gelden,
[proces-verbaal zaak 4: Eco Brasil]
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot
en met 2 oktober 2003 in de gemeente(n) Groenlo en/of Winterswijk en/of
(elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie (mede) bestaande uit
[medeverdachte 1] (sr) en/of [medeverdachte 2] en/of Eco Brasil BV en/of een of meer
andere rechts- en/of natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk
had het plegen van -zakelijk weergegeven-:
-oplichting van beleggers (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
-het opzettelijk zonder vergunning bedrijfsmatig aantrekken van al dan niet op
termijn opvorderbare gelden van het publiek (artikel 82 van de Wet toezicht
kredietwezen 1992),
althans het plegen van misdrijven,
zulks terwijl verdachte oprichter, leider en/of bestuurder van genoemde
organisatie was;
[proces-verbaal zaak 4: Eco Brasil BV]
art 140 lid 3 Wetboek van Strafrecht
3.
dat Hoquwin Vastgoed BV, in elk geval een rechtspersoon op één of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 december 1999 tot en met 1
oktober 2003 in de gemeente(n) Groenlo en/of
Winterswijk en/of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare
gelden, van het publiek heeft/hebben aangetrokken, ter beschikking
heeft/hebben gekregen en/of ter beschikking heeft/hebben gehad, danwel in
enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het
publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn
opvorderbare gelden,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht
heeft gegeven, althans feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedraging(en);
[proces-verbaal zaak 5: Hoquwin Vastgoed BV]
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
indien vorenstaande niet tot een veroordeling kan/mocht leiden
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 december 1999
tot en met 1 oktober 2003 in de gemeente(n) Groenlo en/of Winterswijk en/of
(elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare
gelden, van het publiek heeft/hebben aangetrokken, ter beschikking
heeft/hebben gekregen en/of ter beschikking heeft/hebben gehad, danwel in
enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het
publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn
opvorderbare gelden,
[proces-verbaal zaak 5: Hoquwin Vastgoed B.V.]
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 december 1999
tot en met 1 oktober 2003 in de gemeente(n) Groenlo en/of Winterswijk en/of
(elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie (mede) bestaande uit
[medeverdachte 2] en/of Hoquwin Vastgoed BV en/of een of meer andere rechts- en/of
natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
zakelijk weergegeven:
-oplichting van beleggers (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
-het opzettelijk zonder vergunning bedrijfsmatig aantrekken van al dan niet op
termijn opvorderbare gelden van het publiek (artikel 82 van de Wet toezicht
kredietwezen 1992), althans het plegen van misdrijven,
zulks terwijl verdachte oprichter, leider en/of bestuurder van genoemde
organisatie was;
[proces-verbaal zaak 5: Hoquwin Vastgoed BV]
art 140 lid 3 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Met een toelichting als vermeld in de ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie is namens verdachte aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Hij heeft doelbewust, of in ieder geval met grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte, aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan, door hem in een zeer prematuur stadium “weg te dagvaarden” uit het gerechtelijk vooronderzoek, terwijl de rechter-commissaris een uitgebreid tegenonderzoek in dat gerechtelijk vooronderzoek geboden achtte. Het stadium waarin de verdachte gevrijwaard zou zijn van verdere vervolging en in het bijzonder van de openbare behandeling van zijn strafzaak was daardoor reeds gepasseerd, zonder dat de verdediging tegenonderzoek heeft kunnen doen ter onderbouwing van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding of een bezwaar tegen verdere vervolging.
Voor zover de raadslieden betogen dat de verdediging geen invloed heeft gehad op de (omvang van de) vervolgingsbeslissing, wijst de rechtbank er op dat de vervolgingsbeslissing ten volle getoetst kan worden bij gelegenheid van de behandeling van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding. Van dat middel is gebruik gemaakt, want naar aanleiding van de dagvaarding van verdachte om ter terechtzitting van 26 januari 2007 te verschijnen is namens de verdachte een bezwaarschrift tegen de dagvaarding ingediend. Dit bezwaarschrift is op 15 januari 2007 achter gesloten deuren behandeld en bij beschikking van 19 januari 2007 heeft de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat hetgeen de raadslieden ter terechtzitting van 12 juni 2008
met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie hebben aangevoerd (punten 1 tot en met 58 van de pleitnotitie) overeenkomt met hetgeen destijds is aangevoerd in de procedure inzake het bezwaarschrift tegen de dagvaarding. De rechtbank verwijst naar die beslissing.
