ECLI:NL:RBZUT:2008:BD0696

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460549-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Harreveld
  • A. Hödl
  • M. Roessingh - Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor huiselijk geweld en drugsbezit met vrijspraak voor bedreiging met een wapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder huiselijk geweld en het in bezit hebben van drugs. De verdachte, een Zutphenaar, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn levensgezel, [slachtoffer 1], op verschillende momenten had mishandeld tussen 2 oktober 2007 en 3 oktober 2007. De mishandelingen omvatten het duwen uit bed, het omdraaien van de arm, en het stompen in de maag, wat leidde tot letsel en pijn bij het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging met een wapen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk een vuurwapen had getoond aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De officier van justitie had geconcludeerd tot bewezenverklaring van de feiten, maar de rechtbank vond de verklaringen van de aangevers niet overtuigend genoeg om de verdachte te veroordelen voor dit feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor gewelds- en drugsdelicten. De rechtbank besloot tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, maar legde wel een voorwaardelijke gevangenisstraf op om de verdachte te weerhouden van toekomstige geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460549-07
Uitspraak d.d.: 29 april 2008
Tegenspraak/ dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats 1959],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2008.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere, althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02
oktober 2007 tot en met 03 oktober 2007 te Zutphen (telkens) opzettelijk
mishandelend zijn levensgezel, [slachtoffer 1],
- uit bed heeft geduwd en/of
- haar arm om heeft gedraaid en/of
- uit bed heeft getrokken, waardoor zij tussen het bed en het raam inviel en/of
- bij haar keel heeft gepakt en/of
- haar keel hard dicht heeft geknepen en/of
- met gebalde vuist in haar maag heeft gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op meerdere, althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1
oktober 2005 tot en met 1 oktober 2007 te Zutphen en/of Vorden (telkens) opzettelijk
mishandelend, zijn levensgezel [slachtoffer 1]:
- tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of
- aan haar haren heeft getrokken en/of
- tegen het lichaam heeft geduwd,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 30 november 2007 te Zutphen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen
op voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gericht, althans die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] dreigend een vuurwapen getoond en/of hen/hem/haar (daarbij) de woorden
toegevoegd :"Rot op, opkankeren, schiet je voor je kop", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
(parketnummer 06/580599-07)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 01 december 2007 te Zutphen opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 3,644 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
(parketnummer 06/580599-07)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
Standpunten openbaar ministerie en verdediging
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de feiten als
onder 1, 2 , 3 en 4 ten laste gelegd.
2. De raadsman van verdachte heeft gepleit voor gedeeltelijke vrijspraak van feit 1 en feit 2 en gehele vrijspraak van feit 3.
Met betrekking tot feit 1 heeft verdachte bekend dat hij [slachtoffer 1] op 2 en 3 oktober 2007 heeft mishandeld door haar eenmaal met de vuist in de maag te stompen, aan de haren te trekken en te duwen.
In de ten laste gelegde periode van 1 oktober 2005 tot 1 oktober 2007 genoemd onder feit 2 heeft verdachte, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard, [slachtoffer 1] in Vorden en Zutphen een keer of drie geslagen, geduwd en/of aan de haren getrokken.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de
aangevers niet eensluidend zijn, dat er geen wapen is gevonden, dat de getuige [getuige] geen wapen bij verdachte heeft gezien en dat er slechts één verklaring (van aangeefster [slachtoffer 3]) met betrekking tot de verbale bedreiging is afgelegd.
Feit 4 is door verdachte bekend en kan bewezen worden verklaard, aldus de raadsman.
Vrijspraak
3. Met betrekking tot feit 1 heeft verdachte de mishandeling van [slachtoffer 1] gedeeltelijk bekend. Verdachte heeft – kort samengevat – ontkend [slachtoffer 1] bij de keel te hebben gepakt, haar keel te hebben dichtgeknepen en haar arm te hebben omgedraaid. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat meer waarde is te hechten aan de aangifte dan aan de verklaring van verdachte, reden waarom zij heeft geconcludeerd tot wettig en overtuigend bewijs voor alle feitelijkheden zoals onder feit 1 ten laste gelegd.
De rechtbank heeft door de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde omdraaien van de arm van aangeefster heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Evenmin is de rechtbank overtuigd van het pakken bij en dichtknijpen van de keel van aangeefster, nu verdachte die handelingen ontkent en er geen sporen van dergelijk handelen bij/op de aangeefster zijn aangetroffen of gezien door verbalisanten. Verdachte wordt daarom van die feitelijkheden vrijgesproken.
