Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 89196 / HA ZA 07-997
Vonnis van 9 april 2008
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. E.C.B. Adriaanse te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERIPLAST HOLLAND B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
procureur mr. C.M. Dreef.
Partijen zullen hierna [eiser] en Veriplast genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 januari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 10 maart 2008.
2. De feiten
2.1. Veriplast is volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Oost Nederland onder meer producent van en groothandel in eenmalig serviesgoed, verpakkingsmaterialen en aanverwante producten. Veriplast maakt onderdeel uit van de Autobar Packaging en Foodservicegroup, hierna Autobar. Veriplast kent twee onderdelen, te weten Depa, een handelsonderneming, en Veriplast met drie fabrieken in Nijkerk, Standaardbuiten en Apeldoorn.
2.2. [eiser], geboren op [1954], is op 24 februari 2003 in dienst getreden van Veriplast in de functie van statutair directeur (Managing Director Benelux), zulks op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zijn laatstverdiende salaris bedroeg
€ 11.379,-- bruto voor een periode van vier weken, zijnde € 12.327,25 bruto per maand.
In het employment contract is opgenomen, voor zover hier relevant:
“8. NOTICE
Apart from the circumstances stated in the first sentence of the first article in the present agreement, both parties are authorised to terminate the employment contract by giving notice of cancellation and under due observance of a 6-month notice period. (…)
11. COMPETITION CLAUSE
For a period of two years after termination of employment, employee is prohibited from establishing, operating, jointly operating, or commissioning third parties to operate a business within the Netherlands that is equivalent, similar or related to that of employer in any form whatsoever(…)”
2.3. Op 31 december 2006 heeft de toenmalige aandeelhouder van Autobar, Charterhouse Capital Partners, de groep verkocht aan Sun European Partners LLP, een particuliere beleggingsmaatschappij. CEO van Autobar en direct leidinggevende van [eiser] werd daarmee [leidinggevende eiser], hierna: [leidinggevende eiser].
2.4. Bij brief van 31 mei 2007 heeft Autobar een bonusregeling voor 2007/2008 aan [eiser] voorgelegd (productie 7 bij dagvaarding) :
“We are pleased to inform you about the bonus scheme for the year 2007/2008.
During the year, we will need to focus all our capabilities and competencies to recover a sound financial situation.
However building the future is also an essential must. So we have balanced the short and medium term in this new bonus scheme.”
2.5. [eiser] is op 19 juni 2007, na een gesprek met onder meer [leidinggevende eiser], op non-actief gesteld. Daarvan is binnen Veriplast en Depa als volgt melding gemaakt (productie 10 bij dagvaar[eiser] is vanaf heden (tot nader orde) afwezig. Zijn werkzaamheden worden vooralsnog waargenomen door [naam].”
2.6. Op 20 juli 2007 heeft de algemene aandeelhoudersvergadering van Veriplast, hierna AVA, tijdens een buitengewone vergadering van aandeelhouders besloten om [eiser] per die datum als bestuurder te ontslaan. In de notulen van die vergadering (productie 3 bij dagvaarding) is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) De voorzitter informeert de vergadering dat op 19 juni 2007 [leidinggevende eiser], in zijn hoedanigheid van Managing Director van Acorn (Netherlands) B B.V., een informele bijeenkomst heeft gehad met [eiser], gedurende welke bijeenkomst de positie van de heer [eiser] als lid van de directie van de besloten vennootschap ter discussie is gesteld en waarin hij kennis heeft genomen van het voorgenomen besluit hem te schorsen en/of te ontslaan en waarin aan hem de uitnodiging voor de vergadering van 20 juli 2007 is uitgereikt, onder de mededeling dat hij gedurende de vergadering van 20 juli 2007 in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn raadgevende/adviserende stem uit te brengen.
De voorzitter constateert dat de heer [eiser] niet op de vergadering aanwezig is en bij monde van zijn advocaat schriftelijk te kennen heeft gegeven ervoor te opteren zijn raadgevende en adviserende stem schriftelijk uit te brengen bij brief gedateerd 19 juli 2007 (…).
(1). DEPA Management:
(…)
Onder leiding van [eiser] is nagenoeg het gehele zittende management binnen Depa (…) vertrokken naar een grote concurrent. Ook verkopers zijn overgestapt naar concurrenten. Verder werden marketing activiteiten geminimaliseerd. (…) Het aanslepend werken met interim krachten zonder ook maar een aanzet te maken tot het aanwerven van vast personeel is een constante bij [eiser]. Hij laat het maar op zijn beloop en nestelt zich in de comfortabele situatie van dure interimkrachten.
Kortom: er is binnen Depa niet sprake van een solide basis, waarbij het optreden van [eiser] als Managing Director door Depa management en medewerkers eerder als hinderlijk ervaren wordt dan constructief het voortouw nemend. Het indrukwekkende personeelsverloop is daar een perfecte illustratie van.
(2). Budget 2007/2008:
(…)
Het is [eiser] toe te rekenen dat er in de achterliggende jaren niet een kloppende budget met toerekening naar de onderliggende activiteiten is gerealiseerd, in plaats van een budget gebaseerd op onduidelijke aannames.
Gedurende de maand mei bleek regelmatig dat [eiser] absoluut geen inzicht had in zijn budget (…). Al die punten moesten noodgedwongen opgehelderd worden door de externe hulp van DI Finances.
De actieplannen werden niet door [eiser] geïnitieerd, maar door DI Finances. (…)
(3). Restructuring plan VPA:
(…)
Om een reorganisatie door te voeren is vooreerst transparantie vereist. Dit betekent eerst en vooral transparantie in de resultaten van de diverse vestigingen. [eiser] heeft hiervoor nooit iets ondernomen. Niemand kende de echte fabrieksresultaten en resultaten van de diverse business units. Hiervoor heeft eerst DI Finance IT consultants aangetrokken teneinde het ENIAC project te starten zodat Lyon inzicht kreeg waar die verliezen nu vandaan kwamen. Adriaan was totaal ongevoelig voor de torenhoge verliezen. (…)
(4). Lack of development of a new business model and strategy, shared by the whole MT:
(…)
De basis voor een gezonde organisatie ligt in een duidelijke visie en strategie. Te beginnen bij een duidelijk Marketing en Sales Plan. Het is absoluut niet duidelijk wat de bijdrage van [eiser] in dit proces is geweest en of/hoe hij hier veel effort in gestoken heeft om dit gerealiseerd te krijgen.