Voorts wijst de rechtbank er op dat tijdens de regiezittingen van 26 januari 2007, 21 mei 2007 en 21 februari 2008 de onderzoeksverzoeken van de raadslieden uitgebreid aan de orde zijn geweest en, zoals de rechtbank ter terechtzitting van 10 en 12 juni 2008 heeft vastgesteld, tot tevredenheid van de raadslieden zijn gehonoreerd.
Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kan derhalve niet slagen.
Gevoerd verweer met betrekking tot de bewezenverklaring.
Het tweede en vierde feit dat verdachte is ten laste gelegd behelzen – kort samengevat – het deelnemen van verdachte aan een criminele organisatie, zulks terwijl verdachte oprichter, leider en/of bestuurder van de organisatie was. De raadslieden hebben bij pleidooi (zie pleitnota pag. 71, par. 212 en volgende) verzocht “cliënt te veroordelen voor het deelnemen aan een criminele organisatie met als oogmerk oplichting. Maar wij verzoeken u vrij te spreken van het bestuurderschap van die criminele organisatie. Ja, hij was statutair bestuurder van diverse vennootschappen, maar hij zat daar … als een katvanger. Hij was simpelweg niet de baas. En na 2001 was hij de situatie niet meester.”
De rechtbank acht de woorden “bestuurder” en leider” nagenoeg elkaars synoniemen, met dit onderscheid dat door niet alleen het woord “bestuurder”, maar ook het woord “leider” te bezigen, tot uitdrukking wordt gebracht dat het leidinggeven en besturen niet beperkt blijven tot bestuurder in de burgerrechtelijke betekenis van het woord “bestuurder”. Zo opgevat heeft verdachte de betreffende criminele organisaties mede geleid en bestuurd, waarbij de rechtbank opmerkt dat [verdachte A] vrijwel gedurende de gehele ten laste gelegde periode statutair bestuurder van de betrokken rechtspersonen is geweest met de daarbij horende bevoegdheden. Zo al anderen hem in het leidinggeven overvleugeld zouden hebben, ontslaat hem dat niet van de plicht die bestuurdersbevoegdheden aan te wenden voor de wettelijke en gewettigde doelen waarvoor ze zijn gegeven, hetgeen in de onderhavige gevallen ondermeer inhoudt dat hij er zorg voor zou hebben gedragen dat het aantrekken van gelden op wettige wijze gebeurde en dat de financiën op orde waren, hetgeen niet het geval was.
Aan de bewijsmiddelen kan ten bewijze van het ten laste gelegde het volgende ontleend worden.
Op 28 december 1999 zijn alle aandelen van Eco Brasil BV overdragen aan [bedrijf 3] Onroerend Goed BV. Op 29 december 1999 zijn de aandelen [bedrijf 3]
Onroerend Goed BV overgedragen aan [bedrijf 4] Holding BV. [verdachte A] (via [bedrijf 5] BV) en [medeverdachte 2] (via [bedrijf 9] Beheer BV) waren sedert 28 december 1999 voor 50% aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf 4] Holding. Vanaf 1 juni 2001 was [verdachte A] (via [bedrijf 5] BV) enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] Holding. Op 9 maart 2000 heeft [bedrijf 4] Holding 28% van de aandelen Eco Brasil BV verkregen. De overige aandelen zijn door diverse andere vennootschappen verkregen, doch per 5 februari 2001 is 64% van de aandelen
Eco Brasil BV verkregen door Hoquwin Beheer BV. Deze aandelen zijn per 19 december 2001 overgedragen aan [bedrijf 4] Holding (lees: [verdachte A]), welke vanaf die datum een belang had van totaal 92% in Eco Brasil BV.
