RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
J.G. Gerritsen.,
te Lengel, eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Montferland,
verweerder.
Besluit van verweerder van 4 juli 2007.
2. Feiten en procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2006 heeft verweerder aan Vechtland Projectonwikkeling B.V. met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee woningen op het perceel, kadastraal bekend gemeente ‘s-Heerenberg, sectie H, nummers 772-617, plaatselijk bekend Walsteeg ongenummerd.
Bij besluit van 5 februari 2007 is aan eiser op grond van artikel 100 van de Woningwet juncto artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bouwstop opgelegd daar in afwijking van de bij besluit van 30 mei 2006 verleende bouwvergunning wordt gebouwd.
Bij brieven van 5 en 7 februari 2007 is door mr. X. Visscher, advocaat te Purmerend, namens eiser verzocht om per omgaande de bouwstop op te heffen.
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft verweerder eiser wegens overtreding van artikel 40 van de Woningwet onder oplegging van een dwangsom gelast de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden.
Bij brief van 7 februari 2007 heeft mr. Visscher namens eiser een bezwaarschrift ingediend bij verweerder gericht tegen het besluit van 5 februari 2007.
Bij brief van 12 februari 2007 heeft mr. Visscher namens eiser een bezwaarschrift ingediend bij verweerder tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om opheffing van de bouwstop.
Bij brief van 8 maart 2007 heeft mr. Visscher namens eiser een bezwaarschrift ingediend bij verweerder gericht tegen het besluit van 7 februari 2007.
Bij brieven van 12 februari 2007 en 8 maart 2007 heeft mr. Visscher namens verzoekers verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 maart 2007, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. X. Visscher. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Broekman en V.A.A.M. Jansen.
Bij uitspraak van 27 maart 2007 (07/235 en 07/236 en 07/426) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen ten aanzien van het uitblijven van een beslissing op het verzoek om opheffing van de bouwstop, in die zin dat verweerder binnen 48 uur na bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op het verzoek om opheffing van de bouwstop moet hebben genomen en bekendgemaakt. De voorzieningenrechter heeft de overige verzoeken afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2007 heeft verweerder het verzoek van eiser om opheffing van de bouwstop afgewezen. Bij brief van 2 april 2007 heeft mr. Visscher namens eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van 7 februari, 8 maart en 2 april 2007, overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie, ongegrond verklaard.
Namens eiseres heeft mr. Visscher bij brief van 13 augustus 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank op de in de brieven van 12 en 14 september 2007 vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is, gevoegd met het beroep, geregistreerd als 07/1320, behandeld ter zitting van 26 februari 2008, waar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Broekman en V.A.A.M. Jansen, ambtenaren van de gemeente.
3.1 Ter beoordeling ligt voor of verweerder bevoegd was om eiser een bouwstop op te leggen en om eiser onder oplegging van een dwangsom te gelasten de bouwwerkzaamheden op het perceel in geding te staken en gestaakt te houden.
3.2 Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (hierna: Wow) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 100, derde lid, van de Wow vindt toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden, indien wordt gebouwd of gesloopt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, slechts plaats in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.
Ingevolge artikel 11.1, aanhef en onder b, van de Bouwverordening Montferland 2006 zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd in afwijking van de bouwvergunning.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Awb wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
Ingevolge het vijfde lid behoeft geen termijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Ingevolge het zesde lid zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge het vijfde lid wordt in de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
3.3 De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst is tussen partijen niet in geschil dat in strijd met de bouwvergunning sparingen waren aangebracht in de kruipruimte. Met betrekking tot de situering van de te bouwen woningen dienen blijkens de bij de (in rechte onaantastbaar geworden) bouwvergunning behorende bouwtekening (blad B01) de voorgevels te worden geplaatst op de naar de Walsteeg gekeerde zwarte lijn. Verweerder heeft zich op basis van een inmeting van de gesloopte gebouwen en de nieuwbouw door een landmeter van de gemeente, vastgelegd op een tekening van 1 februari 2007, op het standpunt kunnen stellen dat de (voor)gevels van de door eiser te realiseren nieuwbouw op een afstand van ongeveer 40 centimeter, aan de binnenzijde, van die op de bouwtekening aangeduide lijn zijn gerealiseerd. Of met deze lijn nu de grens van de oude bebouwing, de voorgevelrooilijn dan wel de kadastrale grens is aangeduid, is terzake niet relevant. Anders dan eiser ter zitting heeft gesteld, is de rechtbank niet gebleken van een zijdens eiser uitgevoerde deskundige tegenmeting op grond waarvan voormelde meting van 1 februari 2007 voor onjuist moet worden gehouden. Het dossier biedt evenmin grond voor de juistheid van eisers stelling dat zijdens verweerder geen inmeting heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat in afwijking van de (bij de) bouwvergunning (behorende bouwtekeningen) is gebouwd en was dan ook bevoegd tot oplegging van de bouwstop. Dat eiser reeds vóór het nemen van het besluit tot bouwstop bij verweerder had aangekondigd dat hij de aangebrachte sparingen op 6 februari 2007 zou dichtmaken en dat hij daartoe op die datum ook daadwerkelijk is overgegaan, maakt niet dat verweerder niet bevoegd was ter zake een bouwstop op te leggen. Het betoog van eiser dat door verweerder het vertrouwen is gewekt dat is ingestemd met de situering van de voorgevels wordt verworpen, nu van dergelijke instemming niet is gebleken en eiser dit overigens niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.4 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank voorts gebleken dat eiser, in weerwil van het besluit tot stillegging van de bouw, de bouwwerkzaamheden, bestaande uit het aanbrengen van isolatieplaten, heeft voortgezet. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot bouwstop is overwogen, kan verweerder evenmin de bevoegdheid worden ontzegd om eiser onder oplegging van een dwangsom te gelasten de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden.