(5). Loss of confidence:
Het Management Team heeft er geen vertrouwen in dat [eiser] in staat is de turnaround situatie te managen. (…)
Conclusie:
Juist daar waar in de nieuwe situatie als MD voor Veriplast Packaging leiderschap mocht worden verwacht middels het ontwikkelen van goede plannen; het neerzetten van een passende structuur en een heldere organisatie werd duidelijk dat [eiser] hiertoe als MD niet in staat is. [eiser] is daarin te afhankelijk van anderen, zoals bij voorbeeld de steun van de Financieel Directeur vanwege gebrek aan detailkennis van de cijfers.
(…)
De voorzitter stelt om deze redenen voor om het voorgenomen besluit tot schorsing vanaf 19 juni 2007 en ontslag van de heer [eiser] als managing director met ingang van 20 juli 2007 te aanvaarden en stelt vast dat de vergadering het besluit unaniem aanvaard. (…) ”
[eiser] is niet aanwezig geweest tijdens de vergadering maar heeft voorafgaand aan de vergadering per brief van zijn raadsvrouwe van 19 juli 2007 verweer gevoerd tegen het voorgenomen ontslag en de aangekondigde redenen daarvoor.
2.7. Bij brief van 26 juli 2007 (productie 4 bij dagvaarding) heeft de raadsman van Veriplast het dienstverband aan [eiser] opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand tegen 1 september 2007: “(…) Cliënte hanteert een opzegtermijn van één maand omdat in uw arbeidsovereenkomst een niet rechtsgeldige opzegtermijn is overeengekomen. Gelet echter op het feit dat in uw contract een termijn genoemd staat van zes maanden, zal cliënte u per einddatum dienstbetrekking, te weten 1 september 2007 een bedrag betalen dat gelijk staat aan vijf bruto maandsalarissen, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Per einddatum dienstbetrekking zal met u worden afgerekend voor wat betreft nog eventuele openstaande vakantiedagen, u nog toekomende vakantietoeslag etc. (…).” Aan [eiser] is het netto equivalent van het brutobedrag van € 66.875,50 uitgekeerd door Veriplast.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert, na wijziging van eis ter comparitie, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
A. Veriplast zal veroordelen om aan [eiser] te betalen vanwege de onregelmatige opzegging:
(i) een bedrag van € 245.811,60 bruto
(ii) een bedrag van € 24.190,-- ten titel van netto schadevergoeding wegens het gemis van lease auto, laptop/Q-tek en telefoonkostenvergoeding gedurende 11 maanden, vermeerderd met
(iii) het voor rekening van Veriplast als werkgever komende, gedurende 11 maanden niet afgedragen deel van de reguliere pensioenpremie, vermeerderd met
(iv) de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 5 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
welke betalingen dienen te geschieden ofwel onder inhouding van lasten en belastingen (over het bruto gedeelte van de schadevergoeding) aan [eiser] zelf op een door hem aan te geven bankrekening ofwel, zulks ter keuze van [eiser], aan een door hem daartoe aan te wijzen pensioenlichaam dan wel stamrecht-BV, zonder inhouding van lasten en belastingen,
B. Veriplast zal veroordelen om op eerste schriftelijke verzoek van [eiser] mee te werken aan ongedaanmaking van de sub 4 in het lichaam van de dagvaarding bedoelde betaling en het met die betaling corresponderende bruto bedrag van
€ 66.875,50 alsnog over te maken aan een door [eiser] daartoe aan te wijzen pensioenlichaam dan wel stamrecht-BV, zonder inhouding van lasten en belastingen;
C. Veriplast zal veroordelen om aan [eiser] te betalen vanwege de kennelijke onredelijkheid van het ontslag;
(v) een bedrag van € 326.377,20 bruto wegens materiële schade, minus het reeds betaalde bedrag van € 66.875,50 bruto
(vi) een bedrag van € 15.000,-- wegens immateriële schade (aantasting van reputatie)
(vii) een bedrag van € 6.655,-- ten titel van vergoeding van kosten van rechtsbijstand
(viii) subsidiair door de rechtbank in redelijkheid en billijkheid te bepalen bedragen wegens de kennelijke onredelijkheid van de opzegging, waaronder een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid te bepalen bedrag wegens immateriële schadevergoeding (reputatieschade) en een vergoeding voor de door [eiser] als gevolg van het handelen van Veriplast gemaakte kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met
(ix) de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 5 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
welke betalingen ter keuze van [eiser] dienen te geschieden onder inhouding van lasten en belastingen op een door [eiser] aan te geven bankrekening dan wel zonder inhouding van lasten en belastingen aan een door hem daartoe aan te wijzen pensioenlichaam dan wel stamrecht-BV
D. voor recht zal verklaren dat Veriplast geen rechten kan ontlenen aan het in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst van 10 februari 2003 en eventuele daarop gevolgde aanvullingen opgenomen concurrentiebeding (competition clause), althans bedoeld concurrentiebeding geheel zal vernietigen
E. Veriplast zal veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, onder meer de navolgende stellingen ten grondslag aan zijn vorderingen. Veriplast heeft het dienstverband onregelmatig opgezegd aangezien zij in plaats van 12 maanden slechts één maand opzegtermijn in acht heeft genomen. Het ontslag is bovendien kennelijk onredelijk. Veriplast heeft opgezegd onder opgave van voorgewende redenen en de gevolgen van het ontslag zijn voor [eiser], mede in aanmerking genomen dat Veriplast geen voorziening voor hem heeft getroffen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, te ernstig in vergelijking met het belang van Veriplast bij de opzegging. Veriplast heeft de vergoeding ter grootte van vijf maanden salaris zonder overleg met [eiser] uitbetaald onder inhouding van lasten en belastingen. Naar analogie van artikel 7:653 lid 3 BW vervalt ook bij een kennelijk onredelijk ontslag het concurrentiebeding van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst. Het beding maakt het voor [eiser] overigens extra moeilijk, zo niet onmogelijk om ander passend werk te vinden.
