ECLI:NL:RBZUT:2008:BC4961

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
22 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460094-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Roessingh-Bakels
  • A. Hödl
  • J. Schmitz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen en geweldpleging in Nunspeet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 22 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes en geweldpleging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De tenlastelegging omvatte onder andere het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beide minderjarig, en mishandeling van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank oordeelde dat de ontuchtige handelingen bewezen waren, maar dat het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, wat leidde tot vrijspraak voor dat onderdeel van de aanklacht. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de redelijke termijn was in het kader van artikel 6 van het EVRM.

De feiten vonden plaats in de periode van juni 2003 tot september 2003 in Nunspeet, waar de verdachte met de slachtoffers in contact kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, waarbij hij de meisjes betastte en hen op ongepaste wijze aanraakte. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een geweldsincident op 8 april 2007, waarbij hij [slachtoffer 3] mishandelde en openlijk geweld pleegde tegen [slachtoffer 4]. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en getuigen overtuigend en concludeerde dat de verdachte niet alleen de ontuchtige handelingen had gepleegd, maar ook onnodig geweld had gebruikt.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partijen recht hadden op schadevergoeding voor de immateriële schade die zij hadden geleden als gevolg van de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460094-07
Uitspraak d.d.: 22 februari 2008
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats 1958],
wonende te [adres].
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2008.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 juni 2003 tot en met 1
september 2003, althans op een tijdstip in de periode van 1 juni 2002 tot en
met 1 september 2003, in de gemeente Nunspeet, met [slachtoffer 1], die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten en/of
strijken van de vagina en/of schaamlippen en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1]
en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 1], althans het vastpakken van de
borsten van die [slachtoffer 1] en/of het vastpakken en/of betasten van de billen van
die [slachtoffer 1] en/of achter die [slachtoffer 1] is gaan staan en in de knieholtes van die
[slachtoffer 1] heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 1] met haar billen op zijn geslachtsdeel
kwam te zitten; (incident 1)
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 juni 2003 tot en met 1
september 2003, althans op een tijdstip in de periode van 1 juni 2002 tot en
met 1 september 2003, in de gemeente Nunspeet, met [slachtoffer 2], die toen de
leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en)
heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte een of
meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gestoken en/of geduwd en/of (over)
de vagina en/of schaamlippen en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2] heeft betast
en/of gestreken en/of (in) de borst(en) van die [slachtoffer 2] heeft betast en/of
geknepen, althans de borsten die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of de billen van
die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of betast en/of achter die [slachtoffer 2] is gaan
staan en in de knieholtes van die [slachtoffer 2] heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 2]
met haar billen op zijn geslachtsdeel kwam te zitten;
art 244 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 juni 2003 tot en met 1
september 2003, althans op een tijdstip in de periode van 1 juni 2002 tot en
met 1 september 2003, in de gemeente Nunspeet, met [slachtoffer 2], die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten en/of
strijken van de vagina en/of schaamlippen en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2]
en/of (in) het knijpen in en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2],
althans het vastpakken van de borsten van die [slachtoffer 2] en/of het vastpakken
en/of betasten van de billen van die [slachtoffer 2] en/of achter die [slachtoffer 2] is gaan
staan en in de knieholtes van die [slachtoffer 2] heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 2]
met haar billen op zijn geslachtsdeel kwam te zitten; (incident 2)
art 247 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 08 april 2007, te Nunspeet, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; (parketnummer 801201-07, incident
1)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 08 april 2007, te Nunspeet, met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, de Hulstweg, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld
bestond uit het stompen en/of slaan en/of schoppen en/of trappen van die
[slachtoffer 3]; (parketnummer 801201-07, incident 1)
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 08 april 2007, te Nunspeet, met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, de Hulstweg, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4], welk geweld
bestond uit vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 4] en/of op de grond
gooien en/of duwen van die [slachtoffer 4] en/of uit het slaan en/of schoppen en/of
trappen in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] en/of het
geven van een kopstoot aan die [slachtoffer 4]; (parketnummer 801201-07, incident 3)
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat er onvoldoende bewijs is voor het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] nu geen ander bewijs voorhanden is dan de verklaring van [slachtoffer 2] en verdachte het seksueel binnendringen steeds heeft ontkend.
