ECLI:NL:RBZUT:2008:BD3647

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
63824 / HA ZA 04-845
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na aanrijding met sculptuur op TEFAF beurs

In deze zaak gaat het om een schadevergoeding na een incident waarbij een scootmobiel een Renaissancebeeld op de TEFAF beurs in Maastricht heeft beschadigd. De eiseres, AXA ART INSURANCE LTD, had het beeld verzekerd en vorderde schadevergoeding van de gedaagde, PROMINENT COMFORTPRODUKTEN BV, die verantwoordelijk was voor de opstelling van het beeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opstelling van het beeld onvoldoende robuust was, wat heeft bijgedragen aan de schade. Deskundigen hebben de waarde van het beeld voor en na het incident geschat, evenals de kosten voor restauratie. De rechtbank oordeelde dat de schade gelijkelijk moest worden verdeeld tussen de partijen, waarbij zowel de eigen schuld van de standhouder als de aansprakelijkheid van de scootmobielrijder in overweging werden genomen. Uiteindelijk werd de schade vastgesteld op £ 35.760,00, met een verdeling van de kosten tussen de partijen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt, met uitzondering van de kosten voor de deskundigen, die door de gedaagde moesten worden vergoed. Het vonnis werd uitgesproken op 9 april 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 63824 / HA ZA 04-845
Vonnis van 9 april 2008
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
AXA ART INSURANCE LTD,
gevestigd te Londen,
eiseres,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. P.C. Knijp te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROMINENT COMFORTPRODUKTEN BV,
gevestigd te Nunspeet,
gedaagde,
procureur mr. B.H. van den Tooren,
advocaat mr. A.M. Schotte te Driebergen en mr. Drs. H.J. van der Tak te Doorn.
Partijen zullen hierna Axa en Prominent genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 augustus 2006
- het deskundigenbericht van O. Moon van 15 december 2006
- de beschikking van 2 augustus 2007
- het deskundigenbericht van ir. M.G. Groote Schaarsberg van 3 september 2007
- de beschikking van 12 november 2007
- de conclusie na deskundigenrapporten van Prominent
- de conclusie na deskundigenberichten van Axa
- de akte uitlating producties van Prominent.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 16 augustus 2006 is de deskundige O. Moon benoemd teneinde de schade vast te stellen. Tegen de wijze van onderzoek en de procedurele gang van zaken noch de deskundigheid van O. Moon hebben partijen bezwaren geuit. Axa heeft zich op het standpunt gesteld dat de deskundige tot een te hoge getaxeerde restwaarde komt. Prominent heeft zich aangesloten bij de conclusies van de deskundige.
2.2. Grosso modo heeft de deskundige dezelfde beschadigingen aangetroffen als opgenomen onder 2.5 in het tussenvonnis van 31 mei 2006. In haar (Engelstalige) rapport is de deskundige voorts tot de volgende conclusies gekomen. Voorafgaand aan het incident was het beeld onbeschadigd, althans bevatte het louter 17e-eeuwse reparaties uit de werkplaats van de maker. Het beeld is verankerd in een houten sokkel met twee originele bronzen gietsels. De huidige sokkel is een moderne vervanging van de originele rotsachtige sokkel.
Restauratiekosten
2.3. De deskundige heeft assistentie gevraagd van een gespecialiseerde restaurateur, die andere werken van F. Tacca heeft gerestaureerd. Deze restaurateur, R. Harris, is van mening dat de sculptuur op zodanige wijze door hem gerestaureerd kan worden dat zelfs voor een specialist niet meer zichtbaar zal zijn dat de sculptuur beschadigd is geweest. Hij schat de restauratiekosten op £ 5.760,00 inclusief VAT.
2.4. De houten sokkel is door de val eveneens licht beschadigd geraakt. De deskundige schat dat de kosten voor restauratie hiervan begrepen geacht kunnen worden in het hiervoor genoemde bedrag.