4. Met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde zijn in het dossier verklaringen opgenomen van aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft de bedreiging gemotiveerd ontkend. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, die kort na het gebeurde heeft plaatsgevonden, heeft de politie geen wapen aangetroffen. De getuige [getuige], een goed bekende van verdachte, heeft verklaard dat verdachte geen wapen heeft. De rechtbank heeft daarom enkel op grond van de verklaringen van de aangevers, die weliswaar op zich voldoende wettig bewijs opleveren, niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Bewijsmiddelen
5. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal en de daarbij behorende bijlagen, dossiernummer PL0631/07-207979, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 12 oktober 2007 door Hulsebos, agent van politie team Zutphen.
Feit 1
a) de deels bekennende verklaring van verdachte tijdens de politieverhoren; (p. 38 – 39)
b) proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1]; (p. 15)
c) proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] (p. 24 – 26)
Feit 2
a) de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
b) proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1]; (p. 15)
c) proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] (p. 24 – 26)
6. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal en de daarbij behorende bijlagen, dossiernummer PL0630/07-220599, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 11 december 2007 door [verbalisant], brigadier van politie team Zutphen
Feit 4
a) proces-verbaal ambtelijk verslag (p. 31)
b) de bekennende verklaring van verdachte tijdens het politieverhoor (p. 56)
c) het deskundigenrapport van het NFI van 10 januari 2008, opgemaakt door A.G.A. Sprong als vast gerechtelijk deskundige.
Bewezenverklaring
7 Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 2 oktober 2007 tot en met 3 oktober 2007 te Zutphen telkens opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, [slachtoffer 1],
- uit bed heeft geduwd en/of
- uit bed heeft getrokken, waardoor zij tussen het bed en het raam inviel en/of
- met gebalde vuist in haar maag heeft gestompt,
waardoor deze pijn heeft ondervonden.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 1 oktober 2007 te Zutphen en Vorden telkens opzettelijk mishandelend, zijn levensgezel [slachtoffer 1]:
- tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of
- aan haar haren heeft getrokken en/of
- tegen het lichaam heeft geduwd,
waardoor deze pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 1 december 2007 te Zutphen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,644 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
8 Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het
oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
9 Het bewezene levert op de misdrijven:
Feiten 1 en 2, telkens:
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
Feit 4:
Handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
10 Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
11. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden, met aftrek van het voorarrest. Nu verdachte zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die hem zijn opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis, en voorts het afkicken bij Narcanon is mislukt, ziet de officier van justitie geen reden om een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke vrijheidsstraf te vorderen.
12. De raadsman heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen overeenkomstig de duur van het voorarrest. Toezicht door Tactus is niet gewenst. Voorts heeft de raadsman gewezen op de gevolgen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf; dat zou betekenen dat verdachte zijn werk kwijtraakt. Een werkstraf zou naar de mening van de verdediging op zijn plaats zijn indien de rechtbank een onvoorwaardelijke straf overweegt.
13. De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder is in aanmerking genomen dat verdachte in een periode van twee jaren zijn levensgezel een aantal malen heeft mishandeld. Over het algemeen boezemt dit soort feiten veel angst in bij de slachtoffers van huiselijk geweld, vooral omdat het vertrouwen in de partner geschonden wordt en de slachtoffers zich in hun eigen huis niet meer veilig voelen. Daarnaast heeft verdachte thuis cocaïne aanwezig gehad. Die verboden stof vormt een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid en draagt bij aan de instandhouding van de criminaliteit die veelal met drugsgebruik gepaard gaat.
14. De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor gewelds- en drugsdelicten.
15. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot oplegging van een lagere straf dan is geëist door de officier van justitie. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank feit 3 niet bewezen. De in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd beschouwt de rechtbank passend als onvoorwaardelijk strafdeel. Voorts is de rechtbank, anders dan de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is om verdachte ervan te weerhouden (in de relationele sfeer) geweldsfeiten te plegen.
16. De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en raadsman, geen aanleiding verdachte reclasseringstoezicht op te leggen, nu verdachte gemotiveerd lijkt om zelf serieuze zaak te maken met het aanpakken van zijn problemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
17. Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 91, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. Van Harreveld, voorzitter, mr. Hödl en mr. Roessingh - Bakels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2008.