RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 86842 FA RK 07-1196
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 1 april 2008
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster, verder te noemen de vrouw,
procureur: mr. S. van der Linden,
[verweerder],
wonende te [plaats],
verweerder, verder te noemen de man,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat : mr. K. Dekker te Enschede.
Het verdere procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 11 december 2007;
- het faxbericht met bijlagen van mr. Dekker van 14 januari 2008;
- de brieven van mr. Van der Linden van 14 januari en 18 januari 2008;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 6 februari 2008.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen zij in voormelde tussenbeschikking heeft overwogen en beslist. Bij die beschikking heeft de rechtbank de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek en partijen verzocht financiële bescheiden over te leggen.
Partijen blijven verdeeld over het alimentatieverzoek ten behoeve van de[minderjarige], geboren op [1991] te [plaats], hierna ook te noemen: [minderjarige].
Partijen sloten het debat dat voorafging aan de beschikking van 26 september 2000 af met een gezamenlijke vaststelling dat [minderjarige]’s behoefte - op dat moment - € 317,65 (fl. 700,00) per maand bedroeg. Er heeft toen en nadien geen zelfstandige beoordeling en vaststelling van die behoefte door een rechter plaatsgevonden.
Vast staat dat de man nimmer met de vrouw en [minderjarige] in gezinsverband heeft samengeleefd.
De wettelijke onderhoudsplicht van de man brengt mee dat [minderjarige] zoveel als mogelijk is opgroeit in een welstand die aan het inkomen van beide ouders -dus ook aan dat van de man- is gerelateerd. Omdat de facto sprake is van een eerste rechterlijke vaststelling van [minderjarige]’s behoefte zal de rechtbank deze globaal begroten. Daar waar de behoefte van [minderjarige] (mede) aan de hand van het inkomen van de man wordt gerelateerd, wordt die behoefte berekend als het bedrag dat de man aan die minderjarige zou besteden als deze in zijn gezin zou opgroeien. De Tabel eigen aandeel kosten van kinderen tracht de werkelijke kosten van verzorging en opvoeding zoveel mogelijk te benaderen en verlicht aldus de stelplicht en bewijslast van partijen.
Vast staat dat de man is hertrouwd en dat hij samen met zijn echtgenote en het kind van zijn echtgenote een gezin vormt. De man is (mede) wettelijk onderhoudsplichtig ten opzichte van het minderjarige kind, op 18 juli 1990 geboren uit het vroegere huwelijk van de partner van de man. Voor die minderjarige wordt door de biologische vader bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding. De man heeft op de terechtzitting naar voren gebracht dat die bijdrage niet toereikend is.
Blijkens de overgelegde specificaties van september, oktober en november 2007 bedraagt het pensioen van de man € 2.888,08 netto per maand. Daarnaast heeft de man aanspraak op een AOW-uitkering. Deze bedroeg in de tweede helft van 2007 € 1.148,82 netto per maand, inclusief heffingskorting, te vermeerderen met 5% vakantiegeld. Zo gerekend bedraagt het netto inkomen van de man € 4.094,31 per maand.
In aanmerking genomen dat het netto gezinsinkomen van de man bijna € 4.100,00 per maand bedraagt, berekent de rechtbank de kosten van het minderjarige kind van de huidige echtgenote van de man op € 620,00 per maand. Nu niet anders is betoogd gaat de rechtbank er vanuit dat de man voor de helft in die kosten bijdraagt, te weten een bedrag van € 310,00 per maand en dat de andere helft wordt gedragen door de biologische vader van die minderjarige.
Zou [minderjarige] in het gezin van de man opgroeien, waarvan het kind van de huidige partner van de man deel uitmaakt, dan zou dat wegens het daarmee gepaard gaande schaalvoordeel tot enige kostenbesparing leiden. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank voor de bepaling van de behoefte van [minderjarige] uitgaat van het netto inkomen van de man en voorts rekening houdt met de tabel voor twee kinderen.
Gelet op de hoogte van het netto inkomen van de man van € 4.100,00 per maand, is aannemelijk dat in de fictieve situatie ten behoeve van de beide minderjarige kinderen samen circa € 920,00 per maand wordt besteed, te vermeerderen met het maandelijkse aandeel ad € 310,00 voor het minderjarige kind van de echtgenote van de man.
Zo gerekend bedragen de kosten van de minderjarigen totaal € 1.230,00 per maand.
Hieruit volgt dat de man, zou [minderjarige] in zijn gezin opgroeien, ongeveer € 615,00 per maand aan zijn verzorging en opvoeding zou besteden, waarmee een zelfde welstandssituatie voor beide kinderen wordt bereikt.