Restwaarde
2.5. De waarde van het beeld voorafgaand aan het incident schat de deskundige tussen
£ 225.000,00 en £ 300.000,00. Zij merkt hierbij op dat de kunstwerken die aangeboden worden op de prestigieuze TEFAF doorgaans een hogere prijs opbrengen dan buiten de beurs mogelijk is. Een opbrengst van de door Axa gestelde £ 300.000,00 acht zij dan ook "not unreasonable". Zij merkt daarbij op dat Hall & Knight tijdens dezelfde TEFAF een paar bronzen paarden van Tacca verkocht heeft voor een prijs van £ 225.000,00 terwijl de verzekerde waarde £ 175.000,00 bedroeg.
2.6. De deskundige heeft ook een verkoopprijs zonder beschadigingen geschat indien de sculptuur geveild zou zijn. Nu een veilingprijs niet aan de schadevordering ten grondslag ligt en partijen daarvan ook niet uitgaan, zal de veilingwaarde voor en na het incident buiten beschouwing worden gelaten.
2.7. Volgens de deskundige is het niet mogelijk een uitspraak te doen over de verkoopprijs van de sculptuur in niet-gerestaureerde staat. Immers, de mindere waarde van de sculptuur zal veel hoger zijn dan de kosten voor reparatie. Elke verkoper zal volgens haar dan ook overgaan tot reparatie alvorens het beeld te koop aan te bieden. Daar komt bij dat de deskundige geen vergelijkbare sculpturen, die in dezelfde mate beschadigd zijn, kent, die te koop zijn aangeboden.
2.8. Na restauratie schat de deskundige de waarde op £ 202.500,00 tot maximaal
£ 270.000,00. Zij legt uit dat de waarde van de sculptuur vlak na restauratie minder zal zijn dan geruime tijd (10 jaar) daarna. Dat komt omdat bij de in aanmerking komende kopers bekend zal zijn dat de sculptuur onlangs beschadigd is geraakt en gerestaureerd. Het ontbreekt het beeld dan aan "freshness"; het beeld is "tainted". Dat heeft een prijsdrukkend effect. Zij legt uit dat het dan meer gaat om de beeldvorming bij de kopers dan de kwaliteit van de restauratie. Indien de sculptuur jaren later weer op de markt wordt gebracht, heeft het feit dat de sculptuur beschadigd en gerepareerd is veel minder effect op de prijs. Het is namelijk niet ongebruikelijk, aldus de deskundige, dat een 17e-eeuwse sculptuur op enig moment een reparatie heeft ondergaan. Hiervoor is reeds overwogen dat de deskundige met de restaurateur van mening is dat de reparatie zodanig kan worden uitgevoerd dat deze niet zichtbaar zal zijn.
2.9. Tot slot concludeert de deskundige onder 13.4 van haar rapport (p. 13): "The effect on the retail value is more difficult to quantify since with time the repair will become less important. In the short term, knowledge of its restoration and its lack of freshness to the market could make it more difficult to sell. Top dealers have the financial power to put an item away in a stock room for 10 years or until the market is on a the rise reducing any loss. Therefore in the long term there is unlikely to be a diminution but in the short term I would suggest a diminution of 10% on its retail value." De waardevermindering op korte termijn stelt zij dan op £ 26.250,00, te weten de gemiddelde geschatte waarde voor het incident minus de gemiddelde geschatte waarde na het incident.
2.10. Axa heeft deze berekening betwist maar daartoe slechts haar al eerder als productie 11 overgelegde rapport van C.L. van Nieuwkoop overgelegd. Die productie werd destijds ongenoegzaam gevonden (r.o. 2.8 in het tussenvonnis van 31 mei 2006) en dat standpunt wijzigt niet door hetgeen Axa thans aanvoert. Axa heeft ook een nieuwe productie overgelegd, een toelichting van Sotheby’s op een Florentijnse sculptuur uit circa 1600, voorstellende Hercules en Antaeus (productie 13 van Axa). De relevantie van deze productie voor het betoog van Axa is onduidelijk. Axa verzuimt verder te stellen op welke gronden zij meent dat de sculptuur zich "op grote hoogte" laat vergelijken met de onderhavige sculptuur. Dat beide sculpturen een navolging zijn van een voorbeeld van Giambologna (1529-1608) en in dezelfde tijd gemaakt zijn, brengt niet noodzakelijk mee dat zij wat de waarde betreft op grote hoogte vergelijkbaar zijn. Uit de toelichting van Sotheby’s blijkt verder niet of, en zo ja, wanneer en in hoeverre de sculptuur op enig moment beschadigd en/of gerestaureerd is.
