ECLI:NL:RBZUT:2008:BD2474

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580159-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Hooft
  • A. de Bie
  • J. van der Mei
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van gijzeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 27 mei 2008 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van gijzeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldigingen, omdat het medeplegen van de gijzeling en de opzettelijke vrijheidsberoving niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en medeverdachten, alsook op de beschikbare bewijsstukken. De verdachte was betrokken bij een hennepplantage en had in de nacht van 12 op 13 maart 2007 geconstateerd dat de planten waren gestolen. Hij had vervolgens contact opgenomen met medeverdachten om de situatie te bespreken. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte een belangrijke rol speelde in de hennepplantage, er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de gijzeling van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer A]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk heeft bijgedragen aan de gijzeling en dat zijn handelingen voornamelijk gericht waren op het opruimen van de hennepplantage. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580159-07
Uitspraak d.d.: 27 mei 2008
Tegenspraak / dnip/oip/onip/onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte I],
geboren te [plaats 1987],
zonder bekend GBA-adres in Nederland,
feitelijk verblijvende op het door verdachte opgegeven woonadres [adres].
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
10 oktober 2007, 10 maart 2008, 20 maart 2008 en 13 mei 2008.
2. De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 maart 2008 is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in de periode 15 tot en met 16 maart 2007 te Amsterdam en/of te Apeldoorn
en/of te Utrecht en/of te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon,
genaamd [slachtoffer A], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer B], althans een persoon, te dwingen iets te doen of niet te
doen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een van zijn mededader(s),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [slachtoffer A] meegenomen in een auto en/of die [slachtoffer A] vastgehouden in een auto en/of in
een garagebox vastgehouden en/of elders vastgehouden
teneinde voornoemde personen te dwingen een hoeveelheid hennep en/of wiet af
te staan, immers heeft/hebben hij en/of een van zijn mededader(s) van die [slachtoffer D] en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer B] (teruggave van) wiet/hennep geeist en/of
(vervolgens) (los)geld geëist, althans medegedeeld dat (los)geld moest worden
betaald;
Art 47 lid 1 Wetboek van strafrecht
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
[medeverdachte E] en/of [medeverdachte C] en/of een ander in of omstreeks
12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te Amsterdam en/of te Apeldoorn en/of
te Utrecht en/of te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon,
genaamd [slachtoffer A], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer B], althans een persoon, te dwingen iets te doen of niet te
doen, immers heeft die [medeverdachte E] en/of [medeverdachte C] en/of
een ander, die [slachtoffer A] vastgepakt en/of meegenomen in een auto en/of die
[slachtoffer A] vastgehouden in een auto en/of in een garagebox en/of elders
vastgehouden en van die [slachtoffer C] en/of en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer B] (teruggave)
van wiet/hennep geeist en/of (vervolgens) (los)geld geëist, althans
medegedeeld dat (los)geld moest worden betaald,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam
is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode 15
tot en met 16 maart 2007, te Arnhem en/of (elders) in Nederland, opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- voertuigen te regelen (waaronder een (witte) bestelbus en/of een (blauwe)
Hyundai bus en/of een (witte) Citroen Jumpy) waarmee verdachte en/of zijn
mededader(s) (zichzelf) en/of het slachtoffer [slachtoffer A] kon(den) verplaatsen
en/of
- telefonisch(e) contact(en) te onderhouden met genoemde [medeverdachte C] en/of
[medeverdachte E] en/of
- opdrachten uit te voeren voor die genoemde [medeverdachte C] en/of [medeverdachte E], waaronder het verplaatsen/omruilen van voertuigen en/of
- een tas met (bebloede) kleding van het slachtoffer [slachtoffer A] te verbergen
en/of te verplaatsen en/of
- aanwezig te zijn gedurende de (mogelijke) overdracht van het losgeld;
art 48 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te
Amsterdam en/of te Apeldoorn en/of te Utrecht en/of te Arnhem en/of (elders)
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk [slachtoffer A] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een
of meer van zijn mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk die [slachtoffer A]
vastgepakt en/of meegenomen in een auto en/of die [slachtoffer A] vastgehouden
in een auto en/of in een garagebox en/of elders vastgehouden,
en aldus voor die [slachtoffer A] een bedreigende situatie doen ontstaan
waaraan die [slachtoffer A] zich niet kon onttrekken.
