ECLI:NL:RBZUT:2008:BC4759

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91314 - KG ZA 08-21
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding inzake koopovereenkomst van springpaard Unasco

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 20 februari 2008 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Eurocommerce Promotie B.V. en [gedaagde familie]. Eurocommerce vorderde de terugbetaling van de koopsom van EUR 125.000,00 voor het springpaard Unasco, dat niet voldeed aan de verwachtingen na de aankoop. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Eurocommerce niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang voor de gevorderde terugbetaling. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagden, bestaande uit grootvader, vader en dochter van de gedaagde familie, niet als contractspartijen kunnen worden aangemerkt, en dat de dochter de enige contractspartij was. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Eurocommerce afgewezen, omdat de vordering niet voldoende onderbouwd was en het spoedeisend belang niet groot genoeg was om over de onzekerheden heen te stappen. Eurocommerce is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 1.070,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 91314 / KG ZA 08-21
Vonnis in kort geding van 20 februari 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EUROCOMMERCE PROMOTIE B.V.,
gevestigd te Gorssel, gemeente Lochem,
eiseres,
procureur mr. A.J. Zeyl,
advocaat mr. N.P.M. Haas te Enschede,
tegen
1.[dochter gedaagde familie],
wonende te [woonplaats],
2. [vader gedaagde familie],
en
3. [dochter gedaagde familie],
beiden wonende te [plaatsnaam], Bondsrepubliek Duitsland,
gedaagden,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. S.A. Wensing te Roden.
Partijen zullen hierna ook Eurocommerce respectievelijk grootvader [gedaagde familie] (gedaagde sub 1), vader [gedaagde familie] (gedaagde sub 2), dochter [gedaagde familie] (gedaagde sub 3) en [gedaagde familie] c.s. (gedaagden gezamenlijk) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van Eurocommerce,
- de pleitnota van [gedaagde familie] c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eurocommerce exploiteert een springpaardenstal in Lochem.
2.2. De heer [naam bedrijfsleider Eurocommerce]., bedrijfsleider bij Eurocommerce, heeft op enig moment belangstelling getoond voor het paard Unasco (hierna: het paard), dat door dochter [gedaagde familie] werd bereden.
2.3. Op 11 december 2007 hebben vader en dochter [gedaagde familie] met het paard een bezoek gebracht aan Eurocommerce. Tijdens dit bezoek hebben van de zijde van Eurocommerce de heren [naam stalruiter] (stalruiter), [naam bedrijfsleider en springruiter] (bedrijfsleider en internationaal springruiter), [springruiter] (internationaal springruiter) en [naam bedrijfsleider Eurocommerce]. het paard bezichtigd. Het paard is vervolgens bereden door de heer [naam stalruiter].
2.4. Door de goede prestaties van Unasco tijdens de demonstratie op 11 december 2007, heeft Eurocommerce [gedaagde familie] c.s. aangeboden het paard te kopen voor een bedrag van
EUR 125.000,00.
2.5. Voordat de koopsom betaald werd, heeft een veterinaire keuring van het paard plaatsgevonden op 17 december 2007. De dierenarts die de keuring verrichte, de heer [naam dierenarts], heeft Eurocommerce gemeld dat hij een wondje op een pees van het voorbeen had geconstateerd. Dit wondje was op 11 december 2007 niet geconstateerd, omdat het paard toen voortdurend beenkappen droeg. Voor de dierenarts was dit wondje geen reden om het paard af te keuren en negatief te adviseren, maar hij kon hierdoor geen gezondheidsverklaring afgeven.
2.6. Op 18 december 2007 hebben vader en dochter [gedaagde familie] het paard en de bijbehorende documenten bij Eurocommerce afgeleverd. Omdat Eurocommerce een factuur wenste, heeft de administratief medewerkster van Eurocommerce, mevrouw [naam medewerkster], een factuur opgesteld op naam van grootvader [gedaagde familie]. Voorts heeft vader [gedaagde familie] een bankrekeningnummer opgegeven waarop de koopsom gestort diende te worden. Vervolgens heeft Eurocommerce de koopsom door middel van overboeking per bank voldaan. Eurocommerce wist ter zitting nog niet te melden wie tot de bankrekening gerechtigd was.
2.7. Na aflevering van het paard hebben de medewerkers van Eurocommerce het paard bereden. Het paard heeft enkele dagen later deelgenomen aan een driedaags springconcours in een lage klasse.
2.8. Op 26 december 2007 heeft de heer [naam bedrijfsleider Eurocommerce]. telefonisch aan vader [gedaagde familie] medegedeeld dat het paard onaanvaardbaar slecht sprong en dat hij op korte termijn een gesprek wilde.