2.11. Axa lijkt verder in het rapport te lezen dat de deskundige bij haar waardebepaling ervan is uitgegaan dat de verkoper van de sculptuur niet zal vermelden dat het beeld op enig moment is gerestaureerd. Dit berust op een onjuiste lezing van het rapport. De deskundige heeft betoogd, zoals hiervoor samengevat, dat het feit dat de reparatie heeft plaatsgevonden na verloop van tijd minder invloed zal hebben op de waarde van een sculptuur als in geding.
2.12. Daarnaast heeft Axa erop gewezen dat zij in een moeilijk parket zit omdat het voor haar risicovol is - en ook niet wenselijk - de sculptuur 10 jaar in de kluis te houden om daarna te bezien of de door de deskundige genoemde waarde behaald zal worden. Zij vindt dat het risico bij Prominent gelegd moet worden en stelt voor dat zij het beeld aan Prominent overdraagt tegen betaling van een bedrag van £ 300.000,00.
2.13. Voor zover Axa hiermee een schikkingsvoorstel aan Prominent heeft willen doen, kan de rechtbank daarop niet ingaan. Indien het de bedoeling van Axa is haar eis te wijzigen, is onvoldoende duidelijk welk rechtsgevolg zij aan haar betoog wenst te verbinden.
2.14. Bepaald zal moeten worden welke restwaarde de sculptuur heeft. Bij de bepaling daarvan zal de rechtbank zich richten op het rapport van de deskundige, nu de daartegen gerichte bezwaren zijn verworpen.
2.15. De deskundige acht mogelijk dat de sculptuur tijdens de TEFAF inderdaad een bedrag van £ 300.000,00 zou hebben opgebracht. Deze conclusie van de deskundige en de stelling van Axa terzake zijn door Prominent niet (voldoende) betwist zodat dit bedrag als uitgangspunt genomen zal worden voor de beginwaarde.
2.16. De sculptuur zal dienen te worden gerestaureerd en daarmee zal een bedrag gemoeid zijn van £ 5.760,00.
2.17. Verder wordt het redelijk geacht bij de bepaling van de restwaarde van de sculptuur in aanmerking te nemen dat Axa een verzekeraar is en de sculptuur niet zelf rechtstreeks zal kunnen verkopen. Zij zal de sculptuur dus aan een (gespecialiseerde) kunsthandelaar moeten zien te verkopen. Zij zal de sculptuur bovendien bij voorkeur op korte termijn - na reparatie - wensen te verkopen. In elk geval kan niet van Axa worden verlangd dat zij de door de deskundige genoemde termijn van 10 jaar afwacht om een hogere restwaarde te kunnen verzilveren. Dit brengt mee dat de restwaarde naar de huidige stand van zaken bepaald zal worden.
2.18. Bij de waardebepaling zijn verder de volgende feiten en omstandigheden van belang. Het is inmiddels vijf jaar geleden dat de sculptuur beschadigd is geraakt. Gelet op de door de deskundige genoemde termijn van 10 jaar kan niet worden aangenomen dat de beschadiging al voldoende in de vergetelheid is geraakt. Daarbij komt dat onderhavige procedure enige publiciteit heeft gegenereerd en mogelijk nog zal genereren. Het aantal kunstkenners dat in aanmerking komt om de sculptuur op enig moment te kopen, wordt tamelijk klein geschat (zie ook r.o. 2.6 in het tussenvonnis van 31 mei 2006). Daarom moet het ervoor worden gehouden dat op dit moment het feit dat het beeld vijf jaar geleden beschadigd is en gerepareerd zal worden nog een aanzienlijk waardedrukkend effect zal hebben.