Verschillende personen hebben aangifte gedaan tegen Eco Brasil BV wegens oplichting. [slachtoffer 1] kwam via [tussenpersoon 1] van Hoquwin Vastgoed BV in contact met [adviseur 1], adviseur van Eco Brasil BV. Hij heeft na advies van [adviseur 1] op 6 december 2002
€ 5.100,-- belegd in het product Eco Brasil Individueel Investeringsplan. Hij heeft een certificaat gekregen, waaruit zou blijken dat hij 5,6 ha bosgrond heeft verkregen. In de administratie van Eco Brasil is daarover niets aangetroffen. Mevrouw [slachtoffer 2] heeft op 10 maart 2003 € 102.506,-- belegd in het product Eco Brasil Individueel Investeringsplan. De adviseur van Eco Brasil, [adviseur 2], heeft haar uitgelegd dat er geen risico's aan de belegging zaten. Uit de kapopbrengsten zou een hoog rendement van jaarlijks 12 procent behaald kunnen worden. Ze heeft 113 ha bos gekregen, welke in eigendom was van [bedrijf 6]. Er is bij Eco Brasil BV geen administratie aangetroffen waarin aangegeven percelen geregistreerd stonden. [slachtoffer 3] is eind 2002 benaderd door de tussenpersoon [tussenpersoon 2] met de vraag of ze wilde investeren. Ze heeft daarop verschillende bedragen geïnvesteerd. Ze heeft ten bewijze daarvan een aantal certificaten gekregen. In de administratie van Eco Brasil komen geen gegevens voor die betrekking hebben op de deze transacties. [slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van oplichting. Ze heeft na met de tussenpersoon [tussenpersoon 3] gesproken te hebben in 2001 fl. 4000,-- belegd in een beleggingsproduct van Eco Brasil. [tussenpersoon 3] had verteld dat er een zagerij was in Brazilië en dat er planmatige bosbouw werd toegepast. Er zouden geen risico's verbonden zijn aan het product. [tussenpersoon 3]n vertelde dat Eco Brasil grond had gekocht in Brazilië en dat [slachtoffer 4] op zijn beurt met zijn investering een stukje van hun grond met daarop bomen kocht. Van de bij [slachtoffer 4] in bezit zijnde certificaten is geen administratie aangetroffen. Aangever [slachtoffer 5] heeft op 2 november 2001 fl. 50.000,-- belegd in een investeringsproduct van Eco Brasil BV. Zijn tussenpersoon was [tussenpersoon 4]. [tussenpersoon 4] vertelde [slachtoffer 5] dat deze het vruchtgebruik zou krijgen over een perceel grond in Brazilië en dat hij recht zou hebben op de opbrengst van de bomen die op die grond stonden. De investering zou 1% per maand opbrengen en na vier jaar zou hij zijn inleg weer terugkrijgen, alsmede een bonus van de kapopbrengst van de bomen op zijn perceel. [slachtoffer 5] heeft net als de andere aangevers niets van zijn inleg terug gezien. Ook bonus-uitkeringen hebben niet plaatsgevonden.
Bij zijn verhoor van 14 juni 2005 verklaarde [medeverdachte 3], dat hij wist dat beleggers bij Hoquwin Vastgoed BV werd beloofd dat er geld belegd werd in vastgoed. Dat was
onzin, er was alleen een pand aan de [adres] in Winterswijk. Het geld van Hoquwin Vastgoed BV werd gebruikt in Eco Brasil BV om die haar verplichtingen na te laten komen. Bij zijn verhoor van 6 juni 2005 heeft [naam 12], die aanvankelijk werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 7], maar in 1999 mee over is gegaan naar Eco Brasil BV en in de tweede helft van 1999 permanent in Brazilië was, verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] een fabrikant van zagerijen heeft bezocht, maar dat er nooit een offerte is gekomen. In 2001 is hij weggegaan bij Eco Brasil BV, omdat er vanuit Nederland te weinig financiële middelen ter beschikking werden gesteld om een zagerij in Brazilië van de grond te krijgen. Toen hij naar Brazilië kwam was er maar een stuk land van 30.000 ha. Dat was een deel van het van [naam 1] aangekochte stuk grond van 65.000 ha. Daarvan was 35.000 ha moerassig gebied, dat ongeschikt was voor exploitatie. Op het stuk land van 30.000 ha was men net begonnen bomen te planten.
[bedrijf 8] Onroerend Goed BV was [bedrijf 4] Holding BV enig aandeelhouder en bestuurder. Van [bedrijf 4] Holding BV waren weer andere rechtspersonen, namelijk [bedrijf 5] BV en [bedrijf 9] Beheer BV, aandeelhouder en bestuurder. Van [bedrijf 9] was [medeverdachte 2]
bestuurder. Aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 5] was de verdachte [verdachte A]. Vanaf 1 juni 2001 was [bedrijf 5] BV enig aandeelhouder van [bedrijf 4] Holding BV. Dat betekent dus dat vanaf dan [verdachte A] alleen de scepter zwaaide. Daarvoor trokken [medeverdachte 2] en [verdachte A] samen op. Over de werkverdeling heeft [naam 3], de voormalige externe accountant, gezegd dat [medeverdachte 2] zich bezig hield met het vastgoed, [verdachte A] was de administratieve man. [medewerker 1], een van de werknemers, heeft verklaard dat [verdachte A] binnen [bedrijf 4] Holding BV de algehele leiding had en ging over de cijfers. Het hoofdkantoor was te Winterswijk ([verdachte A], 9 januari 2005, 10de verklaring).