5. Bewijsoverweging
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2 subsidiair
5.1 De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0613/06-207894, gesloten en getekend op 14 februari 2007.
De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] (pagina’s 19 tot en met 24);
- het proces-verbaal van aangifte van [slachto[slachtoffer 2] (pagina’s 30 tot en met 35);
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina’s 70 tot en met 75).
5.2 Uit de genoemde bewijsmiddelen worden ten aanzien van deze feiten de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid:
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij in de zomervakantie van 2003 met haar vriendin [slachtoffer 2] bij de Zandenplas in Nunspeet was en dat zij toen beiden 11 jaar waren. [slachtoffer 4] kende verdachte, [verdachte], die ook bij de Zandenplas was, wel. Zij kende hem niet. Aan de kant waar [verdachte] lag, was het water laag. Aangeefster speelde daar met [slachtoffer 2] met een bal en zag op enig moment dat [verdachte] naar [slachtoffer 2] ging en dat hij haar bij haar borsten pakte. Zijn andere hand zat op haar billen. Aangeefster zag dat hij [slachtoffer 2] naar een kant van de Zandenplas duwde waar niemand was en niemand haar kon zien. Ze zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] optilde, zodat haar bikinibroekje net boven het water kwam en dat hij met zijn hand in haar broekje ging. Ze zag zijn vinger heen en weer gaan. Zijn hand ging aan de achterkant haar broekje in en ging toen naar voren. Ze zag dat het broekje van [slachtoffer 2] iets naar beneden ging en ze zag een stukje van zijn vinger bewegen. [verdachte] zwom onder water bij [slachtoffer 2] weg.
Een paar seconden later voelde aangeefster dat er iemand tussen haar benen door zwom. [verdachte] kwam achter haar omhoog. Hij hield haar bij haar heupen vast. Toen [slachtoffer 4] de bal naar haar gooide, viel ze met [verdachte] achterover in het water en hij liet haar even los. Toen ze boven water kwamen, pakte hij haar onder haar borsten vast. Een arm kwam tegen haar borsten aan, met zijn andere arm hield hij haar over haar billen vast. Aangeefster voelde dat hij met een hand van boven af achter in haar bikinibroekje ging. Zijn hand ging vanaf haar billen naar voren. Hij hield zijn hand vlak en wreef daarmee over haar vagina. Hij wreef ook tussen haar schaamlippen. Ze voelde dat hij met zijn andere hand in haar bovenstukje van haar bikini wilde gaan.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij, toen ze 11 jaar was, in de zomer met [slachtoffer 1] naar de Zandenplas in Nunspeet is geweest. Ze was met [slachtoffer 1] aan het ballen toen [verdachte] eraan kwam. Hij wilde meedoen, maar dat wilden ze niet. Ze zijn verder gegaan met ballen. [verdachte] kwam weer naar hen toe, ging achter haar, aangeefster, staan en pakte haar vast. Hij had zijn linkerarm om haar middel geslagen en met zijn rechterhand zat hij onder haar billen. Hij ging met zijn linkerhand naar haar borsten en kneep een beetje in haar borsten. Hij zat beurtelings aan haar beide borsten. [verdachte] ging vervolgens met zijn linkerhand aan de bovenkant van haar bikinibroekje aan de zijkant links naar binnen. Aangeefster voelde dat hij met zijn hand naar haar vagina en met zijn vinger in haar vagina ging. Ze voelde dat [verdachte] met zijn bovenlichaam tegen haar aanstond. Ze kwam met haar lichaam gedeeltelijk boven water uit, omdat [verdachte] haar optilde. Toen [verdachte] haar losliet, zwom hij naar [slachtoffer 1]. Aangeefster zag dat hij achter [slachtoffer 1] ging staan en dat de vingertoppen van [verdachte] boven water kwamen, boven de borsten van [slachtoffer 1].