2.19. De restwaarde zal op basis van deze feiten en omstandigheden worden bepaald op £ 270.000,00, de beginwaarde van £ 300.000,00 verminderd met 10% conform het deskundigenrapport van O. Moon. Dit alles leidt tot de slotsom dat de schade bepaald wordt op £ 35.760,00, te weten de restauratiekosten van £ 5.760,00 vermeerderd met de waardevermindering van £ 30.000,00 (£ 300.000,00 – £ 270.000,000).
Eigen schuld
2.20. Bij tussenvonnis van 31 mei 2006 is S. Baas, werkzaam bij Stork FDO B.V., als deskundige benoemd. Een collega, ir. M. Groote Schaarsberg (hierna: de deskundige), heeft zijn taak met instemming van partijen overgenomen.
2.21. Tegen de wijze van totstandkoming noch de door de deskundige gebruikte methode hebben partijen overwegende bezwaren aangevoerd. Prominent kan zich in grote lijnen vinden in de conclusies van de deskundige en de beantwoording van de vragen. Axa stelt zich op het standpunt dat de deskundige slechts heeft vastgesteld dat het beeld kon omvallen en hecht daarom niet veel waarde aan het rapport. Zij heeft kritiek op enkele aannames van de deskundige.
2.22. Naast het verrichten van simulatieproeven, waarover hieronder meer, heeft de deskundige interviews afgenomen bij de heren Van Lang en Van Beek. Zij zijn (mede) als tentoonstellingsinrichter werkzaam bij het Rijksmuseum te Amsterdam respectievelijk het Kröller-Müller Museum te Otterlo. In zijn deskundigenbericht van 3 september 2007 heeft de deskundige daarover het volgende opgenomen:
"Volgens beide heren bestaan er geen algemene richtlijnen of voorwaarden waaraan een opstelling van een beeld dient te voldoen. In elk zich zelf respecterend museum wordt daarom op basis van gezond verstand per beeld bekeken hoe dat beeld op een voldoende robuuste manier opgesteld kan worden. Dhr Van Lang stelt dat hierbij moet worden nagestreefd om de opstelling van het beeld zo "fool proof" mogelijk te maken. Dit houdt in dat een opstelling van een beeld dusdanig behoord te zijn dat de gevolgen van ongelukken geminimaliseerd worden. In sommige gevallen worden hierbij praktijktesten uitgevoerd om na te gaan of de opstelling robuust genoeg is. Het moedwillig beschadigen van een beeld door een persoon kan overigens nooit uitgesloten worden.
Gangbare hulpmiddelen om de robuustheid van de opstelling van een pied-de-stalle met beeld te vergroten is onder andere:
• het verankeren door middel van schroeven of lijmen van het beeld op de ondergrond;
• het plaatsen van een stolp over het beeld;
• het verzwaren van de pied-de-stalle;
• het monteren van grote bodemplaat (bijvoorbeeld van 1m x 1m) onder de pied-de-stalle."
2.23. Mede op basis hiervan beantwoordt de deskundige de vraag aan welke eisen een pied-de-stalle met beeld moet voldoen om voldoende bestand te zijn tegen normaal gebruik in een opstelling als de stand van Hall & Knight op de TEFAF als volgt: "Stork FDO B.V. is van mening dat een dergelijke opstelling voldoende robuust moet zijn zodat de stabiliteit van het beeld voldoende gewaarborgd is. In ieder geval mogen vallende, struikel[en]de en leunende bezoekers niet tot beschadigingen of het vallen van het beeld leiden. Ook andere toevallige aanrakingen met het beeld of de pied-de-stalle mogen hiertoe niet leiden.