2.9. Op 27 december 2007 heeft bij Eurocommerce een gesprek plaatsgevonden tussen vader en dochter [gedaagde familie] enerzijds en de heren [naam bedrijfsleider en springruiter], [naam bedrijfsleider Eurocommerce]., [naam]. en [naam stalruiter] anderzijds.
2.10. Eurocommerce heeft op 27 december 2007 een brief naar grootvader [gedaagde familie] gestuurd met het verzoek deze voor akkoord te ondertekenen.
2.11. Gedaagden hebben geweigerd deze brief, houdende de bevestiging van de afspraak de koop op 31 januari 2008 terug te draaien, tenzij Eurocommerce voordien alsnog over het paard tevreden zou zijn, in ontvangst te nemen althans te ondertekenen.
3. Het geschil
3.1. Eurocommerce vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. primair:
Gedaagde sub 1, subsidiair gedaagde sub 2, meer subsidiair gedaagde sub 3 zal veroordelen om een bedrag van EUR 125.000,00 aan eiseres te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a subsidiair 6:119 BW, over de periode van 18 december 2007 tot aan het moment van terugbetaling, waarbij betaling dient plaats te vinden binnen vier dagen na dagtekening van het vonnis, alsmede gedaagde sub 1, subsidiair gedaagde sub 2, meer subsidiair gedaagde sub 3 zal veroordelen om het paard Unasco af te halen bij eiseres binnen twee dagen na terugbetaling van de koopsom, dit laatste op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,00 voor iedere dag dat daarmee na betekening van het vonnis in gebreke wordt gebleven;
subsidiair:
voor het geval dat de voorzieningenrechter oordeelt dat zijn bevoegdheid voortvloeit uit artikel 11 van de EEX-verordening en niet uit andere bepalingen van de EEX-verordening, gedaagde sub 1, subsidiair gedaagde sub 2, meer subsidiair gedaagde sub 3 zal veroordelen om een bedrag van EUR 125.000,00 aan eiseres te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a subsidiair 6:119 BW, over de periode van 18 december 2007 tot aan het moment van terugbetaling, waarbij betaling dient plaats te vinden binnen vier dagen na dagtekening van het vonnis en nadat eiseres een bankgarantie heeft doen stellen door een Nederlandse bank ten behoeve van de gedaagde die tot betaling wordt veroordeeld, dit tot voldoende zekerheid voor de terugbetaling van de ingevolge het vonnis te betalen som, in dier voege dat de betalingsverplichting van de bank uit hoofde van de bankgarantie zal worden gekoppeld aan een in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk oordeel, of een vaststellingsovereenkomst waaruit voortvloeit dat eiseres tot terugbetaling gehouden is, en in dier voege dat de bankgarantie zal komen te vervallen indien de veroordeelde gedaagde niet binnen twee maanden na dagtekening van het vonnis een bodemprocedure zal hebben ingeleid, alsmede gedaagde sub 1, subsidiair gedaagde sub 2, meer subsidiair gedaagde sub 3 zal veroordelen om het paard Unasco af te halen bij eiseres binnen twee dagen na terugbetaling van de koopsom, dit laatste op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,00 voor iedere dag dat daarmee na betekening van het vonnis in gebreke wordt gebleven, met dien verstande dat eiseres het vonnis alleen in Nederland mag executeren;
II gedaagden zal veroordelen in de kosten van het geding;
althans een in goede justitie te bepalen uitspraak zal doen.
3.2. [gedaagde familie] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn het erover eens dat Nederlands recht van toepassing is en dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter stoelt niet op de EEX-verordening, maar vloeit voort uit de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Gedaagde sub 1 is namelijk in dit arrondissement woonachtig en de gevorderde prestaties moeten in dit arrondissement plaatsvinden.
4.2. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor de vraag of toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding geïndiceerd is, moet volgens de Hoge Raad niet alleen worden onderzocht of het bestaan van een vordering van Eurocommerce op [gedaagde familie] c.s. voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden, welke meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van belangen van partijen dient mede te worden betrokken het risico van de onmogelijkheid van de terugbetaling door Eurocommerce van de toe te wijzen geldvordering. Terughoudendheid acht de Hoge Raad geboden.
