RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460592-07
Uitspraak d.d.: 26 februari 2008
tegenspraak/ dip
[verdachte],
geboren te [plaats] (Nederlandse Antillen) op [1977],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2007 te Zeddam, gemeente Montferland,telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer A] van het leven te beroven, met dat opzet:
- met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer A] en/of
- met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (naar voren gericht) in de richting van die [slachtoffer A] is gelopen en/of (vervolgens) met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de zij en/of de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer A] heeft gestoken,
[slachtoffer B] van het leven te beroven met dat opzet:
- met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer B] en/of
- met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (naar voren gericht) in de richting van die [slachtoffer B] is gelopen en/of (vervolgens) met een zwaard, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de arm, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer B] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 18 oktober 2007 te Zeddam, gemeente Montferland, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer A] en/of
- met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (naar voren gericht) in de richting van die [slachtoffer A] is gelopen en/of (vervolgens) met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de zij en/of de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer A] heeft gestoken,
- met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer B],
- met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (naar voren gericht) in de richting van die [slachtoffer B] is gelopen en/of (vervolgens) met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de arm, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer B] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 18 oktober 2007 te Zeddam, gemeente Montferland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer B] met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm, althans in het lichaaam, heeft gestoken, waardoor deze [slachtoffer B] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
hij op of omstreeks 18 oktober 2007 te Zeddam, gemeente Montferland, [slachtoffer A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers:
- heeft verdachte opzettelijk dreigend met een zwaard, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer A] en/of
- is verdachte met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (naar voren gericht) in de richting van die [slachtoffer A] gelopen en/of heeft verdachte (vervolgens) met een zwaard, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de zij en/of de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer A] gestoken,
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 18 oktober 2007 te Zeddam, gemeente Montferland, telkens opzettelijk mishandelend:
- zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of op het hoofd heeft geslagen en/of
- [slachtoffer B] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht heeft geslagen,
waardoor deze [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, primair, tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe dat gelet op de verklaringen van aangeefsters omtrent de gebeurtenissen op 18 oktober 2007 en het ontbreken van het bedoelde zwaard onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het van het leven beroven van aangeefsters.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0648/07-208767, gesloten en getekend op 8 november 2007 door [naam], hoofdagent/rechercheur van Regiopolitie Noord- en oost Gelderland, district Achterhoek, team Recherche.
T.a.v. feit 1, subsidiair:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B] (pagina 20, 21 en 22);
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 27, 29, 30 en 31);
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A] (pagina 58);
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige B] (pagina 61).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B] (pagina 20, 21);
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 27, 29 en 30);
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige B] (pagina 60);
5.2 Uit deze bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid.
T.a.v. feit 1, subsidiair:
Aangeefster [slachtoffer B] heeft verklaard dat zij op 18 oktober 2007 zag dat verdachte een langwerpig voorwerp met een grijze metaalkleur, een soort zwaard, in zijn handen had. Zij zag dat hij stekende bewegingen met het voorwerp maakte. Zij zag dat verdachte een aantal malen stekende bewegingen maakte in de richting van de rug van aangeefster [slachtoffer A]. Zij zag dat aangeefster [slachtoffer A] tenminste een maal geraakt werd in haar rug met het zwaard. Vervolgens zag aangeefster [slachtoffer B] dat zij heel erg bloedde aan haar linkerarm en dat zij daar een grote wond had.
Aangeefster [slachtoffer A] heeft verklaard dat verdachte op 18 oktober 2007 met een zwaard van ongeveer 60 centimeter lang haar kant op kwam lopen. Zij zag dat verdachte zwaaiende en stekende bewegingen met dat zwaard maakte in de richting van haar bovenlichaam. Zij zag dat verdachte met dat zwaard in zijn hand in de richting van aangeefster [slachtoffer B] liep. Vervolgens kwam verdachte met het zwaard in zijn hand weer op aangeefster [slachtoffer A] af. Aangeefster [slachtoffer A] heeft verklaard dat verdachte het zwaard recht voor zich hield, met de scherpe punt in haar richting. Toen zij weg wilde rennen voelde zij iets in haar rechterzij, alsof zij door iets geprikt werd. Toen zij over haar schouder keek zag ze het zwaard vlakbij haar rechterzij. Vrijwel direct hierna voelde zij dezelfde prik midden op haar rug, onder de schouderbladen.
[getuige B] heeft gezien dat verdachte op 18 oktober 2007 in een van zijn handen een lang mes had. Zij zag dat het een zilverkleurig lang mes was en ongeveer een lengte van 60 centimeter had. Zij zag dat hij met dat mes zwaaide en dreigde in de richting van een van de vrouwen.