Voor Hoquwin Vastgoed BV waren diverse personen werkzaam, onder andere [medewerker 1], [medewerker 2] en [medewerker 3]. Zij verkochten financiële producten. Aangever [slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij in juni 2000 telefonisch is benaderd door Hoquwin Vastgoed BV met de vraag of hij geïnteresseerd was iets te doen met de overwaarde en of er een financieel adviseur langs mocht komen. [medewerker 1] heeft hem toen bezocht en adviseerde de overwaarde van het huis van [slachtoffer 6]n vrij te maken door een nieuwe hypotheek af te sluiten en die overwaarde vervolgens te beleggen in Hoquwin Vastgoed BV. Het geld zou worden geïnvesteerd in winkelpanden in Nederland op A-locaties. Het rendement zou een procent van de inleg zijn en maandelijks worden uitgekeerd. De looptijd van de belegging was vijf jaar. Vanaf mei 2003 heeft [slachtoffer 6]n geen betalingen meer ontvangen.
Aangever [slachtoffer 7] heeft verklaard over [medewerker 2]: dat deze hem medio 2002 telefonisch benaderde met de vraag of hij eens langs mocht komen. [medewerker 2] heeft [slachtoffer 7] bezocht en hem geadviseerd de overwaarde van zijn huis vrij te maken door het afsluiten van een nieuwe hypotheek en de overwaarde te beleggen in Hoquwin Vastgoed BV. Het geld zou worden geïnvesteerd in huizen en kantoren. Het rendement zou één procent zijn van de inleg en maandelijks uitgekeerd worden. Op die manier zou het pensioen van [slachtoffer 7] aangevuld kunnen worden. Het financieel product waarmee [slachtoffer 7] deelnam was het Hoquwin individueel investeringsplan. Er is drie keer rendement betaald. Wanneer [slachtoffer 7] informeerde naar de stand van zaken kreeg hij te horen dat er tijdelijke problemen waren, maar dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Tenslotte kon hij geen contact meer krijgen, de telefoon werd niet opgenomen.
Aangever [slachtoffer 8] is eveneens door [medewerker 2] telefonisch benaderd met de vraag of hij belangstelling had te beleggen in Hoquwin Vastgoed BV. [medewerker 2] is een aantal malen op
bezoek gekomen en heeft geadviseerd om de overwaarde van het huis van [slachtoffer 8] vrij te maken door het afsluiten van een nieuwe hypotheek en de overwaarde te beleggen in Hoquwin Vastgoed BV. Het geld zou worden geïnvesteerd in winkelpanden in Nederland op A-locaties. Er kon niets misgaan, Hoquwin kon niet failliet gaan. Op 21 november 2002 is de hypotheekakte gepasseerd en heeft [slachtoffer 8] een bedrag van € 42.500,-- overgemaakt naar Hoquwin. Hij heeft twee rendementsbetalingen ontvangen (in januari en februari 2003) en, toen de betalingen stokten, zijn hem, na wat telefoontjes, nog enkele betalingen gedaan, maar vanaf juli 2003 heeft hij niets meer ontvangen.
Aangever [slachtoffer 9] werd geadviseerd door [medewerker 3] de overwaarde van zijn woonhuis te beleggen in Hoquwin. De overwaarde, fl. 186.000,--, werd geheel belegd in het Hoquwin Individeel Investeringsplan, ten behoeve van onroerend goed, tegen een rendement van een procent per maand. Voor het Hoquwin Individeel Investeringsplan heeft Hoquwin in Nederland winkelpanden in beheer, die zij ten behoeve van de investeerders uitpondt.
Hoquwin heeft zich verbonden gedurende de looptijd van het plan (vijf jaar) een rendement van een procent per maand te betalen, na afloop de inleg geheel terug te geven en wanneer de prijsstijgingen van het onroerend goed daartoe aanleiding geven nog een slot rendement uit te keren.