4.3. Ten eerste dient beoordeeld te worden met welke partij Eurocommerce de koopovereenkomst heeft gesloten. Dit heeft immers ook gevolgen voor de vraag, wie gebonden kan worden door de beweerde latere ontbindingsovereenkomst van 27 december 2007. [gedaagde familie] c.s. heeft ontkend dat grootvader [gedaagde familie] contractspartij is. Volgens Eurocommerce heeft vader [gedaagde familie] gemeld dat grootvader [gedaagde familie] contractspartij was en dat de factuur op naam van grootvader [gedaagde familie] diende te worden gesteld, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat grootvader [gedaagde familie] contractspartij is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet gebleken is dat grootvader [gedaagde familie] enige bemoeienis heeft gehad bij het sluiten van de koopovereenkomst en dat evenmin is gesteld of gebleken dat hij vertegenwoordigd werd door vader of dochter [gedaagde familie]. Evenmin is gesteld dat door toedoen van grootvader [gedaagde familie] de onterechte schijn van bevoegde vertegenwoordiging is gewekt. Zelfs een “apparent authority” kan niet worden afgeleid uit het feit dat het paardenpaspoort op naam van grootvader [gedaagde familie] stond. Hieruit kan evenmin worden afgeleid dat grootvader [gedaagde familie] ten tijde van de verkoop aan Eurocommerce nog eigenaar was van het paard, te minder nu grootvader [gedaagde familie] schriftelijk heeft verklaard dat het paard aan dochter [gedaagde familie] toebehoorde en hij niets afwist van de verkoop van het paard en daaraan ter zitting heeft toegevoegd dat hij het paard al jaren geleden aan dochter [gedaagde familie] geschonken had. De voorzieningenrechter acht het derhalve onvoldoende aannemelijk dat grootvader [gedaagde familie] contractspartij is.
4.4. De voorzieningenrechter acht het evenmin aannemelijk dat vader [gedaagde familie] contractspartij is. Hij is wel aanwezig geweest bij de onderhandelingen en de levering van het paard, maar gezien de betwisting van [gedaagde familie] c.s. dat vader [gedaagde familie] contractspartij is en hun verklaring dat vader [gedaagde familie] als chauffeur met zijn dochter mee ging, omdat zij niet in het bezit was van een rijbewijs, is onvoldoende gebleken dat vader contractspartij is.
Alle gedaagden hebben verklaard dat dochter [gedaagde familie] contractspartij is. Daar komt bij dat door Eurocommerce niet is weersproken dat ten tijde van de levering van het paard de bankpas van dochter [gedaagde familie] is getoond en hiervan het rekeningnummer is overgenomen op de factuur, waarna Eurocommerce de koopsom heeft overgemaakt naar de rekening van dochter [gedaagde familie]. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat dochter [gedaagde familie] contractspartij is bij de koopovereenkomst. Alleen zij zou deze ook weer op 27 december 2007 kunnen ontbinden of dit door een vertegenwoordiger laten doen.
4.5. Eurocommerce heeft ten eerste aan haar vordering ten grondslag gelegd dat grootvader [gedaagde familie] (primair), vader [gedaagde familie] (subsidiair) en dochter [gedaagde familie] (meer subsidiair) de overeenkomst van 27 december 2007 dienen na te komen. Eurocommerce voert hiertoe aan dat partijen op voormelde datum zijn overeengekomen dat Eurocommerce het paard tot 31 januari 2008 in training zou houden en dat Eurocommerce in die periode zou bekijken of het paard alsnog bevredigende prestaties zou laten zien, zulks uitsluitend ter beoordeling van Eurocommerce. Indien het paard op 31 januari 2008 nog niet aan haar verwachting zou voldoen, dan zou de koopsom worden gerestitueerd en het paard teruggegeven. Daar het paard op 31 januari 2008 niet aan de verwachtingen voldeed, dient [gedaagde familie] c.s. de koopsom terug te betalen tegen afgifte van het paard, aldus Eurocommerce.
[gedaagde familie] c.s. heeft betwist dat voormelde overeenkomst tussen partijen is gesloten.
4.6. Met betrekking tot de door Eurocommerce gestelde overeenkomst van
27 december 2007 heeft Eurocommerce vier schriftelijke verklaringen van getuigen overgelegd. Aangezien de - in tegenstelling tot de mondelinge uitlatingen van sommigen hunner - taalkundig correcte redactie van deze verklaringen eensluidend is, de verklaringen niet onder ede zijn afgelegd en de getuigen - allen medewerker van Eurocommerce – ook nog niet door de rechter of [gedaagde familie] c.s. ondervraagd zijn, zoals in een voorlopig getuigenverhoor of bodemprocedure gebruikelijk is, moet met deze verklaringen uiterst omzichtig worden omgegaan. Zonder nader bewijs – waarvoor in deze procedure geen plaats is – acht de voorzieningenrechter het voorshands onvoldoende aannemelijk dat de door gedaagde gestelde overeenkomst is gesloten.