Verdachte heeft verklaard dat hij het blonde meisje (uit de context van de diverse verklaringen in het proces-verbaal volgt, dat verdachte met het blonde meisje [slachtoffer 2] bedoelt, nt. Rb.) rond haar middel vastpakte, met zijn handen om haar buik. Daarna verplaatste hij zijn rechterhand naar boven naar haar rechterborst. Toen hij met zijn hand over de borsten van het blonde meisje ging, voelde hij zelf niets. Hij pakte haar borst een keer vast, even losjes zijn hand op haar borst. Daarna ging hij met zijn hand over haar buik naar de venusheuvel en vervolgens naar de vagina. Dit was over haar kleding heen. Verdachte verklaart verder dat hij aan haar schaamlippen zat en dat hij met zijn heupen aan hun bips heeft gezeten. Bij die blonde heeft hij dat gedaan door iets te bukken en zijn knieën in haar knieholtes te doen, waardoor ze voor hem op schoot kwam te zitten. Hij deed dat met de bedoeling haar tegen zich aan te krijgen. Zijn kruis was tegen haar billen. Hij werd geprikkeld en heeft een paar keer tegen haar aangedrukt. Hij trok haar een paar keer strakker tegen zijn borstkas en heupen om een fijn gevoel te krijgen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij ook met zijn handen aan de bips van die blonde heeft gezeten, over haar bikinibroekje heen. Hij is met zijn hand in het bikinibroekje van dat meisje geweest en heeft met zijn vingertoppen over haar schaamlippen gestreeld. Verdachte heeft ten slotte verklaard dat hij het bij beide meisjes gedaan, bij die donkere ((uit de context van de diverse verklaringen in het proces-verbaal volgt, dat verdachte met het donkere meisje [slachtoffer 1] bedoelt, nt. Rb.) een keer en bij die blonde twee keer.
Standpunten Openbaar Ministerie en verdediging
5.3 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 primair.
5.4 De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van de feiten 1 en 2 subsidiair. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij de ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waarvan hij wordt verdacht. Hij stelt dat hem tijdens de verhoren door de verbalisanten woorden in de mond zijn gelegd, dat hij murw was en niet meer wist wat hij deed/verklaarde.
5.5 De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft hierover tegenover de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd. Dat hij hierbij onder druk zou zijn gezet dan wel dat hem door verbalisanten woorden in de mond zouden zijn gelegd, acht de rechtbank niet aannemelijk. De processen-verbaal die grotendeels in de vraag-antwoordstijl zijn opgezet, geven weer dat aan verdachte veelal korte vragen zijn gesteld, waarop hij uitgebreid heeft geantwoord. Daarnaast heeft verdachte op sommige punten meer verklaard dan de aangeefsters. Voorts zijn de verhoren auditief opgenomen en heeft verdachte noch zijn raadsvrouw verzocht om het uitluisteren van deze verhoren.
Bewijsmiddelen feiten 3, 4 en 5
5.6 De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0613/07-203017, gesloten en getekend op 13 april 2007.
De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] (pagina’s 32 en 33);
- medische informatie van L.A. Sikkema, spoedarts, ziekenhuis St. Jansdal te
Harderwijk (pagina’s 36 en 37);
- proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] (pagina’s 43);
- proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] (pagina’s 59 tot en met 62);
- proces-verbaal van aangifte van [getuige 1] (pagina’s 64 tot en met 66);
- proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (pagina’s 67 tot en met 69);
- proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (pagina’s 70 tot en met 72);
- proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] (pagina’s 74 tot en met 77).