Indien gemotoriseerde bezoekers (bezoekers in elektrische rolstoelen en bezoekers in scootmobielen) aanwezig kunnen zijn, moet een dergelijke opstelling verder ook bestand zijn tegen botsingen waarbij de scootmobiel of elektrische rolstoel met een gematigde snelheid tegen de opstelling aanbotst."
2.24. Axa heeft aangevoerd dat in het licht van de Kelderluikcriteria (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136) op een beurs als de TEFAF uitgegaan moet worden van bezoekers die de nodige voorzichtigheid in acht nemen omdat zij ervan op de hoogte zijn dat er veelal zeer kostbare kunstvoorwerpen worden uitgestald. Zij heeft hier kennelijk het oog op kunstkenners, -verzamelaars en -handelaren. Zij tracht dit te onderbouwen door een brief 15 oktober 2007 van[General Manager TEFAF], General Manager TEFAF Maastricht, maar dit kan maar niet baten. Op de vraag namens Axa wat zijn mening is over de opstelling van objecten op pied-de-stalles in de ruimte, antwoordt [General Manager TEFAF]: "Welnu, mijn mening is dat een deelnemer de volledige vrijheid dient te hebben bij het inrichten van zijn stand. Ik ga er daarbij vanuit dat dit het gewenste hoge TEFAF niveau heeft.
Daarnaast constateren wij dat gemotoriseerde invalidenkarretjes een risico met zich mee kunnen brengen. Edoch, vanuit ethisch standpunt zijn wij van mening dat hiertegen geen maatregelen genomen kunnen en mogen worden." De organisatie van de beurs wenst dus geen maatregelen te treffen tegen bezoekers in gemotoriseerde rolstoelen en scootmobielen. Een beursdeelnemer aan de TEFAF dient daarom rekening te houden met gemotoriseerde vervoermiddelen en het daaruit voortvloeiende risico en is gehouden zijn stand zodanig in te richten dat deze voldoet aan het hoge TEFAF niveau. Zoals hierna zal blijken, is het dit risico waarvan Hall & Knight zich bij de inrichting van de stand onvoldoende rekenschap heeft de gegeven. Daarenboven is het standpunt van Prominent niet weersproken dat de TEFAF toegankelijk is voor elk publiek, dus ook voor bezoekers die geen kunsthandelaar, -kenner of -verzamelaar zijn. Tot slot wordt verwezen naar het antwoord van de deskundige op de vraag van de rechtbank naar de invloed van de doelgroep van de beurs: "De (...) genoemde robuustheid van de opstelling, wordt beschouwd als een minimale eis. Deze is derhalve niet afhankelijk van de doelgroep, het aantal bezoekers en het aantal bezoekers die zich met rolstoelen of scootmobiel voortbewegen."
2.25. Verder bestempelt Axa de in het rapport genoemde hulpmiddelen om de robuustheid te vergroten (zie onder r.o. 2.22) als niet reëel. Ook hierin kan Axa niet gevolgd worden. Deze "gangbare hulpmiddelen" zijn kennelijk gebruikelijk in het Rijksmuseum te Amsterdam en in het Kröller-Müller Museum te Otterlo. Niet valt in te zien dat deze geaccepteerde mogelijkheden niet openstaan voor een kunsthandelaar als Hall & Knight. Daarenboven zal voor elk beeld in elke situatie apart moeten worden beoordeeld welke (extra) maatregelen nodig te zijn om de nodige robuustheid van de opstelling te verkrijgen. Zo is bijvoorbeeld de sokkel van het onderhavige beeld een moderne replica en verankering van deze sokkel met de pied-de-stalle zou in zoverre weinig schade hebben opgeleverd. Die verankering zou ertoe geleid hebben dat het beeld niet was gaan schuiven en dus niet gevallen was. Het (impliciete) standpunt van Axa dat, zo Hall & Knight al gehouden zouden zijn tot het treffen van veiligheidsmaatregelen, deze niet van haar gevergd konden worden omdat deze onmogelijk of zeer bezwaarlijk zouden zijn, wordt dan ook verworpen.