4.7. Eurocommerce heeft voorts aangevoerd dat nu de geleverde zaak niet beantwoordt aan de koopovereenkomst en aan de verwachtingen die Eurocommerce op grond van de koopovereenkomst mocht hebben, zij terecht de ontbinding van de overeenkomst heeft ingeroepen. Tevens stelt Eurocommerce dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, ten gevolge waarvan zij de vernietiging van de overeenkomst heeft ingeroepen. De voorzieningenrechter zou op een en ander vooruit kunnen lopen. Eurocommerce heeft voorts uitdrukkelijk overwogen dat zij zich in deze procedure niet op bedrog beroept. Eurocommerce heeft feitelijk aangevoerd dat het paard uitstekend presteerde tijdens de demonstratie op 11 december 2007, maar dat na de levering van het paard op 18 december 2007 de prestaties uitermate teleurstellend waren. Het paard sprong toen opeens onwillig en slecht. Voorts stelt Eurocommerce dat het paard niet gezond bleek te zijn, waarvoor zij verwijst naar twee door haar overgelegde verklaringen van dierenartsen. [gedaagde familie] c.s. heeft nagelaten Eurocommerce tijdens de demonstratie van het paard op 11 december 2007 mededeling te doen van de wond op de pees van het voorbeen, waarvan [gedaagde familie] c.s. volgens Eurocommerce op de hoogte was. Deze wond zou opzettelijk kunnen zijn toegebracht teneinde het paard bij een demonstratie met als doel pijnvermijding hoger te laten springen.
4.8. Met betrekking tot de wond aan het voorbeen van het paard oordeelt de voorzieningenrechter dat Eurocommerce niet weersproken heeft dat op de dag van de demonstratie haar eigen medewerkers de beenbeschermers bij het paard hebben omgedaan. Aan de zijde van Eurocommerce had derhalve op dat moment – vóór de aankoop - kunnen worden opgemerkt dat het paard een wond had op het voorbeen. Daar komt bij dat het paard vervolgens voorafgaande aan de levering, op 17 december 2007 is gekeurd door een dierenarts, die de wond op het voorbeen meldde. Eurocommerce heeft vervolgens niettemin besloten de koop door te laten gaan.
De voorzieningenrechter ziet voorts in de hoogte van de koopprijs onvoldoende aanwijzing voor de stelling van Eurocommerce dat het paard als toppaard werd verkocht, nu gedaagde heeft gesteld dat de koopprijs juist aan de lage kant was en voor de beoordeling van de verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van het paard een deskundige dient te worden ingeschakeld, waarvoor deze procedure geen plaats biedt.
De door Eurocommerce ingeschakelde dierenartsen hebben het paard onderzocht meerdere weken nadat de koopovereenkomst was gesloten. De dierenartsen hebben verklaard dat het riskant is het paard voor sportdoeleinden te gebruiken vanwege de peesblessure. Gedaagde heeft – onweersproken - aangevoerd dat Eurocommerce het paard desondanks al veel had laten springen. Hierdoor is volgens gedaagde de blessure mogelijk na de verkoop ernstiger geworden. Ook op dit punt kan de voorzieningenrechter op voorhand – zonder deskundigenoordeel – geen verantwoorde inschatting maken van het oordeel dat de bodemrechter –later oordelend – zal geven.
4.9. Eurocommerce stelt spoedeisend belang te hebben bij haar vordering. Zij voert hiertoe aan dat teruggave van het paard tegen terugbetaling van de koopsom voorkomt dat Eurocommerce het paard nog langer op stal zal moeten houden met alle kosten van dien en met het risico op ziekte, letsel of andere complicaties bij het paard. Voorts heeft Eurocommerce verklaard spoedeisend belang te hebben bij haar vordering, omdat zij niet het risico wil lopen dat [gedaagde familie] c.s. niet in staat zal zijn tot terugbetaling van de koopsom.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het onomstreden is dat Eurocommerce een kapitaalkrachtige onderneming is met tientallen paarden. Eurocommerce heeft erkend dat zij de stallingskosten zonder probleem kan dragen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het risico dat het paard iets overkomt in de tijd dat het bij Eurocommerce gestald is, kan worden ondervangen door het paard terug te geven aan [gedaagde familie] c.s., waarbij Eurocommerce zekerheid kan verkrijgen door het leggen van conservatoir beslag. Het restitutierisico dat het gevolg is van een eventuele eenzijdige teruggave van het paard is hiermee eveneens te ondervangen. Op grond van het vorenstaande acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van Eurocommerce bij haar vordering niet groot genoeg om over de in rechtsoverwegingen 4.6. en 4.8. opgesomde onzekerheden heen te stappen.
4.10. Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestaan en de omvang van de vordering niet voldoende aannemelijk zijn voor toewijzing van een geldvordering, waarvan het spoedeisend belang ook niet recht duidelijk is geworden. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.11. Eurocommerce zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde familie] c.s. worden begroot op:
- vast recht EUR 254,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.070,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op EUR 1.070,00;
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2008.