5.7 Aangever [slachtoffer 3] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij op 8 april 2007 met zijn vriendin [slachtoffer 1] in Nunspeet fietste. [slachtoffer 1] had hem verteld dat ze aangifte had gedaan in verband met een zedenzaak. Op de Hulstweg hoorde hij haar zeggen: “dat is hem”. Hij riep ‘klootzak’ naar de man die ze aanwees. De man vroeg hem te stoppen en aangever vroeg aan die man of hij het normaal vond dat hij met zijn vingers aan zijn vriendin had gezeten. De man zei dat hij haar niet had aangeraakt en sloeg hem, aangever, direct met zijn vuist hard op zijn gezicht. De man raakte hem daarbij op zijn mond. Aangever proefde bloed en voelde dat er tanden in zijn ondergebit loszaten. Uit een woning kwam een jongen met een grote zwarte hond naar buiten gestormd. De hond beet aangever en de jongen sloeg hem meerdere malen hard met zijn vuisten op zijn hoofd. Ook de man sloeg hem meerdere malen met gebalde vuisten. Buurtbewoners kwamen hem toen te hulp, waarna tussen de buurtbewoners en die man en jongen een handgemeen ontstond.
Uit de medische informatie van L.A. Sikkema, spoedarts, ziekenhuis St. Jansdal te Harderwijk betreffende [slachtoffer 3] komt onder meer naar voren de diagnose van tandluxatie van twee voortanden in de onderkaak.
Getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij met [slachtoffer 3] over de Hulstweg in Nunspeet fietste. Ze zagen [verdachte] lopen en ze hoorde [slachtoffer 3] tegen hem “klootzak” zeggen en dat hij haar had aangerand. [verdachte] ontkende en ze zag dat hij [slachtoffer 3] vervolgens vol in het gezicht sloeg. [verdachte] bleef doorslaan. Er kwamen buren om hen te helpen. Even later kwam ook de zoon van [verdachte] naar buiten. Hij trapte [slachtoffer 3] ook. Toen buren probeerden [verdachte], zijn zoon en [slachtoffer 3] uit elkaar te halen, vielen er over en weer klappen. [slachtoffer 3] is meerdere malen door [verdachte] en zijn zoon geschopt en geslagen.
De zoon van verdachte, [medeverdachte], heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij uit het raam keek en zag dat zijn vader klappen kreeg van een jongeman en dat zijn vader die jongeman ook klappen gaf. Hij kreeg een waas voor zijn ogen en hij heeft die jongen met zijn vuist een paar klappen tegen het hoofd gegeven. Om zijn vader te helpen heeft hij van zich af geschopt, getrapt en geslagen.
Aangever [getuige 1] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij zag dat er gevochten werd tussen zijn zoon [slachtoffer 4], [verdachte] en diens zoon [medeverdachte] en een voor hem onbekende jongen. Hij zag dat [medeverdachte] zijn zoon [slachtoffer 4] aan het schoppen en slaan was en dat [verdachte] en de onbekende jongen ook vochten. Hij zag dat [medeverdachte] meerdere keren met zijn vuisten sloeg op het gezicht van [slachtoffer 4].
Getuige [getuige 2] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij zag dat [verdachte] en zijn zoon [medeverdachte] beiden met de vuisten op het gezicht van een onbekende jongen insloegen en dat ze hem schopten. Even later is er gevochten tussen [verdachte] en zijn zoon, haar vader en haar broer [slachtoffer 4].
Getuige [getuige 3] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat ze zag dat er op straat gevochten werd door een jongen van ongeveer 15 jaar en twee oudere mannen. De jongen werd constant geschopt en geslagen door beide mannen. De jongen viel meerdere keren op de grond en werd elke keer geslagen en geschopt. Ze zag toen dat het [verdachte] was, die de jongen aan het slaan en schoppen was. Toen zij en haar zoon en dochter schreeuwden dat ze moesten ophouden, stopte [verdachte] met slaan en keek haar dreigend aan. Opeens zag ze dat haar zoon met de oude [verdachte] aan het vechten was. [verdachte] sloeg haar zoon meerdere keren, waarbij hij op de grond viel en in een soort houdgreep werd genomen door die oude [verdachte]. De zoon van [verdachte] liet de jongen los en gaf haar zoon met kracht meerdere schoppen in het gezicht.