4. Het verweer
4.1. Veriplast concludeert dat de rechtbank bij vonnis de vorderingen van [eiser] zal afwijzen, subsidiair de door Veriplast te betalen vergoedingen op nihil zal stellen, althans bij de berekening van de hoogte van het toe te wijzen bedrag rekening te houden met hetgeen Veriplast in haar stellingen, zoals opgenomen in de conclusie van antwoord, heeft verwoord, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.2. Veriplast voert, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, onder meer de navolgende verweren. Artikel 8 van de arbeidsovereenkomst is een nietige bepaling als gevolg waarvan de wettelijke opzegtermijn ex artikel 7:672 lid 2 BW geldt, welke termijn uitkomt op één maand. Gelet echter op het feit dat in de arbeidsovereenkomst van [eiser] een periode van zes maanden was opgenomen, achtte Veriplast het alleszins redelijk hem te compenseren voor de vijf-maanden-periode die door de nietigheid van de gemaakte afspraak kwam te vervallen en heeft zij hem loon en emolumenten over deze periode uitbetaald bij einde dienstverband.
Subsidiair merkt Veriplast op dat [eiser] niet heeft onderbouwd waarom hij een vergoeding zou moeten verkrijgen voor gesprekskosten van de mobiele telefoon en voor het gemis van zijn laptop en het Q-tek navigatiesysteem. Ook de vordering ter zake van bonus moet worden afgewezen.
De aan het ontslag van [eiser] ten grondslag liggende redenen zijn meerledig. Juist daar waar in de nieuwe situatie van [eiser] als bestuurder leiderschap mocht worden verwacht door het ontwikkelen van goede plannen en het opzetten van een heldere organisatie, werd duidelijk dat [eiser] hiertoe niet in staat was. Hij was te afhankelijk van anderen. Het gebrek aan daadkracht en sturing zoals dat door het hoofdkantoor werd ervaren, gecombineerd met het gebrek aan vertrouwen vanuit de gehele organisatie in de management kwaliteiten van [eiser], hebben met zich gebracht dat [eiser] is ontslagen als bestuurder. Zodanige redenen leveren een redelijke grond op voor ontslag van een bestuurder. [eiser] is er niet in geslaagd aan te tonen dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen voorgewend waren.
Het ontslag is evenmin kennelijk onredelijk wegens het niet treffen van een afvloeiingsregeling zoals [eiser] stelt. Bovendien heeft Veriplast [eiser] wel degelijk compensatie gegeven voor het gegeven ontslag door hem zijn loon te voldoen over de in de arbeidsovereenkomst opgenomen nietige opzegtermijn. Subsidiair heeft [eiser] niet onderbouwd waarom aansluiting zou moeten worden gezocht bij de kantonrechtersformule.
Er kan alleen schadevergoeding zonder inhouding worden uitbetaald wanneer de fiscus daartoe het groene licht geeft.
De vordering tot vergoeding van reputatieschade is niet onderbouwd. Datzelfde geldt voor de vordering tot betaling van de kosten van juridische bijstand, reden waarom deze vorderingen moeten worden afgewezen.
De conclusie van [eiser] dat het concurrentiebeding vervalt als een ontslag kennelijk onredelijk is, is niet juist. [eiser] heeft Veriplast op dit punt rauwelijks gedagvaard want heeft haar nimmer verzocht om ontheffing uit het concurrentiebeding.
5. De beoordeling
5.1. Veriplast heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis ter comparitie door [eiser], zodat recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
5.2. Partijen verschillen allereerst van mening over de van toepassing zijnde opzegtermijn. Vast staat dat Veriplast de dienstbetrekking met inachtneming van een opzegtermijn van één maand heeft beëindigd en als schadeloosstelling heeft betaald het salaris ter hoogte van vijf bruto maandsalarissen.
5.3. In artikel 7:672 lid 6 BW is bepaald dat de termijn van opzegging voor de werknemer bij verlenging niet langer mag zijn dan zes maanden en voor de werkgever niet korter dan het dubbele van die voor de werknemer. Dat betekent dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen bepaling dat de wederzijdse opzegtermijn zes maanden bedraagt, strijdig is met genoemd artikel. In navolging van hof Den Haag (14.4.2006, JAR 2006,116) en hof Den Bosch (15.11.2005, LJN AU8044) wordt geoordeeld dat artikel 7:672 lid 6 BW uitsluitend strekt ter bescherming van de werknemer. Dat betekent dat een contractueel beding dat strijdig is met dit artikel op grond van het bepaalde in artikel 3:40 lid 2 BW vernietigbaar is.
Alleen de beschermde partij, dus de werknemer, kan zich op de vernietigingsgrond beroepen. Door [eiser] is onbetwist gesteld dat hij de vernietiging van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst niet heeft ingeroepen, zodat Veriplast gebonden is aan een contractuele opzegtermijn van twaalf maanden, te weten het dubbele van die voor de werknemer.
5.4. Veriplast heeft slechts een opzegtermijn van één maand in acht genomen. De door Veriplast gedane opzegging was derhalve onregelmatig hetgeen op grond van artikel 7:677 lid 2 BW leidt tot schadeplichtigheid van Veriplast jegens [eiser]. Die schadeplichtigheid bestaat uit betaling van de resterende elf maanden. Weliswaar heeft Veriplast, rekening houdend met het feit dat in de arbeidsovereenkomst een langere, nietige contractuele opzegtermijn is overeengekomen, een bedrag betaald ter hoogte van vijf bruto maandsalarissen, maar dat bedrag wordt aangemerkt als een ontslagvergoeding. Veriplast heeft immers de arbeidsovereenkomst niet opgezegd tegen een latere datum, maar uitgaande van de opzegtermijn van één maand opgezegd tegen 1 september 2007. Per die datum heeft zij ook een eindafrekening opgesteld. Daarbij komt dat Veriplast, uitgaande van 1 september 2007 als datum einde dienstverband, heeft gesteld dat zij [eiser] compensatie heeft geboden die kan worden aangemerkt als een “afvloeiingsregeling”, waarmee hierna onder r.o. 5.33. rekening wordt gehouden.
5.5. Partijen zijn het er over eens dat het bruto maandsalaris van [eiser] € 12.327,25 bedroeg. Betaling van het salaris over een periode van elf maanden komt uit op een bruto bedrag van € 135.599,75. Daarnaast heeft [eiser] een bruto bedrag van € 11.526,-- aan 8,5% vakantiebijslag en een bruto bedrag van € 13.085,85 aan niet genoten vakantiedagen gevorderd, waartegen Veriplast geen verweer heeft gevoerd, zodat die bedragen toewijsbaar zijn. Hetzelfde geldt voor het ten laste van Veriplast komende deel van de pensioenpremie over de periode van elf maanden, zodat dit deel van de vordering eveneens toewijsbaar is. [eiser] heeft voorts een bedrag van € 21.890,-- gevorderd wegens het gedurende elf maanden niet ter beschikking hebben van de lease auto Audi A6. Ook tegen dit deel van de vordering heeft Veriplast geen verweer gevoerd, zodat dit bedrag evenzeer voor toewijzing gereed ligt.
