ECLI:NL:RBZUT:2008:BD2508

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-802793-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kleinrensink
  • A. Borgerhoff Mulder
  • J. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van kinderen en veroordeling voor mishandeling van vriendin met beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 mei 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn twee kinderen en zijn vriendin. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van zijn kinderen, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat er te veel twijfel bestond over de verklaringen van de kinderen, die onder bijzondere omstandigheden waren verhoord. De vriendin van de verdachte, die als getuige optrad, verklaarde nooit te hebben gezien dat de verdachte zijn kinderen mishandelde, wat bijdroeg aan de vrijspraak.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor de mishandeling van zijn vriendin. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte had zijn vriendin opzettelijk mishandeld door haar te duwen, aan de haren te trekken en te slaan, wat leidde tot letsel en pijn bij de vriendin. De rechtbank legde een werkstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs in strafzaken en de afweging van noodweer in geweldsituaties.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/802793-06
Uitspraak d.d.: 28 mei 2008
tegenspraak/ dnip – onip – oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1965],
wonende te [adres en plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2007 en 14 mei 2008.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 maart 2006 tot en met 17 november 2006, in ieder geval op of omstreeks 17 november 2006, te Winterswijk, (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
- tegen het lichaam heeft geduwd en/of het lichaam heeft vastgepakt en/of - de haren heeft vastgepakt en/of aan de haren heeft getrokken en/of
- tegen/op/in het gezicht en/of tegen/op arm(en) en/of be(e)n(en), althans tegen/op het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 november 2006 te Winterswijk, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend [zoon van verdachte] en/of [dochter van verdachte], meermalen, althans éénmaal, tegen/op de rug en/of rib(ben) en/of hoofd en/of bil(len), althans tegen/op het lichaam heeft geslagen, waardoor deze [zoon van verdachte] en/of [dochter van verdachte] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
art 304 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Er is teveel twijfel over wat wel en niet zou zijn gebeurd. Verdachte ontkent het feit te hebben begaan en zijn vriendin (de getuige [slachtoffer]) heeft verklaard nooit te hebben gezien dat hij zijn kinderen mishandelde. Haar [dochter slachtoffer] had een zeer vertrouwelijke band met de kinderen en heeft ook verklaard dat zij nooit iets heeft gemerkt. Dit betekent dat er geen steunbewijs is voor de verklaringen van twee zeer jonge kinderen die bovendien “verhoord” zijn onder minder gebruikelijke omstandigheden.
Verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Bewijsmotivering
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, gelet op de aangifte van [slachtoffer], de medische informatie betreffende deze [slachtoffer], het ambtelijke verslag van Buschers en de verklaring van [getuige]. [Getuige] verklaart over het voorval in november 2006. Hij zag [slachtoffer] en een meisje overstuur naar buiten rennen. Gehoord ter terechtzitting van 5 september 2007 is [slachtoffer] voor een deel teruggekomen van haar verklaringen, echter voor een deel ook niet. Ook wilde zij haar aanklacht intrekken en verder leven met verdachte. Dit is typisch in een situatie van huiselijk geweld. De officier van justitie hecht waarde aan de verklaring van [slachtoffer] bij de politie en hetgeen ze ter zitting heeft bevestigd. Verdachte heeft in deze situatie niet proportioneel gehandeld, hoewel de officier van justitie aanneemt dat ook [slachtoffer] wel iets gedaan zal hebben. [Dochter slachtoffer] heeft meermalen blauwe plekken gezien bij [slachtoffer].
2. Namens verdachte is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde naar voren gebracht dat de verklaring van [getuige] dat [slachtoffer] overstuur was, niet betekent dat verdachte haar mishandeld heeft. De politie zou volgens [slachtoffer] hebben gezegd dat ze haar dochter kwijt zou raken als ze geen aangifte zou doen. Ook heeft [slachtoffer] verdachte hard aangepakt (p. 46 en 50 van het dossier). De raadsvrouw ziet een heel suggestief ambtelijk verslag. Alles wordt eenzijdig belicht. [slachtoffer] is die bewuste dag zelf begonnen met ruzie zoeken.
3. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL 0646/06-208953, op ambtseed opgemaakt door [naam], hoofdagent van politie Team Winterswijk, gesloten en getekend d.d. 6 december 2006.
a. Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] (p. 18-21);
b. Medische informatie betreffende [slachtoffer] van [naam], huisarts te [plaats] (p. 23);
c. Proces-verbaal van verhoor van [dochter slachtoffer] (p. 37-39);
d. Proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 44-50);
e. Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4. In haar aangifte verklaart [slachtoffer] dat zij sinds 4 maart 2006 een relatie met verdachte heeft. Binnen een maand liep deze relatie uit op heftige ruzies. Daarmee bedoelt zij dat verdachte de boel kort en klein sloeg in huis en dat ze elkaar ook sloegen (p. 18). Op 17 november 2006 hadden zij weer ruzie in het huis van [slachtoffer] te [plaats]. Er werd over en weer gescholden. Ze gooide een washandje of handdoek naar verdachtes hoofd. Hij trok plotseling het vloerkleed onder de salontafel uit. Hij haalde zijn hand over de kast en gooide alles op de grond. Verdachte vloog haar aan. Hij trok haar aan de haren en sleepte haar over de grond. In het verleden is het ongeveer 12 keer gebeurd dat er zo’n heftige ruzie plaatsvond (p. 20).
5. Uit de medische informatie betreffende [slachtoffer] blijkt dat zij blauwe plekken had op haar heupen, rug en dijen en dat zij last had van hoofdpijn.
6. [Dochter slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij op 17 november 2006 hoorde dat verdachte en haar moeder [slachtoffer] ruzie hadden. Zij zag dat verdachte haar moeder bij de haren vast had. Verdachte stond achter haar moeder. Zij zag dat verdachte haar moeder aan de haren naar achteren trok. Zij zag verder dat haar moeder verdachte begon te slaan om los te komen. Zij zag ook dat verdachte haar moeder tegen de eetkamertafel duwde. Haar moeder viel daardoor op de grond. Vervolgens zag getuige dat verdachte bovenop haar moeder viel (p. 37). Zij zag dat verdachte haar moeder tegen de grond bleef duwen. Haar moeder werd wel vaker door verdachte geslagen. Twee maanden geleden heeft getuige gezien dat verdachte bovenop haar moeder lag en dat hij haar moeder sloeg (p. 38).
7. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 17 november 2006 ruzie had met zijn vriendin [slachtoffer]. Zij gooide iets naar zijn hoofd tijdens deze ruzie (p. 45). Verdachte loopt naar boven om kleding te pakken en het huis uit te gaan. Boven ontstaat een worsteling. Hij wilde zo snel mogelijk weg, maar steeds werd hem dat belet door [slachtoffer]. Op een gegeven moment lag hij bovenop haar, om haar in bedwang te houden. Hij heeft haar een paar keer naar buiten gewerkt. Deze ruzies hebben verdachte en [slachtoffer] wekelijks, maar niet in zo’n heftige mate (p. 46). [dochter slachtoffer] is een goede getuige, want zij heeft boven toch wel veel dingen gehoord of gezien. Verdachte erkent [slachtoffer] aan de haren te hebben getrokken om haar van hem af te krijgen (p. 49).
8. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het niet de eerste keer is dat hij en [slachtoffer] ruzie hadden. Het is wel de eerste keer dat het zo is geëscaleerd. Zij is de ruzie op 17 november 2006 begonnen. Toen hij andere kleren aan deed heeft hij haar aan de haren getrokken. In een worsteling zou hij haar kunnen hebben omgeduwd. Ook kan hij bovenop haar hebben gezeten. Op het moment dat [dochter slachtoffer] thuis kwam had hij [slachtoffer] beet of zat bovenop haar.