art 282 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
[medeverdachte E] en/of [medeverdachte C] en/of een ander in of omstreeks
de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007, te Amsterdam en/of te
Apeldoorn en/of te Utrecht en/of te Arnhem en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer A] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn
mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk die [slachtoffer A] vastgepakt en/of
meegenomen in een auto en/of die [slachtoffer A] vastgehouden in een auto en/of
elders vastgehouden, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel (brandwonden
en/of verminkingen van het lichaam en/of zware kneuzingen) tot gevolg heeft
gehad,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam
is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 15 maart tot en met 16 maart 2007, te Arnhem en/of (elders) in
Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft door
- voertuigen te regelen (waaronder een (witte) bestelbus en/of een (blauwe)
Hyundai bus en/of een (witte) Citroen Jumpy) waarmee verdachte en/of zijn
mededader(s) (zichzelf)en/of het slachtoffer kon(den) verplaatsen en/of
- telefonisch(e) contact(en) te onderhouden met genoemde [medeverdachte C] en/of
[medeverdachte E] en/of
- opdrachten uit te voeren voor die genoemde [medeverdachte C] en/of [medeverdachte E], waaronder het verplaatsen/omruilen van voertuigen en/of
- een tas met (bebloede) kleding van het slachtoffer [slachtoffer A] te verbergen
en/of te verplaatsen en/of
- aanwezig te zijn gedurende de poging tot overdracht van het losgeld;
art 48 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 282 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3. Vrijspraak
3.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van gijzeling. Zij baseert dit op het feit dat verdachte op donderdag 15 maart 2007 wetenschap zou hebben verkregen dat [slachtoffer A] werd vastgehouden. Dat blijkt volgens haar uit de vierde en zesde verklaring van [medeverdachte H] bij de politie. Met die wetenschap heeft verdachte gesproken met [medeverdachte C] en heeft hij diens opdrachten opgevolgd. Deze [medeverdachte C] voerde telefonische onderhandelingen over het losgeld. Verdachte heeft die avond diverse keren telefonisch contact gehad met [medeverdachte G], terwijl uit de historische printgegevens van [medeverdachte G] blijkt dat hij die avond/nacht voortdurend in contact heeft gestaan met [medeverdachte E], die een grote rol in het geheel heeft gehad. Verdachte heeft bij [medeverdachte E] in de auto gezeten. Uit de verklaring van [medeverdachte H] volgt ook, dat verdachte alles regelde: de bus en waar ze naar toe moesten rijden. Voorts is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen op een plastic zak waarin zich een broek met bloed van het slachtoffer [slachtoffer A] bevond. Deze plastic zak is aangetroffen in de Renault Laguna, waarin [medeverdachte F], [medeverdachte G] en [medeverdachte H] zich bevonden bij het ingrijpen door het arrestatieteam. Verdachte bevond zich toen op ongeveer 2 km afstand van de woning van [slachtoffer D], de vader van het slachtoffer. In die Renault Laguna zijn in een jas ook kentekenpapieren van verdachte aangetroffen. Verdachte beroept zich steeds op zijn zwijgrecht en verschijnt niet ter zitting om uit te leggen hoe de sporen en telefoongegevens te verklaren zijn. Door het aandeel van verdachte was [medeverdachte C] in staat om [slachtoffer A] vast te houden en (los)geld te eisen. Er is sprake van bewuste en nauwe samenwerking. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd.
3.2 De raadsvrouw van verdachte concludeert tot integrale vrijspraak. Ze betoogt dat uit het dossier niet is af te leiden, dat bij verdachte wetenschap ten aanzien van de vrijheidsberoving bestond. De door de officier van justitie in de dagvaarding genoemde uitvoeringshandelingen hebben niets te maken met de vrijheidsbeneming, maar met het opruimen van de hennepplantage.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van, althans medeplichtigheid aan de gijzeling, noch het medeplegen van, althans medeplichtigheid aan de opzettelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer A] wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe op basis van de zich in het dossier bevindende verklaringen en andere stukken als volgt.