5.6. Anders ligt dit voor de vordering van [eiser] tot vergoeding van een bedrag van
€ 1.100,-- voor het niet ter beschikking hebben van de mobiele telefoon, waarvan [eiser] heeft gesteld dat alle gesprekskosten door Veriplast werden voldaan, en voor de vordering tot vergoeding van een bedrag van € 1.200,-- voor het niet ter beschikking hebben van de laptop en het Q-tek navigatiesysteem, zijnde een gedeelte van de aanschafkosten van een simpele nieuwe laptop en een nieuw navigatiesysteem. Veriplast heeft weliswaar als verweer opgeworpen dat de mobiele telefoon was bedoeld voor het voeren van zakelijke gesprekken voor Veriplast maar heeft niet betwist dat zij desondanks in de praktijk alle gesprekskosten, dus ook de privé door [eiser] met de telefoon gemaakte kosten, pleegde te vergoeden. Veriplast heeft vervolgens betoogd dat [eiser] niet nader heeft onderbouwd waarom het bedrag op € 100,-- per maand zou moeten worden gesteld. [eiser] heeft daarop ter comparitie gesteld dat het gevorderde bedrag van € 100,-- per maand nog niet de helft is van de destijds gemaakte gesprekskosten. Dit bedrag komt de rechtbank, uitgaande van vergoeding van zowel zakelijke als privé kosten, niet onredelijk voor, zodat het bedrag van € 1.100,-- toewijsbaar is.
Veriplast heeft niet betwist dat [eiser] een laptop en Q-tek navigatiesysteem ter beschikking had. Zij heeft enkel verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag, stellende dat als de zaken geleased zouden worden een aanzienlijk lager bedrag geclaimd zou kunnen worden. Veriplast heeft echter nagelaten te stellen welk bedrag dan redelijk zou zijn ter compensatie van het gemis van de laptop en het Q-tek navigatiesysteem. Overigens komt de rechtbank het gevorderde bedrag ter compensatie van het gemis van een laptop en navigatiesysteem over een periode van elf maanden niet onredelijk voor, zodat het bedrag van € 1.200,-- toewijsbaar is. De in totaal aan [eiser] toe te kennen schadevergoeding bedraagt daarmee € 24.190 (zijnde € 21.890,-- plus € 1.100,-- en
€ 1.200,--).
5.7. [eiser] heeft vervolgens een bedrag van € 64.200,-- gevorderd aan gemiste bonus over 2007, zijnde 40% van het bruto jaarsalaris inclusief vakantiebijslag, en een bedrag van € 21.400,-- aan bonus tot en met 31 juli 2008. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat [eiser] deze baseert op de bonusregeling van 31 mei 2007, geciteerd in r.o. 2.4. Veriplast heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde bonus.
In de “Bonus scheme 2007/2008” is een bonusregeling opgenomen die geldt van april 2007 tot maart 2008. Reeds op grond hiervan kan de vordering van [eiser], die de bonus vordert over het gehele jaar 2007 tot 1 augustus 2008, niet worden toegewezen. Daarbij komt dat in punt 3. van de bonusregeling is bepaald: “At the payment time, you should be in the company’s payroll and not in a noticed period for termination.” Vast staat dat Veriplast de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd op 26 juli 2007. Ook als Veriplast de juiste contractuele opzegtermijn in acht zou hebben genomen, zou [eiser] derhalve op grond van deze bepaling geen aanspraak hebben kunnen maken op een bonusuitkering omdat hij dan in de opzegtermijn zou hebben gezeten. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.8. [eiser] heeft over de toe te wijzen bedragen de wettelijke rente gevorderd vanaf datum dagvaarding. Veriplast heeft daartegen geen verweer gevoerd, zodat dat deel van de vordering zal worden toegewezen.
5.9. Ten slotte heeft [eiser] gevorderd dat de betaling van de toe te wijzen bedragen dient te geschieden ofwel onder inhouding van lasten en belastingen (over het bruto gedeelte van de schadevergoeding) aan hemzelf op een door hem aan te geven bankrekening ofwel, zulks te zijner keuze, aan een door hem daartoe aan te wijzen pensioenlichaam of stamrecht-BV, zonder inhouding van lasten en belastingen. Veriplast heeft hier tegenin gebracht dat zij krachtens fiscale wetgeving gehouden is om loonheffing in te houden en derhalve alleen kan overgaan tot betaling zonder inhouding als de fiscus daarmee akkoord gaat. Ter comparitie heeft [eiser] gesteld dat hij niet van Veriplast verlangt mee te werken aan een betaling die zich niet zou verdragen met de fiscale regelgeving. Door Veriplast is dit ter zitting niet in twijfel getrokken, zodat daarvan wordt uitgegaan. De vordering van [eiser] is toewijsbaar onder de voorwaarde dat de fiscus schriftelijk akkoord is gegaan met uitbetaling van het bruto bedrag zonder inhouding van lasten en belastingen op de door [eiser] aangegeven wijze. Dit geldt overigens alleen voor wat betreft het bruto toe te kennen bedrag en niet voor het bedrag aan schadevergoeding.
5.10. Voorgaande betekent dat Veriplast zal worden veroordeeld tot betaling van het bruto bedrag van € 135.599,75 aan salaris, € 11.526,-- aan vakantiebijslag en € 13.085,85 aan niet genoten vakantiedagen, zijnde in totaal € 160.211,60, alsmede tot betaling van een bedrag van € 24.190,-- aan schadevergoeding.