Aangever [slachtoffer 4] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij zag dat een onbekende jongen met de vuisten werd geslagen en werd geschopt door [verdachte] en zijn zoon [medeverdachte]. Hij is er tussen gesprongen om de jongen te helpen. [verdachte] pakte hem vast en ze vielen op de grond. [medeverdachte] begon op hem in te schoppen. Hij werd minstens drie keer geraakt in zijn gezicht.
Standpunten Openbaar Ministerie en verdediging
5.8 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de feiten 3, 4 en 5.
5.9 De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ter zake van de feiten 3 en 4, waarbij zij met betrekking tot feit 4 heeft opgemerkt dat het een voortgezette handeling betreft. Ten aanzien van feit 5 heeft zij vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is van openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 4], dat de zoon van verdachte door de politierechter hiervan is vrijgesproken en is veroordeeld ter zake van poging tot zware mishandeling in verband met het geven van een kopstoot.
5.10 De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte de hem onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank ten aanzien van feit 5 van mening dat er wel degelijk sprake is van openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 4]. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat [getuige 2] heeft verklaard dat er is gevochten tussen verdachte en zijn zoon, en [getuige 1] en zijn zoon [slachtoffer 4]. Dat door zowel verdachte als diens zoon daarbij geweld is gebruikt, wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 1], [getuige 3] en [slachtoffer 4]. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat hij om zijn vader te helpen van zich af heeft geschopt, getrapt en geslagen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte als zijn zoon een substantieel aandeel heeft gehad in het tegen [slachtoffer 4] gepleegde geweld en tevens dat er een zekere mate van betrokkenheid was tussen verdachte en zijn zoon.
De rechtbank overweegt verder dat er voldoende wettig bewijs is voor het schoppen in het gezicht van [slachtoffer 4]. Het letsel dat [slachtoffer 4] in zijn gezicht heeft opgelopen, correspondeert hier evenwel niet mee. Gelet hierop acht de rechtbank het schoppen in het gezicht niet overtuigend bewezen.
6. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op een tijdstip in de periode van 1 juni 2003 tot en met 1 september 2003, in de gemeente Nunspeet, met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten en strijken van de vagina en schaamlippen en schaamstreek van die [slachtoffer 1] en betasten van de borsten van die [slachtoffer 1], en het betasten van de billen van die [slachtoffer 1];
2.
hij op een tijdstip in de periode van 1 juni 2003 tot en met 1 september 2003, in de gemeente Nunspeet, met [slachto[slachtoffer 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten en strijken van de vagina en schaamlippen en schaamstreek van die [slachtoffer 2] en in het knijpen in en betasten van de borsten van die [slachtoffer 2], en het betasten van de billen van die [slachtoffer 2] en hij achter die [slachtoffer 2] is gaan staan en in de knieholtes van die [slachtoffer 2] heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 2] met haar billen op zijn geslachtsdeel kwam te zitten;
3.
hij op 8 april 2007, te Nunspeet, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 8 april 2007, te Nunspeet, op of aan de openbare weg, de Hulstweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het stompen en schoppen en trappen van die [slachtoffer 3];
5.
hij op 8 april 2007, te Nunspeet, op of aan de openbare weg, de Hulstweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 4] en op de grond duwen van die [slachtoffer 4] en uit het slaan en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 4].
7. Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
8. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feiten 1 en 2, telkens
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
feit 3
mishandeling;
feiten 4 en 5, telkens
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een psychologisch rapport uitgebracht door mevrouw P.M.F. Brookhuis, gedateerd 6 juli 2007. Verdachte heeft tegenover Brookhuis ontkend dat hij het ten laste gelegde heeft begaan. Gelet hierop is Brookhuis onder voorbehoud nader ingegaan op een mogelijke relatie tussen de aanwezige stoornis en het ten laste gelegde. Met inachtneming van het gestelde voorbehoud heeft zij geconcludeerd dat te denken valt aan een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
De rechtbank ziet, gelet op de manier waarop de deskundige haar bevindingen heeft geformuleerd, geen aanleiding om haar conclusie dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is, bij de beoordeling te betrekken.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
10. Opleggen van straf en/of maatregel
10.1 De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar zal worden bevonden en zal worden veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij De Tender of een vergelijkbare instelling en met de bijzondere voorwaarde van een plaatsverbod met betrekking tot de Zandenplas te Nunspeet. De officier van justitie heeft ten aanzien van de bijzondere voorwaarden een proeftijd gevorderd van drie jaren.
10.2 De raadsvrouw verzoekt bij de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte first offender is en met het feit dat hij zijn baan als taxichauffeur is kwijtgeraakt als gevolg van het hem ten laste gelegde. Verder verzoekt zij een strafverlaging toe te passen gezien het tijdsverloop in de onderhavige zaak. Rekening houdend met het vorenstaande, verzoekt de raadsvrouw aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is bereid een werkstraf uit te voeren. Volgens de raadsvrouw is een verplicht reclasseringcontact gekoppeld aan een proeftijd, niet aangewezen. In dit verband heeft zij betoogd dat er vanaf september 2007 door de reclassering geen doelgerichte begeleidingsactiviteiten zijn ondernomen.
10.3 De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als volwassen man schuldig gemaakt aan strafbaar seksueel contact met twee minderjarige meisjes. Verdachte wist dat die meisjes pas elf jaar waren en heeft desondanks doelbewust lichamelijk contact met hen gezocht en hen op ontuchtige wijze betast. Verdachte heeft daarbij alleen aan zichzelf gedacht, want, zo heeft hij tegenover de politie verklaard, zijn gevoel was het belangrijkst. Dat beoordeelt de rechtbank als ernstig: te verwachten valt immers, en dat blijkt ook al wel uit de onderbouwing van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, dat de betreffende meisjes geruime tijd last zullen ondervinden van dit incident. De rechtbank rekent het verdachte verder aan dat hij ter terechtzitting geen enkel inzicht heeft betoond in het onjuiste van zijn handelen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een incidentele en vluchtige gebeurtenis. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat een eerdere zedenzaak tegen verdachte is geseponeerd. Voor zover de raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop, overweegt de rechtbank dat het niet ongebruikelijk is dat bij zedendelicten pas enkele jaren nadat het delict is begaan, aangifte wordt gedaan. Vaststaat dat in de onderhavige zaak in april 2006 aangifte is gedaan door respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank acht de termijn die sedertdien is verstreken niet dusdanig lang dat dit schending van artikel 6 van het EVRM zou opleveren en zij ziet geen aanleiding voor een strafvermindering op die grond.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte onnodig (veel) geweld heeft toegepast ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Verdachte heeft bij [slachtoffer 3] lichamelijk letsel (van enige omvang) veroorzaakt. Dat rekent de rechtbank verdachte aan. Van verdachte had mogen worden verwacht dat hij zijn handen had thuisgehouden en was weggelopen na te zijn uitgescholden door een jongeman. Later vormde verdachte met zijn zoon een overwicht tegenover [slachtoffer 3]. In plaats van tenslotte gehoor te geven aan de oproep van buurjongen [slachtoffer 4] om te stoppen met vechten, betrok hij [slachtoffer 4] in het gevecht.