3.5 Vervolgens komt de vraag aan de orde of verweerder gebruik heeft kunnen maken van de hem in beginsel toekomende bevoegdheid tot opleggen van de bouwstop en dwangsom. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
Gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Van zodanige bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
Voor zover is betoogd dat in het onderhavige geval van handhaving behoort te worden afgezien, nu eiser naar verwachting bouwvergunning kan worden verleend, wordt dit betoog verworpen. Volgens vaste rechtspraak, waaronder een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2003 (AB 2004, 295), heeft verweerder zich, gelet op de aard en het beoogde doel van de bouwstop, in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat hij in dit geval niet hoefde na te gaan of de bouw gelegaliseerd kon worden. De uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 100, derde lid, van de Wow, waarvan in het onderhavige geval sprake is, is immers bij uitstek gericht op onmiddellijke stillegging van de met die wet strijdige bouwwerkzaamheden. De strekking van de last onder dwangsom is in het onderhavige geval niet anders. De verwijzing van eiser naar een uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2007 (AB 2007, 207) kan niet leiden tot een ander oordeel. Immers, in die zaak was reeds ten tijde van oplegging van de last onder dwangsom en bouwstop onderkend dat de gevraagde wijziging van de bouwvergunning tot de mogelijkheden hoorde en staat vast dat kort na het nemen van voormelde besluiten een gewijzigde bouwvergunning is verleend. Van een zodanig concreet zicht op legalisatie is in het onderhavige geval geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door verweerder vastgestelde afwijking van de bouwvergunning niet dermate gering dat op grond daarvan geoordeeld zou moeten worden dat handhavend optreden onevenredig is.
3.6 Eiser heeft betoogd dat de last onder dwangsom strijdig is met het bepaalde in artikel 5:32, tweede lid, van de Awb, nu deze last ten onrechte tevens strekt tot staken en gestaakt houden van de bouwwerkzaamheden die wel overeenkomstig de vergunning worden uitgevoerd. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Het dwangsombesluit is er immers op gericht om verdere overtreding, te weten het verrichten van bouwactiviteiten in afwijking van de bouwvergunning, te voorkomen. Verweerder kon dan ook overgaan tot oplegging van de last onder dwangsom tot staken en gestaakt houden van alle bouwactiviteiten.
3.7 De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat verweerder aan de last onder dwangsom ten onrechte geen begunstigingstermijn heeft verbonden en derhalve in strijd handelt met artikel 5:32, vijfde lid, van de Awb. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2001 (AB 2002, 147) moet uit artikel 5:32, tweede en vijfde lid, van de Awb, in onderlinge samenhang gelezen, worden afgeleid dat in geval een last onder dwangsom strekt tot het voorkomen van een herhaling van een overtreding, waarvoor reeds een bouwstop was opgelegd, aan de last niet per se een begunstigingstermijn behoeft te worden verbonden. In bijzondere omstandigheden kan dit laatste anders zijn. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken.
3.8 Nu de hiervoor vastgestelde afwijking van de bouwvergunning voor wat betreft de situering van de (voor)gevel ten tijde van het bestreden besluit niet was opgeheven, en niet is gebleken dat eiser bij verweerder een, voor inhoudelijke behandeling vatbare, aanvraag om gewijzigde bouwvergunning heeft ingediend, heeft verweerder evenzeer terecht het verzoek tot opheffing van de bouwstop afgewezen.
3.9 Gelet op het vorenoverwogene kan het bestreden besluit in rechte stand houden en is het beroep ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.H.J.J. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008 in tegenwoordigheid van mr. F.S. Zwerwer als griffier.