5.11. [eiser] heeft gevorderd dat Veriplast gehouden is op zijn eerste verzoek mee te werken aan het ongedaan maken van de betaling van € 66.875,50 om dit bedrag alsnog, als hij daarvoor kiest, bruto te storten in een stamrecht-BV of pensioenvoorziening. Veriplast heeft als verweer opgeworpen dat de betreffende betaling bij brief van 26 juli 2007 aan [eiser] is aangekondigd en dat hij toen en ook later niet heeft laten weten betaling te willen ontvangen zonder inhouding van lasten en belastingen. Van haar kan nu bezwaarlijk worden verwacht medewerking te verlenen aan de ongedaanmaking van de betaling, ook al omdat hieraan de nodige fiscale complicaties kleven. Het enkele feit echter dat [eiser] destijds niet heeft verzocht om uitkering op de wijze zoals hij thans vordert, betekent niet dat hij na raadpleging van een raadsvrouwe en in de verwachting verkerend dat het uit te keren bedrag aan hem mogelijk hoger wordt, daarom niet alsnog kan verzoeken. Daar komt bij dat ter comparitie namens Veriplast is verklaard dat de manier van betalen, ook ten aanzien van het eerder uitgekeerde bedrag ter grootte van vijf bruto maandsalarissen, geen struikelblok hoeft te zijn. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat niet langer (gemotiveerd) verweer wordt gevoerd tegen dit deel van de vordering. Ongedaanmaking zal dan ook worden toegewezen, zij het onder dezelfde voorwaarde als overwogen in rechtsoverweging 5.9.
Kennelijk onredelijk ontslag?
5.12. Vervolgens heeft [eiser] betoogd dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag gebaseerd op voorgewende redenen naast het onregelmatige ontslag. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een onregelmatige opzegging ook kennelijk onredelijk zijn. Van een kennelijk onredelijk ontslag wegens een voorgewende reden is slechts sprake indien de aangedragen ontslaggronden in werkelijkheid niet de redenen vormden voor het ontslag teneinde de werkelijke ontslaggrond te verbloemen. Met het woord “kennelijk” wordt aangegeven dat de onredelijkheid voor een ieder duidelijk moet zijn. Bij de beoordeling van de vraag of het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, moeten alle aangevoerde en juist bevonden omstandigheden tezamen en in onderling verband beschouwd, in aanmerking worden genomen. Volgens vaste jurisprudentie moet de kennelijke onredelijkheid worden gesteld en zonodig worden bewezen door de werknemer.
5.13. Volgens de notulen van de AVA van 20 juli 2007 en eerder al in verkorte versie de notulen van de vergadering op 19 juni 2007 waarbij [eiser] op non-actief is gesteld, lagen aan het ontslag ten grondslag de volgende redenen:
a. het slechte management van Depa
b. geen inzicht in het budget 2007/2008
c. geen (goed) restructuring plan VPA
d. geen visie en strategie, geen duidelijk marketing en sales plan
e. gebrek aan vertrouwen
5.14. Veriplast heeft [eiser] verweten dat onder zijn leiding nagenoeg het gehele zittende management, een commercieel directeur en twee commercieel managers, alsmede enkele verkopers binnen Depa zijn vertrokken naar een grote concurrent, dat de marketingactiviteiten zijn geminimaliseerd en dat [eiser] heeft nagelaten nieuw vast personeel te werven. Hij heeft het volgens Veriplast gelaten bij het aanstellen van dure ad interim krachten. Aldus is Depa geen organisatie met personeelsstabiliteit en vast personeel, zoals Veriplast en potentiële kopers dat wensen. Ter comparitie is hierop namens Veriplast toegelicht dat de indruk bestaat dat de medewerkers uit onvrede met [eiser] zijn weggegaan omdat [eiser] niet de handen op elkaar heeft kunnen krijgen binnen Depa. Voorts is verklaard dat het opstappen van het management heel lastig was in verband met de mogelijke verkoop van Veriplast.
5.15. [eiser] heeft voorafgaand aan de vergadering van de AVVA bij brief van 19 juli 2007 (productie 15 bij dagvaarding) het volgende verweer gevoerd: hij had opdracht om, in het vooruitzicht van een spoedige verkoop, actie te ondernemen om de resultaten te verbeteren om daarmee de opbrengst te vergroten. Dat heeft hij ook gedaan; er is immers een gedetailleerd actieplan uitgewerkt en in werking gesteld om de doelstellingen te realiseren. Het is juist dat de toenmalige commercieel manager is vertrokken, maar in overleg met de CEO is in kort tijdsbestek een interim commercieel manager aangetrokken. Dit was een afgewogen en gedragen beslissing met het oog op de voorgenomen verkoop. Ter comparitie heeft [eiser] hieraan nog toegevoegd dat de medewerkers die weggingen, daar zelf voor gekozen hebben, dat de toenmalige CEO daarvan af wist en dat deze medewerkers niet naar een concurrent gingen.
5.16. Weliswaar is, gelet op de gemotiveerde betwisting op dit punt van de zijde van [eiser], niet komen vast te staan dat de medewerkers, en meer in het bijzonder de leden van het management, bij Depa zijn weggegaan omwille van [eiser], evenwel is door [eiser] niet gesteld dat hij pogingen heeft ondernomen om dit personeel te behouden voor Depa. Daartoe was des te meer aanleiding nu partijen het er over eens zijn dat Depa op de nominatie stond verkocht te worden terwijl door [eiser] niet is betwist dat het voor potentiële kopers van de handelsonderneming relevant is dat de organisatie stabiel is voor wat betreft vaste krachten. Evenmin is door [eiser] betwist dat door hem geen nieuw vast personeel is geworven en dat hij heeft volstaan met het aantrekken van ad interim medewerkers. Weliswaar heeft [eiser] onweersproken gesteld dat de aandeelhouder (de CEO) hieraan heeft meegewerkt, maar dat ontslaat [eiser] niet van zijn verplichting om als statutair directeur en dus verantwoordelijk leidinggevende een zo solide mogelijke organisatie op te bouwen. Ten slotte is door [eiser] niet betwist dat de marketing activiteiten, mede als gevolg van het vertrek van een deel van het commercieel management, zijn geminimaliseerd, zodat daarvan wordt uitgegaan. Het is onder die omstandigheden niet onbegrijpelijk dat Veriplast [eiser], die leiding gaf aan deze vestiging, een verwijt heeft gemaakt van het doen ontstaan van een niet solide basis binnen Depa. Aldus heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake was van een voorgewende ontslaggrond.
Ad b Budgetrapportage 2007 / 2008
5.17. Veriplast heeft [eiser] verweten dat er in de achterliggende jaren niet een kloppend budget met toerekening naar de onderliggende activiteiten is gerealiseerd maar alleen een budget gebaseerd op onduidelijke aannames. Zo was bijvoorbeeld een foute toerekening gebudgetteerd inzake de folie die de onderneming in Nijkerk van de fabriek in Apeldoorn betrok. Bovendien stelt zij dat [eiser] absoluut geen inzicht had in zijn budget, dat hij daartoe de externe hulp van DI Finances, de financieel directeur, moest inroepen en dat de actieplannen, nodig om het verlies van de onderneming af te wenden, door deze externe hulp moesten worden geïnitieerd. Veriplast heeft daartoe verwezen naar een email van 15 juni 2007 van [eiser], waarin hij heeft geschreven: “The actionplans are still not rock solid, detailed enough and last but least not all checked by [financieel directeur]. (….)” [[financieel directeur] van de houdstermaatschappij, rb].