3.4 Verdachte was, zoals hij zelf ook bij de politie heeft verklaard, beheerder van de wietplantage in Arnhem. In de nacht van maandag 12 op dinsdag 13 maart 2007 is, blijkens de verklaring van [medeverdachte G], mede door verdachte geconstateerd dat de planten van de plantage weg waren. Daarop heeft verdachte, aldus [medeverdachte G] in diens twaalfde verklaring, met [medeverdachte C] gebeld en gezegd dat de hennepplantage was leeggehaald. Op de terugweg uit Arnhem is verdachte, in gezelschap van [medeverdachte G] en [medeverdachte K], op
13 maart 2007 om 02.30 uur aangehouden in verband met een andere zaak. Op donderdag 15 maart 2007 om 15.10 uur is verdachte in vrijheid gesteld. Uit de verklaringen van verdachte, [medeverdachte H], [medeverdachte G] en [medeverdachte K] volgt, dat zij met zijn vieren in de avond van 15 maart 2007 vanuit Haarlem in de auto van [medeverdachte H] naar Amsterdam zijn gereden. Alle vier hebben verklaard dat er een bus moest worden geregeld om de wietkwekerij in Arnhem te ontruimen. Bij station Sloterdijk in Amsterdam zijn verdachte en [medeverdachte K] overgestapt in een witte Citroen Jumpy. Volgens de vierde verklaring van [medeverdachte H] bij de politie is onderweg naar Amsterdam door verdachte en [medeverdachte G] gesproken over het vasthouden van een man genaamd [slachtoffer A] in een bus. Deze [slachtoffer A] zou de wiet van de plantage van verdachte in Arnhem hebben gestolen en er zou geld zijn geëist voor de waarde van de wiet die weg was. [medeverdachte H] heeft ook verklaard dat verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn, [medeverdachte H]s, mobiele telefoon, toen hij, [medeverdachte H], ergens moest parkeren. Als reden gaf verdachte op aan [medeverdachte H], dat hij zijn eigen telefoon niet kon gebruiken, omdat hij dacht te worden afgeluisterd (zesde verklaring van [medeverdachte H] bij de politie). Na die stop wees verdachte de weg naar station Sloterdijk, aldus [medeverdachte H]. Vanaf Sloterdijk zijn [medeverdachte H] en [medeverdachte G] achter verdachte aangereden. Bij een nieuwe stop zijn [medeverdachte H] en [medeverdachte G] overgestapt in de Renault Laguna van [medeverdachte F]. [medeverdachte F] was daarvoor naar de Citroen Jumpy gelopen. Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte H] ook verklaard, dat bij die stop verdachte en [medeverdachte C] buiten de auto met elkaar gesproken hebben. Volgens de verklaring van [medeverdachte H] bij de politie is verdachte in de Citroen Jumpy vervolgens achter [medeverdachte E], die in zijn, [medeverdachte H]s, auto had plaatsgenomen, weggereden. [medeverdachte K] heeft nog verklaard, evenals verdachte, dat de witte bestelauto bij station Sloterdijk te klein was. [medeverdachte K] heeft verder verklaard dat verdachte pogingen in het werk heeft gesteld om een grotere bus te regelen, maar dat dat niet is gelukt. Zij zijn toen weggereden (vijfde verklaring van [medeverdachte K]).
3.5 In het requisitoir staat centraal de aan verdachte toegeschreven wetenschap van de gijzeling van [slachtoffer A] op basis van de verklaring van [medeverdachte H] tegenover de politie. Daargelaten of deze verklaring van [medeverdachte H] bij de politie op dit punt zonder meer mag worden gebruikt in het licht van zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris - waar hij heeft verklaard dat hij tijdens die autorit niet op de hoogte was van het feit dat [slachtoffer A] werd vastgehouden en dat hij daarover op het politiebureau voor het eerst heeft gehoord - en in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake, is, ook wanneer eerstbedoelde verklaring gebruikt kan worden, daarmee het ten laste gelegde niet zonder meer bewezen.
Het gaat er dan immers om of er sprake is van een zodanig optreden van verdachte met die wetenschap dat van medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan gijzeling, althans opzettelijke vrijheidsberoving, gesproken kan worden.
3.6 Op basis van wat hiervoor is overwogen gaat de rechtbank ervan uit, dat verdachte met drie medeverdachten van Haarlem naar Amsterdam is gereden om de wietplantage in Arnhem leeg te halen en dat het regelen van een daartoe geschikte bus niet is gelukt. In dat licht bezien is niet uit te sluiten, dat de telefonische contacten die verdachte voor zijn aankomst bij station Sloterdijk met het toestel van [medeverdachte H] heeft gevoerd met medeverdachten, te maken hadden (met het regelen van een bus in verband) met het leeghalen van de wietplantage. Voor het gebruikmaken van de telefoon van [medeverdachte H] in plaats van die van verdachte zelf geeft [medeverdachte H] een aannemelijke verklaring tegen de achtergrond van de daaraan voorafgaande inverzekeringstelling van verdachte te Arnhem in verband met een andere zaak. Ook het gaan rijden van verdachte in de Citroen Jumpy samen met [medeverdachte K], waar [medeverdachte H] en [medeverdachte G] achteraan reden, kan (nog steeds) passen bij de bemoeienissen van verdachte en die drie medeverdachten met het leeghalen van de wietplantage.