2.26. Op het voorgaande stuit ook af de meermalen herhaalde stelling van Axa dat de wijze van tentoonstellen van het beeld op de pied-de-stalle een gebruikelijke opstelling is. Verwezen wordt (nogmaals) naar r.o. 5.24 van het tussenvonnis van 5 oktober 2005.
2.27. De deskundige heeft na simulatieproeven vastgesteld dat een aanrijding met een met geringe snelheid achteruitrijdende scootmobiel eenvoudig kan leiden tot een kanteling van de pied-de-stalle. Die kanteling wordt door de bumper van de scootmobiel beperkt zodat de pied-de-stalle zelf niet omvalt. Het niet-verankerde beeld daarop zal echter gaan schuiven en vallen (zie figuur 11 en 12 van het deskundigenbericht). De deskundige vermeldt (p. 13): "De nagemaakte pied-de-stalle, welke tijdens de simulatieproeven gebruikt is, is voldoende representatief om te kunnen stellen dat de weerstand tegen het kantelen van de pied-de-stalle relatief laag is indien de pied-de-stalle op enige hoogte wordt aangeduwd (...). Een tegen de pied-de-stalle aan vallende, leunende of struikel[en]de persoon kan daarom zorgdragen voor het kantelen van de pied-de-stalle.
Doordat het beeld niet verankerd was met de pied-de-stalle, kon deze van de pied-de-stalle afschuiven indien de scootmobiel met een minimale snelheid achterwaarts de pied-de-stalle aan rijdt, waardoor deze gekanteld [is]."
2.28. Op de vraag van de rechtbank of bij de opstelling van de pied-de-stalle met beeld rekening gehouden moest worden met de toedracht en de kracht waarmee dat gepaard ging, of dat deze buiten het verwachtingspatroon lagen, antwoordt de deskundige dat bij deze opstelling "onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijkheid van het schuiven van het beeld, hetzij door een vallende of een leunende persoon of door een aanrijding met een scootmobiel. Doordat er ook maar een geringe kracht nodig is om de pied-de-stalle te doen kantelen, is zelfs een botsing met de pied-de-stalle bij een geringe snelheid voldoende om het beeld van de pied-de-stalle laten vallen. De beschreven condities waarbij het beeld had kunnen vallen worden derhalve niet uitzonderlijk bestempeld."
2.29. Deze conclusie, die voldoende wordt onderbouwd door de nadere inhoud van het deskundigenbericht, leidt tot het oordeel dat de kans dat een incident als het onderhavige zich zou kunnen voordoen allerminst verwaarloosbaar is. Eén moment van onoplettendheid van een bezoeker of een aanrijding met geringe snelheid van een achteruitrijdende scootmobiel is al voldoende om de pied-de-stalle te doen kantelen en het beeld te doen vallen. Verwezen wordt naar HR 9 december 1994, NJ 1996, 403. Het andersluidende betoog van Axa snijdt dus geen hout.
2.30. Het komt er dan ook op neer dat Prominent terecht een beroep op eigen schuld doet omdat de opstelling van de sculptuur in de gegeven omstandigheden onvoldoende robuust was. In de woorden van Van Lang (Rijksmuseum Amsterdam) wordt geoordeeld dat de opstelling niet "fool proof" was.
Causale verdeling
2.31. Artikel 6:101 lid 1 BW bepaalt: "Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist." In herinnering wordt geroepen dat in deze heeft te gelden dat het handelen en nalaten van de benadeelde (Hall & Knight) voor rekening dient te komen van Axa en het handelen en nalaten van [naam] van Prominent. Aan Hall & Knight is toe te rekenen dat de opstelling van het beeld onvoldoende robuust was in de gegeven omstandigheden. Ware dit anders geweest, dan had het incident zich niet voorgedaan. Aan [naam] is toe te rekenen dat zij een aanrijding heeft veroorzaakt. Indien zij de pied-de-stalle niet had aangereden, dan had het incident zich niet voorgedaan. Gelet hierop wordt geoordeeld dat partijen ieder voor de helft aan het incident en de daaruit voortvloeiende schade hebben bijgedragen.