Voorts heeft Veriplast betoogd dat [eiser] zijn rol als Managing Director niet heeft opgepakt. Hij diende als eindverantwoordelijke binnen Veriplast de inhoud van het budget tot in detail te kennen, verbeteringen te initiëren en te zorgen dat de onderliggende plannen in lijn zijn met de ambities.
Ter zitting is hieraan namens Veriplast toegevoegd dat de complete financiële administratie een wanorde was, dat men vanuit de aandeelhouder in Frankrijk veel vragen had maar geen grip kreeg op de situatie. Zo was het volgens haar niet bekend hoe de kostentoedeling was en op welke producten nu wat werd verdiend. [eiser] toonde bovendien geen daadkracht.
5.18. [eiser] heeft in zijn schriftelijke verweer van 19 juli 2007 erkend dat de resultaten van Veriplast zwaar onder druk stonden en dat een reorganisatie moest worden doorgevoerd. Hij heeft echter betoogd dat het budget was goedgekeurd, dat dit nooit zou zijn gebeurd als zaken niet zouden kloppen en dat per activiteit een gedetailleerd plan is uitgewerkt om de brug te slaan van afsluiting van het oude boekjaar naar het goedgekeurde budget. Ter zitting heeft [eiser] echter erkend dat de splitsing van de cijfers naar activiteiten niet optimaal was. Hij heeft daar ter verweer aan toegevoegd dat dit voor alle dochtermaatschappijen gold en dat de aandeelhouder weigerde voor de gevraagde splitsing geld uit te trekken in verband met de mogelijke verkoop van de onderneming.
5.19. Gelet op hetgeen [eiser] ter zitting heeft verklaard, wordt ervan uitgegaan dat hoewel het budget was goedgekeurd – volgens Veriplast is dit overigens geschied onder tijdsdruk en in de wetenschap dat de toerekening van de verschillende posten op zijn minst onbetrouwbaar waren – de splitsing naar activiteiten in ieder geval niet optimaal was. Uit de reactie van [eiser] op de notulen van de aandeelhoudersvergadering (productie 16 bij dagvaarding) blijkt dat hij voorts heeft erkend dat achteraf is gebleken dat een aantal fabriekskosten niet goed geboekt was. Volgens hem valt hem dit echter niet aan te rekenen. Die onjuiste boekingen zijn ook tijdens de controles door Di Finances en de accountant niet opgevallen. Hoewel de fouten zelf [eiser] ook niet worden aangerekend, blijkt hier wel uit dat [eiser] niet het volledige inzicht in het budget had. Door [eiser] is daarnaast niet betwist dat hij de hulp heeft moeten inroepen van Di Finances, zodat daarvan eveneens wordt uitgegaan. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen de slotsom van Veriplast dat [eiser] onvoldoende inzicht had in zijn budget. Het enkele feit dat dit mogelijk ook voor andere dochtermaatschappijen gold, ontslaat [eiser] niet van zijn verplichting om als statutair directeur inzicht te hebben in de kostentoedeling per activiteit en de winst of het verlies per activiteit.
Daaraan doet evenmin af dat de aandeelhouder weigerde geld uit te trekken voor de IT investeringen die volgens [eiser] nodig waren om de splitsing inzichtelijk te maken.
[eiser] heeft immers ter zitting erkend dat om die splitsing is gevraagd door de aandeelhouder, terwijl door hem niet is gesteld dat hij de aandeelhouder er op gewezen heeft dat die splitsing zonder een extra investering niet te maken viel. Integendeel, in zijn reactie op de notulen van de aandeelhoudersvergadering heeft hij juist betoogd dat het mogelijk was een inschatting te geven van de splitsing naar diverse activiteiten. Daarmee heeft hij tegenover de aandeelhouder op zijn minst de suggestie gewekt dat hij voldoende inzicht had om de uitsplitsing naar diverse producten, activiteiten en kosten te kunnen maken. [eiser] heeft gelet hierop onvoldoende gesteld en onderbouwd dat deze grond voor ontslag voorgewend is.
Ad c Restructuring plan VPA
5.20. Veriplast heeft [eiser] gevraagd om een hogere ambitie te laten zien om de organisatie te reorganiseren. [eiser] kwam volgens haar echter steeds terug op het reeds bekende reorganisatieplan, dat een eerste stap op weg naar herstel was maar nog lang niet genoeg om als bedrijf uiteindelijk te overleven. Om een reorganisatie door te voeren, is eerst transparantie vereist in de resultaten van de diverse vestigingen. Veriplast verwijt [eiser] dat hij geen plannen heeft gelanceerd om transparantie te brengen in de gang van zaken.
5.21. [eiser] heeft in zijn reactie op de notulen van de aandeelhoudersvergadering betoogd dat het niet om een hogere ambitie gaat maar dat belangrijker is wat haalbaar is. Daartoe had hij al een reorganisatieplan met de naam Phoenix geschreven, welk plan was goedgekeurd door de voormalige CEO. Ter comparitie heeft hij hieraan toegevoegd dat hem altijd décharge is verleend voor het door hem gevoerde beleid, zelfs nog door de huidige aandeelhouder en dat de voormalige aandeelhouder steeds zeer content was met [eiser] en zijn beleid.
5.22. Nu [eiser] niet heeft betwist dat de huidige aandeelhouder van Veriplast heeft verzocht om “een hogere ambitie te tonen”, waarmee, zo begrijpt de rechtbank, is bedoeld een meer ingrijpend reorganisatieplan te maken, terwijl hij evenmin heeft betwist dat hij teruggreep op het reeds bestaande reorganisatieplan Phoenix, wordt ervan uitgegaan dat [eiser] ondanks daartoe strekkend verzoek geen verdergaande reorganisatieplannen heeft opgesteld. Het is aan de aandeelhouder om het beleid van de reorganisatie uit te stippelen, binnen welke kaders [eiser] voor de onderneming van Veriplast verantwoordelijk is. De nieuwe aandeelhouder kon [eiser] dan ook opdragen verdergaande reorganisatieplannen te ontwikkelen. Dat [eiser] daartoe niet wilde of kon overgaan, mogelijk omdat hij geen inzicht had in de resultaten van de diverse vestigingen zoals Veriplast heeft gesuggereerd, is dan ook niet relevant. Op verzoek van de aandeelhouder had [eiser] nadere reorganisatieplannen moeten ontwikkelen. Onder die gegeven omstandigheden wordt geoordeeld dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van een voorgewende ontslaggrond.