De inhoud van de telefoontap van 15 maart 2007 om 21.56 uur tussen de [telefoonnummer G], in gebruik bij [medeverdachte G], en de inbellende [telefoonnummer B], die door de politie wordt toegeschreven aan medeverdachte [medeverdachte E], waarbij volgens de verklaring van [medeverdachte G] hij zijn telefoon ook aan verdachte heeft gegeven, wijst ook meer daarop, mede gelet op de verklaring van [medeverdachte G] over wat er toen is besproken. Ook is niet uitgesloten, dat de contacten met medeverdachten [medeverdachte F] en [medeverdachte C] bij de stop waarbij [medeverdachte H] en [medeverdachte G] in de Renault Laguna van [medeverdachte F] plaatsnamen, de reden betreffen, waarom onder meer verdachte naar Amsterdam was gekomen. [medeverdachte F] heeft immers verklaard, dat, toen hij samen met de man wiens naam hij niet wil noemen ([medeverdachte C], de rechtbank) in de Renault Laguna zat, verdachte bij de Gamma in Haarlem is ingestapt. Verdachte heeft vervolgens aan hem gevraagd om een busje te huren. Dat lukte niet meer. Vervolgens is verdachte door [medeverdachte F] weer bij de Gamma te Haarlem afgezet. Later zag [medeverdachte F] verdachte bij de Citroen Jumpy. Hij heeft nog tegen verdachte gezegd “heb je eindelijk je busje” of zoiets (derde en zevende verklaring van [medeverdachte F]).
3.7 Uit de telefoontapgegevens blijkt dat op 16 maart 2007 om 01.16 uur en 01.17 uur twee gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de inbellende [telefoonnummer A], die door de politie wordt toegeschreven aan [medeverdachte C], en de [telefoonnummer B], die door de politie wordt toegeschreven aan [medeverdachte E] resp. tussen die inbellende [telefoonnummer A] en de [telefoonnummer H], die door de politie wordt toegeschreven aan verdachte. Voor zover daaruit met de officier van justitie mag worden geconcludeerd, dat verdachte toen bij [medeverdachte E] in de auto zat, volgt noch uit die aanwezigheid, noch uit de inhoud van die gesprekken, ook in samenhang bezien, dat verdachte op dat moment bewust enigerlei (faciliterende) rol als hem verweten wordt vervulde bij de gijzeling/vrijheidsberoving van [slachtoffer A]. Er is geen verklaring die een ander licht hierop werpt, terwijl de verklaring van [medeverdachte K] in een andere richting wijst.
Datzelfde geldt voor het zich in de nabijheid bevinden van de [telefoonnummer H], die door de politie wordt toegeschreven aan verdachte, ten tijde van het ingrijpen van het arrestatieteam.
3.8 Uit de verklaring van [medeverdachte F] volgt, dat verdachte voorafgaande aan diens autorit van Haarlem naar Amsterdam op 15 maart 2007 in de Renault Laguna heeft gezeten. In het dossier is geen verklaring, waaruit blijkt, dat verdachte de plastic zak met bebloede kleding van [slachtoffer A] heeft gedragen, laat staan in de Renault Laguna heeft gelegd of verplaatst of daarbij aanwezig is geweest. Onduidelijk is gebleven hoe en wanneer die plastic zak in die auto terecht is gekomen; verschillende scenario’s zijn daarbij denkbaar. Verdachte als zodanig is door de politie niet geconfronteerd met het feit dat zijn vingerafdruk op die plastic zak is aangetroffen. Hetzelfde geldt voor het vinden van een op zijn naam gesteld kentekenbewijs en een ander aan verdachte te relateren document in die Renault. Ook al zou verdachte, hiermee ter zitting geconfronteerd, hebben gezwegen, zoals hij als getuige bij de rechter-commissaris had aangegeven te zullen (blijven) doen, dan kan daaraan, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt, tegen de achtergrond van al het hiervoor overwogene, geen conclusie in het nadeel van verdachte worden verbonden.
3.9 De rechtbank concludeert dat het zonneklaar is dat verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij zowel het beheer van de hennepplantage in Arnhem, als bij de beoogde ontmanteling daarvan, nadat de hennep was weggehaald. Zijn (telefonische) contacten en zijn aanwezigheid in Amsterdam kunnen aldus worden verklaard. Ook al zou verdachte over (enige) wetenschap over het vasthouden van [slachtoffer A] en het eisen van losgeld hebben beschikt, dan nog betekent dit tegen vorenbedoelde achtergrond niet, dat bij verdachte gesproken kan worden van opzet op het medeplegen van gijzeling, ook niet in voorwaardelijke zin. Hetzelfde geldt voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan gijzeling en het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving, althans medeplichtigheid daaraan.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. Van der Hooft, voorzitter, De Bie en Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2008.