Billijkheidscorrectie
2.32. De hiervoor genoemde 50/50 verdeling kan wijziging ondergaan indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. Prominent heeft erop gewezen dat de mate van eigen schuld op 75% gesteld moet worden. Zij verwijst voornamelijk naar het achterwege laten door Hall & Knight van eenvoudige voorzorgsmaatregelen. Dit wordt onvoldoende geacht om een wijziging in de verdeling aan te brengen. Het moet er immers voor gehouden worden dat Hall & Knight zich slechts onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de risico's die de gewraakte opstelling op een beurs als de TEFAF meebracht. Axa heeft zich niet uitgelaten over een eventueel toe te passen billijkheidscorrectie. Geoordeeld wordt dat de onvoorzichtigheid van [naam] onvoldoende gewicht in de schaal legt om de causale verdeling ten gunste van Axa te wijzigen. Er is onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat de aanrijding te wijten is aan grove schuld, roekeloosheid of opzet van de zijde van [naam].
2.33. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de helft van de schade voor rekening van Axa zal moeten blijven. Dit brengt mee dat Prominent veroordeeld zal worden aan Axa te voldoen een bedrag in hoofdsom van £ 17.880,00. De rente over voornoemd bedrag is verschuldigd vanaf 17 april 2003, het moment dat Axa de verzekeringspenningen aan Hall & Knight heeft uitbetaald (productie 3 van Axa).
2.34. De vordering van Axa betreffende de onderzoekskosten van McLarens Young International tot een bedrag van € 3.964,60 heeft Prominent wat de hoogte betreft niet betwist. Deze vordering zal overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2007 (LJN: BA7624) voor de helft (€ 1.982,30) worden toegewezen. Tot slot heeft Axa buitengerechtelijke kosten gevorderd tot een bedrag van € 2.679,21. Nu uit de bij productie 7 overgelegde declaraties met bijbehorende specificaties geenszins blijkt dat die kosten zijn gemaakt om onderhavige procedure tegen Prominent te voorkomen, zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
2.35. Omdat beide partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd zodat ieder de eigen kosten draagt met uitzondering van de kosten voor de deskundigen. Ten aanzien hiervan geldt dat Prominent de kosten voor het deskundigenbericht van de deskundige Moon dient te voldoen tot een totaalbedrag van
€ 5.244,37. Omdat Prominent is geslaagd in haar beroep op eigen schuld, zal Axa de kosten voor het deskundigenbericht van Stork, te weten € 11.662,00, dienen te voldoen. Per saldo zal Axa aan Prominent een bedrag van € 6.417,63 moeten betalen.
2.36. Bij pleidooi heeft Prominent verzocht de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet toe te wijzen vanwege de omvang van de gestelde schade, haar relatief geringe financiële armslag en de omstandigheid dat Axa in het buitenland is gevestigd. Nu de schade thans is vastgesteld op een aanzienlijk lager bedrag van £ 17.880,00 en Prominent in haar laatste akte heeft gesteld dat zij waarschijnlijk geschikt zou hebben indien Axa eerder rekening had gehouden met de door de deskundige beoordeelde factoren, wordt geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding bestaat om de gevorderde verklaring af te wijzen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Prominent om aan Axa te betalen een bedrag van £ 17.880,00 (zeventienduizend achthonderd tachtig pond), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW vanaf 17 april 2003 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt Prominent om aan Axa te betalen een bedrag van € 1.982,30 (negentienhonderd tweeëntachtig euro en dertig eurocent),
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. veroordeelt Axa in de deskundigenkosten, per saldo aan de zijde van Prominent begroot op € 6.417,63,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.A.M. Strens-Meulemeester, M. Engelbert-Clarenbeek en Th.C.M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2008.