Ad d Marketing- en salesplan
5.23. Veriplast verwijt [eiser] dat hij geen (duidelijke) bijdrage heeft geleverd aan het ontwikkelen van een heldere visie en strategie en aan het ontwikkelen van een marketing- en salesplan. Volgens haar moest de sturing hiervoor komen van de nieuwe CEO en het hoofdkantoor.
5.24. Volgens [eiser] verkeerde het marketing- en salesplan in het finale stadium en is dit plan gepresenteerd tijdens een MT-vergadering. Afhankelijk van de uitkomst van de te ontwikkelen plannen konden dan vervolgplannen ontwikkeld worden. [eiser] stelt dat het business plan niet gefaald heeft maar dat het gebrek aan daadkracht van de CEO en CFO en het ontbreken van geld de oorzaak zijn van het falen.
5.25. Met [eiser] wordt geoordeeld dat hij een goed marketing- en salesplan had opgesteld. Evenwel heeft [eiser] niet betwist dat hij geen vervolgplan heeft ontwikkeld, zoals door de aandeelhouder is verzocht. Dat betekent dat ervan wordt uitgegaan dat een vervolg marketing- en salesplan ontbrak. [eiser] wijst echter op onder meer het gebrek aan daadkracht van de nieuwe CEO. Dat ontslaat [eiser] als statutair directeur en leidinggevende echter niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om daarin het voortouw te nemen. Het is dan ook onder die omstandigheden niet onbegrijpelijk dat Veriplast [eiser], die leiding gaf aan deze vestiging, een verwijt heeft gemaakt van het ontbreken van een heldere visie en een duidelijk vervolg marketing- en salesplan. Aldus heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van een voorgewende ontslaggrond.
Ad e Gebrek aan vertrouwen
5.26. Veriplast heeft gesteld dat het management team er geen vertrouwen meer in had dat [eiser] in staat was de turn-around situatie te managen en dat [eiser] ook binnen de organisatie van Veriplast iedere grond miste om zijn positie staande te houden. Daaraan is ter comparitie toegevoegd dat [eiser] veel moeite had met de communicatie met de aandeelhouder en informatie voor de aandeelhouder achter hield. Anderzijds bestond volgens haar binnen de onderneming van Veriplast onvrede en kon [eiser] de boodschap vanuit Frankrijk niet op de medewerkers overbrengen. Volgens haar is evident dat [eiser] blijkbaar niet mee kon of wilde in de turn-around situatie.
5.27. Volgens [eiser] was het een volkomen nieuw feit voor hem dat Veriplast, althans de aandeelhouder, geen vertrouwen meer in hem had. Daarover is volgens hem eerder geen enkel signaal afgegeven. Was dat wel gebeurd, aldus [eiser], dan had een verbeterplan opgesteld kunnen worden. Ter comparitie heeft hij daaraan toegevoegd dat hij betwist dat sprake was van een slechte communicatie met de aandeelhouder (Frankrijk), althans dat hij zich daarvan niet bewust was, en dat er nooit gesprekken met hem zijn gevoerd over zijn functioneren tot 19 juni 2007, de datum waarop hij op non-actief is gesteld.
5.28. Veriplast heeft niet betwist dat er voor 19 juni 2007 geen functioneringsgesprekken met [eiser] zijn gevoerd, zodat daarvan wordt uitgegaan. Gelet op hetgeen hiervoor door Veriplast is aangevoerd omtrent de gronden voor ontslag, is echter niet onbegrijpelijk dat Veriplast er geen vertrouwen meer in had dat [eiser] de juiste man was om de ingrijpende reorganisatie, die volgens beide partijen nodig was, te begeleiden.
Veriplast heeft voldoende aangetoond dat de nieuwe aandeelhouder een hoger ambitieniveau verlangde van [eiser] en dat [eiser] daaraan niet kon of wilde voldoen. In dat kader is veelzeggend dat [eiser] volgens Veriplast veel moeite had met de communicatie met de aandeelhouder, terwijl [eiser] heeft verklaard zich daarvan niet bewust te zijn geweest. Dat een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen Veriplast en [eiser] is door de eerste voldoende aannemelijk gemaakt.
[eiser] heeft daartegenover onvoldoende onderbouwd gesteld dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen niet bestonden, althans voorgewend of vals waren. Hij heeft bovendien niet gesteld welke reden Veriplast dan wel had om hem te ontslaan. Door [eiser] zijn nog argumenten aangevoerd waaruit zou blijken dat hij juist goed heeft gepresteerd en heeft gefunctioneerd, zoals het toekennen van een bonusregeling eind mei 2007 en het krijgen van een promotie tot Divisie MD enkele weken voor de ontslagaanzegging. Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat die stellingen juist zijn – door Veriplast wordt de promotie echter gemotiveerd betwist en wordt ten aanzien van de bonusregeling opgemerkt dat die voor alle directieleden gold – dan doet dit niet af aan de constatering dat onvoldoende is gesteld om te kunnen concluderen dat sprake is van voorgewende ontslaggronden als gevolg waarvan het ontslag kennelijk onredelijk is.
5.29. [eiser] heeft ten slotte betoogd dat het ontslag kennelijk onredelijk is vanwege de gevolgen voor hem. Er zijn geen voorzieningen getroffen voor hem, aldus [eiser], terwijl het niet waarschijnlijk is dat hij, gelet op zijn leeftijd (53 jaar), binnen afzienbare termijn passende arbeid zal vinden.
5.30. Volgens Veriplast heeft [eiser] zijn standpunt dat hij uiterst beperkte mogelijkheden op de arbeidsmarkt heeft, onvoldoende onderbouwd. Zij heeft betoogd dat [eiser] wel degelijk goed in de markt ligt en heeft ter onderbouwing daarvan gewezen op het feit dat [eiser] gedurende het dienstverband met Veriplast een serieus aanbod heeft gekregen van een ander bedrijf, welk aanbod hij op aandringen van de voormalige aandeelhouder en na toezegging van een zogenaamde aanblijfbonus, heeft afgeslagen. Overigens mag het als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat juist bij leidinggevende functies in de top van ondernemingen leeftijd niet zo zeer ter zake doet. Daarnaast stelt Veriplast dat zij met de compensatiebetaling [eiser] genoegzaam is tegemoetgekomen in de gevolgen van de beëindiging van de dienstbetrekking.