Vast staat dat de vrouw tot 1 januari 2008 een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder heeft ontvangen van € 872,33, te vermeerderen met de toeslag alleenstaande ouder van € 249,24. Het voor [minderjarige] “bestemde deel” van die uitkering kan worden begroot op 17% van die uitkering, ofwel € 190,00 per maand. Tezamen met de van de man ontvangen bijdrage betekent dit dat de vrouw maandelijks een bedrag € 569,56 te besteden had voor verzorging en opvoeding van [minderjarige].
Het lag op de weg van de man om te stellen en tegenover eventuele betwisting aannemelijk te maken dat bepaalde kosten die in zijn gezin wel voor [minderjarige] gemaakt zouden worden zich in de situatie dat [minderjarige] bij de vrouw opgroeit, niet voordoen. Nu de man daaromtrent niets heeft gesteld, wordt de behoefte van [minderjarige] bepaald op € 615,00 per maand.
Vervolgens komt de vraag aan de orde hoe de aldus bepaalde behoefte van [minderjarige] over beide ouders moet worden verdeeld, nu immers artikel 1: 397 lid 2 Burgerlijk Wetboek voorschrijft dat alle onderhoudsplichtigen naar draagkracht bijdragen.
In de door hem overgelegde draagkrachtberekening gaat de man uit van een belastbaar inkomen van € 82.522,38 per jaar, het eigenwoningforfait van € 2.475,00, de hypotheekrente van € 9.924,20 (bruto) per jaar en de algemene heffingskorting van € 2.043,00.
Aan de lastenzijde houdt de man rekening met (alles per maand): de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 872,00, de hypotheekrente van € 827,02, het forfait overige eigenaarslasten van € 95,00, de woonnorm van € 200,00, de premie zorgverzekering van € 139,90, de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ad € 165,88 en de aflossing van de hypothecaire schuld ad € 833,33. Van de draagkrachtruimte van € 2.094,66 per maand is 60 % bestemd voor betaling van alimentatie. Dat komt neer op een bedrag van (afgerond) € 1.250,00.
Met betrekking tot de financiële omstandigheden van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt. Per 1 januari 2008 werkt de vrouw via een uitzendbureau. Het bruto uurloon van de vrouw bedraagt € 7,70 en zij werkt 32 uur per week. Het bruto jaarinkomen van de vrouw bedraagt € 13.843,00 inclusief vakantiegeld.
Rekening houdende met (alles op jaarbasis): de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 897,00, de heffingskortingen en de inkomensheffing bedraagt het besteedbaar inkomen van de vrouw € 1.198,00 per maand.
De vrouw betaalt ter zake van huur € 483,00 per maand te verminderen met de huurtoeslag van € 241,00. De premie zorgverzekering bedraagt € 145,00 per maand en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ten laste van de vrouw € 74,00 per maand. De vrouw ontvangt ter zake van zorgtoeslag € 47,00 per maand.
Wegens de aflossing van de schuld aan de Rabobank betaalt de vrouw € 34,22 per maand.
Rekening houdend met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60, bedraagt de draagkracht van de vrouw circa € 50,00 per maand.
Gelet op de verhouding tussen de draagkracht van beide partijen en de hiervoor vermelde financiële omstandigheden van de vrouw kan zij niet meer bijdragen in de kosten van de minderjarige dan zij feitelijk - met € 190,00 per maand - doet. Derhalve dient de man de resterende behoefte van [minderjarige]: € 425,00 per maand, voor zijn rekening te nemen.
Dat bedrag is ruimschoots minder dan zijn draagkracht, zoals in voormelde tussenbeschikking reeds was overwogen.
Op grond van de hiervoor weergegeven financiële omstandigheden van partijen zal de rechtbank de door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] bepalen op € 615,00 minus € 190,00 = € 425,00 per maand, nu die bijdrage in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere ingangsdatum te bepalen dan de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het verzoekschrift is ingediend, in dit geval 1 juli 2007.
De man heeft met ingang van die datum rekening kunnen en moeten houden met een eventuele verhoging van de kinderalimentatie voor [minderjarige].
Dit betekent voorts dat de bijdrage per 1 januari 2008 onderworpen is aan de wettelijke indexering.
Gelet op de vroegere relatie van partijen, zal de rechtbank de kosten als volgt compenseren.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 26 september 2000 en bepaalt dat de man met ingang van 1 juli 2007 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [1991] in de gemeente [plaats], de som van € 425,00 (vierhonderdvijfentwintig euro) per maand aan de vrouw zal betalen, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van dit geding aldus, dat zowel de man als de vrouw met de eigen kosten belast blijft;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.B. de Groot en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2008, in tegenwoordigheid van G.J. van Keulen, griffier.