Door een aantal personen is aangifte gedaan van oplichting. Anderen hebben geen aangifte gedaan, maar zich wel gemeld bij de FIOD/ECD. Samen zouden zij ongeveer € 8 miljoen hebben ingelegd. Dit geld zou worden geïnvesteerd in onroerend goed. Er zijn verklaringen, te weten die van [medewerker 3], van [medewerker 2] en van [medewerker 1], inhoudende dat die investeringen ook inderdaad hebben plaatsgevonden. [medewerker 1] had het van [verdachte A] en [medeverdachte 2] gehoord. [medewerker 2] had het weer van [medewerker 1] gehoord. [medewerker 3], die heeft verklaard met [medeverdachte 2] bevriend te zijn, noemde een reeks van ondermeer winkelpanden en vakantiehuisjes waarin Hoquwin geïnvesteerd had. Anderen hebben echter het tegendeel beweerd.
[naam 2], commercieel directeur van Eco Brasil, heeft gezegd dat er slechts een stuk grond in België ter dekking was. De waarde daarvan bedroeg fl. 80.000,--. [medewerker 1] heeft gezegd van het beweerde vastgoed nooit koopcontracten of kadastrale gegevens gezien te hebben. [naam 3], de accountant, heeft verklaard dat er geld van de participanten naar [bedrijf 4] Holding is overgemaakt, dat van daaruit naar Eco Brasil werd overgeheveld. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat liquiditeitsproblemen bij Eco Brasil de reden was waarom Hoquwin Vastgoed BV is opgericht. Het geld van Hoquwin werd gebruikt in Eco Brasil om haar verplichtingen te kunnen nakomen. De beleggers zijn naar zijn mening belazerd. [naam 5] had [verdachte A] horen zeggen (op 23 april 2003) dat het noodzakelijk was dat er geld in de richting van Eco Brasil werd geschoven. Uit door het kadaster verstrekte inlichtingen is gebleken, aldus verbalisanten in het proces-verbaal, dat de vennootschap slechts gedurende een maand in 2002 het pand [adres] te Haarlem in haar bezit heeft gehad. Dit pand is verkocht tegen de aankoopprijs, zodat er geen transactiewinst meegemaakt is. Verbalisanten vermelden dat uit het financieel onderzoek is gebleken dat slechts een bedrag van ruim
€ 86.000,-- daadwerkelijk in vastgoed is geïnvesteerd en hetgeen neerkomt op minder dan een procent van het totale bedrag dat van de participanten ontvangen is, te weten ruim
€ 8 miljoen. [verdachte A] (10de verklaring) heeft verklaard: “Ik heb altijd met [bedrijf 4] Holding gewerkt als één bedrijf. Het was als het ware één pot. Er zat bijvoorbeeld ook 200.000 ha grond in Eco Brasil en we hadden het pand op de [adres] en het hoofdkantoor in Winterswijk.”
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
dat Eco Brasil BV op tijdstippen in de periode van 28 december 1999 tot en met 2 oktober 2003 in de gemeenten Groenlo en/of Winterswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare
gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
2.
hij in de periode van 1 mei 1998 tot en met 2 oktober 2003 in de gemeenten Groenlo en/of Winterswijk en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
heeft deelgenomen aan een organisatie (mede) bestaande uit [medeverdachte 1] (sr) en/of [medeverdachte 2] en/of Eco Brasil BV en/of een of meer andere rechts- en/of natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van -zakelijk weergegeven-:
-oplichting van beleggers (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en
-het opzettelijk zonder vergunning bedrijfsmatig aantrekken van al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek (artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992),
zulks terwijl verdachte leider en/of bestuurder van genoemde organisatie was;
3.
dat Hoquwin Vastgoed BV, op tijdstippen in de periode van 29 december 1999 tot en met
1 oktober 2003 in de gemeenten Groenlo en/of Winterswijk en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
4.
hij in de periode van 29 december 1999 tot en met 1 oktober 2003 in de gemeenten Groenlo en/of Winterswijk en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie (mede) bestaande uit [medeverdachte 2] en/of Hoquwin Vastgoed BV en/of een of meer andere rechts- en/of natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van zakelijk weergegeven:
-oplichting van beleggers (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en
-het opzettelijk zonder vergunning bedrijfsmatig aantrekken van al dan niet op
termijn opvorderbare gelden van het publiek (artikel 82 van de Wet toezicht
kredietwezen 1992), althans het plegen van misdrijven,
zulks terwijl verdachte leider en/of bestuurder van genoemde organisatie was.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl verdachte tezamen en in vereniging met anderen feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
2. Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl verdachte leider en/of bestuurder is geweest;
3. Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl verdachte tezamen en in vereniging met anderen feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
4. Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl verdachte leider en/of bestuurder is geweest.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft, er van uitgaande dat het onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter toelichting heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte door zijn handelen het vertrouwen in de financiële markt heeft geschaad, hetgeen heeft geleid tot grote onrust op die markt. Onder verdachtes leiding hebben diverse rechtspersonen gedurende een lange tijd zonder vergunning grote sommen geld aangetrokken. Er werd geen serieus werk gemaakt van de afspraken die met de slachtoffers werden gemaakt. De uitbetaling van zogenaamde rendementsuitkeringen hadden enkel het doel om “klanten” te binden. Daardoor zijn veel slachtoffers financieel benadeeld. Zij zullen daar nog vele jaren negatieve financiële consequenties van ondervinden.