5.31. De vraag of – in de zin van artikel 7:681 lid 2 sub b BW – mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, dient te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
5.32. Voorop staat dat [eiser] ten tijde van het ontslag 53 jaar oud was. In dit kader is relevant dat [eiser] in 2003 in dienst is getreden bij Veriplast en dat hij toen 49 jaar oud was. Door [eiser] is onvoldoende onderbouwd waarom het voor hem een aantal jaar geleden wel mogelijk was een vast dienstverband te vinden maar nu niet meer. Daarbij komt dat [eiser] nog in 2006 een andere baan aangeboden heeft gekregen, reden voor Veriplast om aan hem een aanblijfbonus in het vooruitzicht te stellen. Vast staat bovendien (zie r.o. 5.4.) dat Veriplast aan [eiser] een ontslagvergoeding heeft uitgekeerd.
Aldus heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat voor hem de gevolgen van de opzegging in het kader van zijn mogelijkheden om ander passend werk te vinden te ernstig zijn in vergelijking met het belang dat Veriplast had bij de opzegging.
5.33. Voor zover [eiser] nog heeft bedoeld te stellen dat de gevolgen voor hem te ernstig zijn omdat ten onrechte door Veriplast geen vergoeding conform de zogenaamde kantonrechtersformulie is voldaan, heeft het volgende te gelden. Voorop staat dat het enkele feit dat geen of een geringe vergoeding betaalbaar wordt gesteld door een werkgever, niet zonder meer met zich brengt dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. In dit geval is overigens door Veriplast een vergoeding betaald ter grootte van vijf bruto maandsalarissen. Aldus is rekening gehouden met de gevolgen van het ontslag voor [eiser] en is ook op die grond geen sprake van een kennelijk onredelijk ontslag.
5.34. Dit betekent dat de vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van
€ 326.377,20 bruto wegens materiële schade uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag zal worden afgewezen.
5.35. [eiser] heeft een bedrag van € 15.000,-- aan reputatieschade gevorderd, zonder dit bedrag overigens te onderbouwen. Voor zover [eiser] heeft willen stellen dat hem door middel van de brief van 19 juni 2007 van [leidinggevende eiser], geciteerd in r.o. 2.5., binnen de organisatie van Veriplast reputatieschade is aangedaan, wordt hij in die stelling niet gevolgd. Deze brief is immers zakelijk van toon en allerminst diffamerend te noemen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast, nog daargelaten dat voor toewijzing geen aanleiding meer bestaat daar de grondslag van deze vordering het kennelijk onredelijk ontslag is, welke grond in het voorgaande is afgewezen.
Kosten juridische bijstand
5.36. Hetzelfde geldt voor het door [eiser] gevorderde bedrag van € 6.655,-- aan kosten rechtsbijstand. [eiser] heeft dit bedrag gevorderd vanwege de kennelijke onredelijkheid van het ontslag. Nu [eiser] daarin niet wordt gevolgd, ontvalt daarmee ook de grond voor toewijzing van dit bedrag.
5.37. [eiser] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Veriplast geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding, althans dat dit beding vernietigd zal worden. Artikel 7:653 lid 3 BW bepaalt dat een werkgever geen rechten aan een concurrentiebeding kan ontlenen indien hij wegens de wijze waarop de overeenkomst is geëindigd schadeplichtig is. Van een dergelijke schadeplichtigheid is sprake in de in artikel 7:677 BW genoemde gevallen. Op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is reeds geoordeeld dat Veriplast schadeplichtig is geworden. Dit betekent dat Veriplast van rechtswege geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentiebeding. Veriplast heeft niet gesteld dat [eiser], als geoordeeld zou worden dat sprake is van een schadeplichtig ontslag, geen belang meer heeft bij zijn vordering.
Integendeel, Veriplast heeft als verweer opgeworpen dat zij belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding omdat zij haar bedrijfsdebiet wenst te beschermen en dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. Gelet op dit verweer, zal de vordering van [eiser] worden toegewezen als gevorderd.
5.38. In de omstandigheid dat partijen over en weer op onderdelen in het (on)gelijk zijn gesteld, wordt aanleiding gevonden de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. veroordeelt Veriplast om aan [eiser] vanwege de onregelmatige opzegging te betalen een bruto bedrag van € 160.211,60, welke betaling dient te geschieden ofwel onder inhouding van lasten en belastingen aan [eiser] zelf op een door hem aan te geven bankrekening ofwel, zulks ter keuze van [eiser], aan een door hem daartoe aan te wijzen pensioenlichaam dan wel stamrecht-BV, zonder inhouding van lasten en belastingen, dit laatste echter slechts onder de voorwaarde dat de fiscus schriftelijk akkoord is gegaan met uitbetaling van het bruto bedrag zonder inhouding van lasten en belastingen;
6.2. veroordeelt Veriplast om aan [eiser] vanwege de onregelmatige opzegging te betalen een bedrag van € 24.190,-- aan schadevergoeding;
6.3. veroordeelt Veriplast om aan [eiser] te betalen het voor rekening van Veriplast als werkgever komende, gedurende elf maanden niet afgedragen deel van de reguliere pensioenpremie;
6.4. veroordeelt Veriplast om aan [eiser] de onder 6.1., 6.2. en 6.3. genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.5. veroordeelt Veriplast om op eerste schriftelijke verzoek van [eiser] mee te werken aan ongedaanmaking van betaling van het netto equivalent van het bruto bedrag van € 66.875,50 en om dit bruto bedrag van € 66.875,50 alsnog over te maken aan een door [eiser] daartoe aan te wijzen pensioenlichaam dan wel stamrecht-BV zonder inhouding van lasten en belastingen, onder de voorwaarde dat de fiscus schriftelijk akkoord is gegaan met uitbetaling van het bruto bedrag zonder inhouding van lasten en belastingen;
6.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7. verklaart voor recht dat Veriplast geen rechten kan ontlenen aan het in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst en eventuele daarop gevolgde aanvullingen opgenomen concurrentiebeding;
6.8. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.9. wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op
9 april 2008.