10.4 Dit alles in aanmerking nemend, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank acht daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats met de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering, ook als dat behandeling inhoudt bij De Tender of een vergelijkbare instelling. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een plaatsverbod met betrekking tot de Zandenplas niet noodzakelijk.
11. Vordering tot schadevergoeding
11.1 De benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 900,-, vermeerderd met de wettelijke rente gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
11.2 De benadeelde partij [slachtoffer 2], [adres], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.351,-, vermeerderd met de wettelijke rente gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
11.3 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
11.4 De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet eenvoudig van aard zijn en dat de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partijen geleden psychische schade geen causaal verband heeft met de gepleegde delicten omdat sprake lijkt te zijn van een opstandige pubers, bij wie door frustraties en pesterijen dan wel door problemen in de thuissituatie het algeheel welbevinden (mede) negatief is beïnvloed.
11.5 Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijs¬middelen en hetgeen verder ter terecht¬zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen immateriële schade hebben geleden. De rechtbank acht voor beide benadeelde partijen een bedrag van € 900,-, vermeerderd met de wettelijke rente redelijk. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Met betrekking tot het meer gevorderde zal de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering omdat de vordering niet eenvoudig van aard is.
11.6 De benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 783,51, vermeerderd met de wettelijke rente gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde.
11.7 De benadeelde partij [slachtoffer 4], [adres], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.278,03, vermeerderd met de wettelijke rente gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde.
11.8 De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank omdat haar niet bekend is of en in hoeverre de vorderingen zijn toegewezen in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte].
11.9 Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 3] refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank, waarbij zij heeft opgemerkt dat de politierechter in de zaak van [medeverdachte] de vordering heeft toegewezen tot het gevorderde bedrag. Zij verzoekt de vordering van [slachtoffer 4] af te wijzen, gelet op de door haar gevraagde vrijspraak voor feit 5. Ten overvloede heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de politierechter in de zaak van [medeverdachte] aan [slachtoffer 4] een bedrag heeft toegewezen van € 831,94.
11.10 Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
11.11 Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 994,04. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- inkomensderving € 432,04
- broek € 60,--
- vest € 60,--
- oorbel € 20,--
- reiskosten € 22,--
- immateriële schade € 400,--
Ten aanzien van de inkomensderving merkt de rechtbank op dat uit de stukken niet blijkt of de uitkering die [slachtoffer 4] van het UWV heeft ontvangen per week of over de gehele periode is verstrekt. De rechtbank is er in de berekening van uitgegaan dat deze per week € 97,- heeft bedragen.
Met betrekking tot het meer gevorderde, te weten een vergoeding in verband met verlies van no-claim, zal de rechtbank [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering omdat de vordering niet eenvoudig van aard is. Niet duidelijk is of [slachtoffer 4] in de loop van het jaar meer kosten heeft gehad die op de no-claim in mindering (zouden) zijn gebracht.
12. Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 141, 247 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen door De Tender of een andere vergelijkbare instelling. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die hem door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2003 en vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil.
Benadeelde partij
1. [slachtoffer 1] (girorekeningnummer [nummer]) € 900,-.
2. [slachto[slachtoffer 2] (bankrekeningnummer [nummer]) € 900,-.
Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Benadeelde partij
1. [slachtoffer 1] € 900,- vervangende hechtenis 18 dagen.
2. [slachto[slachtoffer 2] € 900,- vervangende hechtenis 18 dagen.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2007 en vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil.
Benadeelde partij
1. [slachtoffer 3] (girorekeningnummer [nummer]) € 783,51.
2. [slachtoffer 4] (bankrekeningnummer [nummer]) € 994,04.
Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Benadeelde partij
1. [slachtoffer 3] € 783,51 vervangende hechtenis 15 dagen.
2. [slachtoffer 4] € 994,04 vervangende hechtenis 19 dagen.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Aldus gewezen door mrs. Roessingh-Bakels, voorzitter, Hödl en Schmitz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2008.
Mr. Schmitz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.