Getuige [getuige A] heeft gezien dat verdachte met een lang wit voorwerp in de richting van een van de vrouwen slaande bewegingen maakte. Het voorwerp leek op een witte stok van ongeveer 40 centimeter lang. Getuige [getuige A] zag dat verdachte met dit voorwerp onderhands naar achteren uithaalde en met kracht in de richting van een van de vrouwen stak.
Aangeefster [slachtoffer B] heeft verklaard dat zij op 18 oktober 2007 zag dat verdachte aangeefster [slachtoffer A] begon te slaan. Zij zag dat aangeefster [slachtoffer A] meerde malen met veel kracht door verdachte met de vlakke hand in haar gezicht geslagen werd. Hierop is zij naar verdachte en aangeefster [slachtoffer A] gerend. Toen zij binnen zijn handbereik was begon verdachte aangeefster [slachtoffer B] te slaan. Hij sloeg haar een aantal malen met veel kracht in haar gezicht. Aangeefster [slachtoffer B] voelde hierdoor meteen pijn in haar gezicht.
Even later heeft verdachte haar weer een aantal malen met kracht in het gezicht geslagen met zijn vlakke hand. Hierna richtte hij zijn aandacht op aangeefster [slachtoffer A]. Aangeefster [slachtoffer B] zag dat hij aangeefster [slachtoffer A] weer een aantal malen met de vlakke hand in het gezicht sloeg.
Aangeefster [slachtoffer A] heeft verklaard dat verdachte, met wie zij sinds drie jaar een relatie had, haar op 18 oktober 2007 meerdere klappen in haar gezicht heeft gegeven. Zij werd meerdere keren geraakt op haar rechterwang en boven op haar hoofd. Aangeefster [slachtoffer A] zag dat verdachte die klappen met zijn vlakke hand gaf. Zij voelde direct veel pijn in haar gezicht. Zij zag dat verdachte aangeefster [slachtoffer B] meerdere keren hard in haar gezicht sloeg, waarna verdachte wederom aangeefster [slachtoffer A] op haar gezicht begon te slaan.
[getuige B] heeft gezien dat op 18 oktober 2007 een vrouw stompen kreeg van verdachte. Zij zag dat hij deze stompen kennelijk opzettelijk met kracht tegen de bovenzijde van de vrouw gaf. Volgens getuige [getuige B] heeft verdachte de vrouw onder andere tegen de kaak gestompt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 primair tenlaste is gelegd, omdat naar de mening van de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte gepoogd heeft aangeefsters van het leven te beroven. Van enig doelgericht steken in de richting van aangeefsters was immers geen sprake. Tevens is aangevoerd dat verdachte geen stekende of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, maar dat hij een stanleymes in zijn jaszak had welke hij gebruikt heeft om zichzelf te verdedigen tegen de gestelde aanval van aangeefsters. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat verdachte eveneens behoort te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Verdachte ontkent dit feit te hebben begaan.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt. Gezien de verklaringen van aangeefsters dat verdachte met een zwaard zwaaiende en stekende bewegingen in hun richting heeft gemaakt, en de ondersteunende verklaringen van de getuigen [getuige B] en [getuige A], kan verdachte niet gevolgd worden in zijn verklaring dat hij niet een zwaard maar een stanleymes in zijn handen heeft gehad.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de verklaringen van aangeefsters en de genoemde getuigen. De mogelijke ruzies die verdachte in het verleden wel eens heeft gehad met de getuigen, waren, gezien de verklaringen van verdachte hieromtrent, niet van dien aard dat de onderhavige verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar geacht kunnen worden. Ook de inhoud van de getuigenverklaringen – ook in onderlinge samenhang bezien – geeft overigens geen aanleiding aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door in gevecht met aangeefsters een zwaard in de hand te houden en hiermee stekende en zwaaiende bewegingen te maken, willens en wetens het risico gelopen dat hij aangeefsters hiermee ernstig lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Gelet op de verklaringen van aangeefsters, de getuigen en de aard van de verwonding van aangeefster [slachtoffer B] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefsters.
Dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde, kan naar het oordeel van de rechtbank, gezien de verklaringen van aangeefsters en de getuige [getuige B], eveneens wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 18 oktober 2007 te Zeddam, gemeente Montferland, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A] en [slachtoffer B] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met een zwaard, meermalen, een stekende en zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer A] en
- met een zwaard, (naar voren gericht) in de richting van die [slachtoffer A] is gelopen en (vervolgens) met een zwaard tegen de zij en de rug van die [slachtoffer A] heeft gestoken,
- met een zwaard in de richting van die [slachtoffer B] is gelopen en vervolgens met een zwaard in de arm van die [slachtoffer B] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 18 oktober 2007 te Zeddam, gemeente Montferland, telkens opzettelijk mishandelend:
- zijn levensgezel, te weten [slachtoffer A] meermalen in het gezicht en op het hoofd heeft geslagen en
- [slachtoffer B] meermalen in het gezicht heeft geslagen,
waardoor deze [slachtoffer A] en [slachtoffer B] pijn hebben ondervonden;
7. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
8. Verweer strafuitsluitingsgrond
De raadsvrouw heeft ter zitting namens verdachte een beroep gedaan op noodweer, althans noodweer-exces. Daartoe heeft zij aangevoerd dat voor verdachte de noodzaak bestond zich te verdedigen, toen hij door aangeefsters belaagd werd terwijl hij zijn dochtertje uit de auto probeerde te halen.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat niet strafbaar is degene die een feit begaat geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. In lid 2 van dat artikel wordt de strafbaarheid in geval van noodweer-exces uitgesloten.
Voor een geslaagd beroep op deze strafuitsluitingsgrond is allereerst vereist dat aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, ofwel een ‘noodweersituatie’, jegens verdachte. In deze zaak zal dan aannemelijk moeten zijn dat aangeefsters als eerste verdachte belaagd hebben, omdat pas dan ten aanzien van verdachte sprake zou kunnen zijn van een noodweersituatie.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden. Verdachte heeft dan wel verklaard dat aangeefster [slachtoffer B] over zijn voet reed toen hij probeerde zijn dochtertje uit de auto te halen, dat zij vervolgens is uitgestapt en verdachte belaagd heeft en dat hierop aangeefster [slachtoffer A] ook op verdachte begon in te slaan, maar hiertegenover staat de weergave van de feitelijke gang van zaken door aangeefsters, die beiden verklaren dat verdachte begonnen is met slaan en vervolgens met een zwaard zwaaiende en stekende bewegingen in hun richting heeft gemaakt. Deze laatste lezing wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige B] en [getuige A]. De door verdachte overgelegde medische verklaring is niet van dien aard dat de rechtbank tot een ander oordeel komt.
Het beroep op noodweer en, wegens het ontbreken van een noodweersituatie, ook het beroep op noodweerexces slaagt derhalve niet.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1, subsidiair:
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Mishandeling, terwijl het feit mede wordt begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
11. Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie strekkende tot – het onder 1, primair, en 2 tenlastegelegde bewezen achtend – het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering conform het plan van aanpak zoals neergelegd in het rapport van Reclassering Nederland van 5 februari 2008.
De officier van justitie heeft daarnaast toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B] voor een bedrag van € 2.400,18 en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] voor een bedrag van € 1.089,00, beide met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal respectievelijk 42 dagen en 21 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt, en de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen schede.
De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd, nu de rechtbank het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen acht.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en poging tot zware mishandeling. Dit alles begaan tegen zijn vriendin, de moeder van zijn dochtertje, en haar moeder, en in aanwezigheid van het nog zeer jonge dochtertje van verdachte. Beide slachtoffers hebben nog steeds last van angstgevoelens en stress naar aanleiding van de gebeurtenissen op 18 oktober 2007. Ook in de maatschappij in het algemeen leveren incidenten als deze gevoelens van onveiligheid op. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenis¬straf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal voorts de bijzondere voorwaarde stellen, dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die verdachte zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland.
Als strafverzachtende omstandigheid heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte niet eerder ter zake soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
12. In beslag genomen voorwerpen
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werd aangetroffen en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
13. Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer B] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.400,18 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.180,00 (bestaande uit: reiskosten 250 km á € 0,22, trui € 120,00, no-claim € 255,00 en immateriële schade € 750,00), waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve dat deel van haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft zich eveneens met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.089,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 750,00 (immateriële schade), waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van het schadetoebrengend feit, derhalve 18 oktober 2007.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve dat deel van haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde slachtoffers.
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36f, 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1, primair, tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, subsidiair, en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:een schede van zwaard/mes, lengte circa 40 centimeter.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil.
Benadeelde partij Bedrag
1. [slachtoffer B] € 1.180,00
2. [slachtoffer A] € 750,00 + wettelijke rente met ingang van 18 oktober 2007.
Verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat de benadeelde partijen dat deel van hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het /de navolgende slachtoffers te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Benadeelde partij Bedrag vervangende hechtenis
1. [slachtoffer B] € 1.180,00 23 dagen
2. [slachtoffer A] € 750,00. 15 dagen
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Draisma, voorzitter, Van der Hooft en Prisse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van der Linde, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2008.
Mr. Draisma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.