ECLI:NL:RBZUT:2008:BD3793

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92362 KG RK 08-206
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

Op 5 maart 2008 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Zutphen een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door [verzoeker] tegen [gewraakte rechter], naar aanleiding van haar rol in de aanloop naar een zitting van de meervoudige kamer op 21 februari 2007 en de daaropvolgende beslissingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een rechter gewraakt kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank heeft daarbij de jurisprudentie van de Hoge Raad in acht genomen, die stelt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen.

De rechtbank heeft de aangevoerde gronden van [verzoeker] beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zouden maken. De rechtbank heeft benadrukt dat de wrakingsgronden betrekking hadden op procedurele en inhoudelijke beslissingen die niet op zichzelf of in samenhang konden leiden tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De beslissing van de rechtbank was dat het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter] werd afgewezen en dat de procedure onder nummer 207 - 115 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indiening van het wrakingsverzoek.

Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de rechters G. Vrieze, K. van Duyvendijk en L.J.P. Lambooij. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden en de beoordeling van wrakingsverzoeken verduidelijkt, met name in het licht van de vereisten voor het aannemen van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
rekestnummer 92362 KG RK 08-206
Beschikking van 5 maart 2008 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker]
wonende te Lochem,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
[gewraakte rechter],
rechter in deze rechtbank, verweerster.
Verzoeker zal worden aangeduid met [verzoeker]. Verweerster zal worden aangeduid met [gewraakte rechter].
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit:
- het verzoek van [verzoeker], bij deze rechtbank binnengekomen op 28 februari 2008;
- de brief aan [verzoeker] van 29 februari 2008 waarin namens de voorzitter van de wrakingskamer [verzoeker] verzocht wordt zijn verzoek te motiveren;
- de nadere motivering van het wrakingsverzoek van [verzoeker] van 3 maart 2008;
- de brief van [verzoeker] van 3 maart 2008 waarin hij te kennen geeft niet ter zitting te zullen verschijnen;
- het verweerschrift van [gewraakte rechter];
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 4 maart 2008;
- de verkorte mondelinge uitspraak van 5 maart 2008, waarbij [verzoeker] is medegedeeld dat hij binnen een week de schriftelijke motivering van deze uitspraak zal ontvangen.
2. De feiten
2.1 Bij beschikking van 13 april 2006 heeft deze rechtbank de noodregeling als bedoeld in artikel 3:161 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf van toepassing verklaard op de Stichting Garantie- en Waarborgfonds Nederland (hierna: SGWN) met benoeming van mr R.Ph. Elzas te Arnhem tot bewindvoerder. [verzoeker] was en is betrokken bij SGWN.
2.2 Bij beschikking van 3 juli 2006 heeft het Hof Arnhem de toepassing van de noodregeling bekrachtigd.
2.3 Bij beschikking van 23 maart 2007 heeft de Rechtbank Zutphen het verzoek van SGWN tot beëindiging van de noodregeling afgewezen.
2.4 Bij beschikking van 4 juni 2007 heeft het Hof Arnhem de onder 2.3 genoemde beschikking bekrachtigd.
2.5 Bij vonnis van 27 april 2007 heeft deze rechtbank SWGN op verzoek van de bewindvoerder in staat van faillissement verklaard.
2.6 Bij arrest van 4 juni 2007 heeft het Hof Arnhem SWGN in het door ingestelde hoger beroep tegen de faillietverklaring niet-ontvankelijk verklaard.
2.7 Bij vonnis van 29 juni 2007 heeft deze rechtbank een verzoek van schuldeisers om het faillissement van SWGN te vernietigen, afgewezen.
2.6 Bij arrest van het Hof Arnhem van 6 september 2007 is het hiervoor onder 2.7 genoemde vonnis bekrachtigd.
2.8 Bij arrest van de Hoge Raad van 21 december 2006 is het tegen dit arrest ingesteld cassatieberoep verworpen.
2.9 In het kader van voormelde noodregeling heeft op 4 oktober 2006 bij deze rechtbank de meervoudige behandeling plaatsgevonden van de verzoeken om de rechter-commissaris en de bewindvoerder van SWGN te vervangen en om het proces-verbaal van een op 26 juli 2006 plaats gevonden zitting te vernietigen. De zitting van 4 oktober 2006 heeft geresulteerd in een zitting op - aanvankelijk - 12 december 2006 maar is vervolgens uitgesteld tot 21 februari 2007. Op laatstgenoemde zitting is onderzocht of deze rechtbank ambtshalve diende over te gaan tot opheffing van de noodregeling. Zoals hiervoor vermeld heeft de rechtbank bij beslissing van 23 maart 2007 de noodregeling in stand gehouden. [gewraakte rechter] maakte deel uit van de meervoudige kamer die deze beslissing heeft genomen.
3. Het wrakingsverzoek en het verweer.
3.1 [verzoeker] wraakt [gewraakte rechter] - samengevat - op grond van haar rol in de aanloop naar de zitting van de meervoudige kamer van 21 februari 2007 en de daarop gevolgde beslissingen van 23 maart, 27 april en 29 juni 2007.
4. De beoordeling
4.1 Op de voet van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3 In het licht van deze jurisprudentie dient te worden onderzocht of de door [verzoeker] aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
4.4 Vast staat dat mr [gewraakte rechter] pas bemoeienis met de zaak kreeg toen zij werd ingeroosterd voor de zitting van 21 februari 2007 en dat deze geëindigd is na afwijzing op 29 juni 2007 van het verzet van schuldeisers tegen de faillietverklaring van SWGN. Het was niet aan haar om het afgesproken onderzoek naar de vraag of opheffing van de noodregeling geboden was te agenderen – nog daargelaten of in dat kader genomen beslissingen het oordeel van partijdigheid rechtvaardigen dan wel de objectieve schijn daarvan. Dit geldt ook voor de beslissing om voor deze zitting de uitlokker van de noodregeling op te roepen. [verzoeker] miskent ook dat het de rechter vrij staat om te beslissen hoe ver zijn feiten-onderzoek zich uitstrekt en in hoeverre pogingen tot een praktische of minnelijke regeling moeten worden gedaan.
Alle wrakingsgronden hebben betrekking op procedurele en inhoudelijke beslissingen die op zich noch tezamen beschouwd bovenvermeld oordeel betreffende (een objectief gerechtvaardigde vrees voor ) vooringenomenheid rechtvaardigen. Dat de rechter een voor een of meer partijen onwelgevallige beslissing neemt, is een verantwoordelijkheid die hij niet mag ontgaan, laat staan dat het hem partijdig maakt of in de ogen van een redelijke neutrale toeschouwer doet schijnen.
4.6 De conclusie luidt dan ook dat er geen sprake is geweest van een uitzonderlijke omstandigheid zoals onder 4.2 bedoeld. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1 wijst het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter] af;
5.2 bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder nummer 207 - 115 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Vrieze, president, mr. K. van Duyvendijk, vice-president en mr. L.J.P Lambooij, rechter en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2008.