9. De rechtbank acht op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hoewel verdachte een andere lezing geeft van de ruzie met [slachtoffer] op 17 november 2006, ondersteunt de getuigenverklaring van [dochter slachtoffer] de aangifte van [slachtoffer]. Bovendien heeft verdachte in zijn verklaring bij de politie aangegeven, dat [dochter slachtoffer] een goede getuige is. Zij heeft boven toch wel veel gezien van wat er is gebeurd.
Bewezenverklaring
10. Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het eerste ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
Hij op meerdere tijdstippen in de periode van 15 maart 2006 tot en met 17 november 2006, te Winterswijk, telkens opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
- tegen het lichaam heeft geduwd en het lichaam heeft vastgepakt en
- de haren heeft vastgepakt en aan de haren heeft getrokken en
- in het gezicht en tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
11. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
12. De raadsvrouw heeft ter zitting namens verdachte beroep gedaan op noodweer, althans noodweerexces. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte zich tegen [slachtoffer] wilde verdedigen en dat er sprake was van een noodweersituatie. Hij werd door haar aangevallen en verdachte mocht zich op dat moment verdedigen. Verdachte is iets te ver gegaan, maar dat was in deze situatie gerechtvaardigd. Bovendien handelde hij in een hevige gemoedsbeweging, door de aanval van [slachtoffer] opgewekt.
13. De officier van justitie stelt hier tegenover dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Voorts is verdachte in haar ogen de agressor en is het geweld dat hij gebruikte jegens [slachtoffer] disproportioneel. Wat betreft noodweerexces moet er sprake zijn van het ontstaan van een hevige gemoedsbeweging door geweld tegen verdachte. De officier van justitie acht deze gemoedsbeweging niet aanwezig, temeer nu verdachte tijdens de verhoren en ter zitting heeft verklaard dat hij heel rustig was.
14. Artikel 41 van het Wetboek van strafrecht bepaalt dat niet strafbaar is degene die een feit begaat geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf tegen een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding. In lid 2 van dat artikel wordt de strafbaarheid in geval van noodweerexces uitgesloten.
15. Voor een geslaagd beroep op deze strafuitsluitingsgrond is vooreerst vereist dat aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, ofwel een ‘noodweersituatie’, jegens verdachte.
16. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden. De rechtbank wil verdachte wel volgen in zijn verklaring dat [slachtoffer] de ruzie is begonnen en ook actief aan deze ruzie heeft bijgedragen, maar niet is gebleken dat zij daadwerkelijk van plan was of aanstalten maakte om verdachte iets aan te doen. Evenmin is gebleken dat verdachte geen enkele mogelijkheid had, zich aan deze situatie te onttrekken.
17. Het beroep op noodweer en, wegens het ontbreken van een noodweersituatie, ook het beroep op noodweerexces slaagt niet, hetgeen tot de conclusie leidt dat het bewezene oplevert het misdrijf:
Mishandeling
Strafbaarheid van de verdachte
18. Verdachte is strafbaar. Het beroep op noodweerexces slaagt niet en ook overigens is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
19. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van één jaar en een werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis indien deze straf niet naar behoren wordt verricht.
20. Verdachte heeft meermalen ruzie gehad met zijn vriendin [slachtoffer]. Over en weer is gescholden en verdachte heeft geduwd, geschopt, geslagen en aan de haren getrokken. Bij [slachtoffer] is letsel ontstaan en zij heeft pijn ondervonden. De ruzies vonden in de woning van [slachtoffer] en verdachte plaats, normaal gesproken een plaats waar iemand zich veilig behoort te voelen. Bovendien heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer].
21. De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat het bewezen verklaarde feit inmiddels ongeveer twee jaren geleden heeft plaatsgevonden.
22. Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een taakstraf als na te melden op zijn plaats. Deze taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
23. De rechtbank ziet aanleiding een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten. De rechtbank zal daarbij, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, een proeftijd van één jaar opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Bepaalt, dat een gedeelde van de werkstraf, groot 40 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 1 jaar aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2008.