Anderzijds heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij er rekening mee heeft gehouden dat verdachte first offender is. Ook heeft hij rekening gehouden met het tijdsverloop en daarom de te vorderen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gematigd, door in plaats van 6 maanden 8 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf te eisen.
De raadslieden hebben aangevoerd dat er sprake is van schending van de redelijke termijn, hetgeen zou moeten leiden tot een forse strafvermindering. Voorts dient er rekening mee gehouden te worden dat de ten laste gelegde periodes zien op een periode van 8 ½ tot 5 jaar geleden. Het faillissement van Eco Brasil betekende het einde van de zakelijke activiteiten. Er is geen gevaar voor recidive aangezien verdachte schuilgaat in de anonimiteit. Hij leeft, woont en werkt in uitermate bescheiden omstandigheden. Een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf zou desastreus zijn, omdat verdachte daardoor alles opnieuw kwijt zal raken.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft leiding gegeven aan criminele organisaties die het oogmerk hadden om oplichting te plegen. Gedurende een lange tijd is op geraffineerde en stelselmatige wijze geld afhandig heeft gemaakt van niets vermoedende slachtoffers. Er zijn gelden geworven door de participanten “lekker te maken” met de toezegging van een maandelijkse betaling van een voorschotrendement van 1%, hen teruggave van hun inleg aan het einde van de looptijd toe te zeggen en hen nog een rendementsbonus in het vooruitzicht te stellen. De looptijd van de lening was 60 maanden, een termijn die aanmerkelijk korter is dan de termijnen van 25 tot 30 jaar, die aangehouden worden voor een renderende exploitatie van bosgebieden in het Amazone-gebied. Daarbij is er niet voor gezorgd dat de rechtspersonen beschikten over de vereiste vergunning.
Zo verdachte zich al bekommerd zou hebben om de financiële belangen van participanten,
moesten deze belangen wijken voor de prioriteiten van verdachte en zijn medeverdachten. Verdachte speculeerde erop dat aan het eind van de eerste leningtermijn de opbrengst van het bos voldoende zou zijn voor het terug betalen van de lening. Tot die tijd moest hij financiering vinden voor de maandelijkse betaling van het voorschot van 1% van de inleg. De maandelijkse betalingen voldeed hij uit de nieuwe leningen. Daarmee wekte hij de schijn dat Eco Brasil BV en Hoquwin Vastgoed BV goed renderende ondernemingen waren, waarbij niet het gevaar dreigde, dat wanneer de bron van nieuwe gelden opdroogde, het aan zekerheid grenzende waarschijnlijke gevolg zou zijn dat voorschotten en inleg niet meer (terug)betaald zouden worden. Gevolg hiervan was dat de toeloop van personen die wilden deelnemen in zo lucratieve ondernemingen bevorderd werd. Verdachte stelde anderen in staat om dusdoende de slachtoffers op te lichten. Het vertrouwen van de slachtoffers is beschaamd en heeft ertoe geleid dat zij, omdat zij vaak werden verleid tot het aangaan van nog meer schulden dan zij al hadden, nog vele jaren geconfronteerd zullen worden met nadelige financiële gevolgen.
Evenals de officier van justitie zal de rechtbank rekening houden met het blanco strafblad van verdachte. De rechtbank acht een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn aanzienlijk is. Bijzondere omstandigheden hebben dat mede in de hand gewerkt, maar niet zodanig dat daardoor de gehele overschrijding gerechtvaardigd wordt. Om die reden zal de rechtbank een wat groter voorwaardelijk deel opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 1, 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 51, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992.
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
- verklaart niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot tien maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mrs. Brouns, voorzitter, Van der Hooft en Van de Wetering, rechters,
in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2008.