ECLI:NL:RBZUT:2008:BC3565

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
68887/HAZA 05-349
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in een geschil over een samenwerkingsovereenkomst en leveringen van goederen

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], een geldbedrag van meer dan 260.000 euro van de gedaagde, die tevens in reconventie betaling vorderde voor geleverde goederen. De rechtbank Zutphen, zittende in enkelvoudige kamer, heeft op 6 februari 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers in conventie en de vordering van de gedaagde in reconventie afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor het bestaan van een samenwerkingsovereenkomst met de gedaagde, ondanks dat er getuigenverklaringen waren die de intentie tot samenwerking bevestigden. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete afspraken waren gemaakt en dat de getuigen niet stellig konden verklaren over de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst. De gedaagde heeft ook niet kunnen bewijzen dat er een overeenkomst was met betrekking tot de leveringen van goederen. De rechtbank bepaalde dat beide partijen hun eigen proceskosten moesten dragen, gezien het feit dat beide partijen in het ongelijk zijn gesteld. Dit vonnis volgt op een eerder tussenvonnis en meerdere getuigenverhoren die de context van de zaak verduidelijkten.

Uitspraak

Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 68887/HAZA 05-349
Uitspraak: 6 februari 2008
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Barneveld,
eiser in conventie,
2. [eiser 2],
wonende te Hengelo,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
3. [eiser 3],
wonende te Hengelo,
eiseres in conventie,
procureur mr. A. Schrik,
advocaat mr. R.A. Wolleswinkel te Barneveld,
tegen
[gedaagde],
wonende te Ruurlo,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. F. Leemans,
advocaat mr. H.G. Hilgevoord te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] (gezamenlijk: [eisers c.s.]) respectievelijk [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 mei 2006
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 september 2006
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 januari 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 26 maart 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 juli 2007
- de conclusie na enquête in conventie tevens akte overlegging producties
- de antwoordconclusie na enquête in conventie
- de conclusie na enquête in reconventie met producties zijdens [gedaagde]
- de antwoordconclusie na enquête in reconventie
- de akte uitlating producties zijdens [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
In conventie:
2.1. De rechtbank volhardt bij hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist. Bij dat vonnis werd [eisers c.s.] belast met het bewijs van zijn stellingen dat:
1. [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] enerzijds en [gedaagde] anderzijds een samenwerkingsovereenkomst met elkaar hebben gesloten met betrekking tot de exploitatie van het door [eiser 2] ontwikkelde geneesmiddel ten behoeve van paarden, en dat daarbij is afgesproken dat:
a. [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] ieder voor 30% en [gedaagde] voor 10% zou delen in winst dan wel verlies van het samenwerkingsverband,
b. dat [gedaagde] de declaraties voor de geleverde medicijnen zou verzorgen en dat betaling diende plaats te vinden op de rekening van de door [gedaagde] geëxploiteerde [bedrijf gedaagde],
c. [gedaagde] de inkopen zou declareren bij Eurobase en dat Eurobase die kosten zou voorschieten aan het samenwerkingsverband,
d. in het kader van de vaststelling van de winst en of het verlies van het samenwerkingsverband de door [eiser 2] gewerkte uren tegen een vergoeding van
€ 160,-- (inclusief BTW) per uur en de door [eiser 2] gereden kilometers tegen een vergoeding van € 0,51 per kilometer als kostenpost in aanmerking worden genomen
2. [eiser 2] ten behoeve het samenwerkingsverband 5460 uren heeft gewerkt,
3. [eiser 2] ten behoeve van de samenwerking 62324 kilometer heeft gereden,
4. [eiser 2] € 5.000,-- aan administratie- en telefoonkosten ten behoeve van het samenwerkingsverband heeft gemaakt,
5. [eiser 2] een door hem van [gedaagde] geleend bedrag van € 20.000,-- uitsluitend heeft aangewend ten behoeve van het samenwerkingsverband, anders dan ter zake van de bestrijding van hiervoor sub 3 en 4 bedoelde kosten.
2.2. [eisers c.s.] heeft daartoe naast [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] als partijgetuigen, en de heren [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5] en [gedaagde] doen horen.
2.3. [eiser 2], als getuige gehoord, verklaart dat in juni 2002 bij [eiser 1] thuis een bespreking heeft plaatsgevonden waarbij [gedaagde] aanwezig was. Toen is tussen [eiser 1], [eiser 2], en [eiser 3] aan de ene kant en [gedaagde] aan de andere kant de intentie uitgesproken om een samenwerkingsverband aan te gaan, waarbij de aandelenverhouding 30/30/30/10 is afgesproken. Het was de bedoeling het samenwerkingsverband te formaliseren in een bestaande vennootschap van [eiser 1], LAP B.V. De intentie om de samenwerking vast te leggen in de BV is niet geconcretiseerd.
[eiser 1] verklaart als getuige dat hij het eens is met de verklaring van [eiser 2]. Het was de bedoeling dat het samenwerkingsverband in de B.V. geformaliseerd zou worden. De afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd.
[eiser 3] was, zoals zij als getuige verklaart, aanwezig bij de vergadering in juni 2002. Zij verklaart dat tijdens het overleg de verdeling van 30/30/30/10 tot stand gekomen is.
Getuige [naam 1] verklaart dat er voor hem een samenwerkingsverband was. Hij dacht dat [gedaagde] deel uitmaakte van het samenwerkingsverband. Hij is niet op de hoogte van de afspraken met [gedaagde].
[naam 2] verklaart dat hij de vinding van [eiser 2] interessant vond, en dat hij naast contacten met [eiser 2] ook contacten heeft gehad met andere mensen die bij het project betrokken waren. Hij veronderstelde dat sprake was van een soort samenwerkingsverband. Getuige [naam 3] verklaart niets over het samenwerkingsverband. Hij verklaart wel over de samenwerking tussen [eiser 2] en [gedaagde]. Ook getuige [naam 4] verklaart alleen over de samenwerking tussen [eiser 2] en [gedaagde]. Ten slotte verklaart getuige [naam 5] eveneens alleen over de samenwerking tussen [eiser 2] en [gedaagde].
2.4. Vooropgesteld wordt dat [eisers c.s.] aan de vorderingen een samenwerkingsverband ten grondslag heeft gelegd tussen [eisers c.s.] en [gedaagde], hetgeen impliceert dat al deze partijen een overeenkomst zijn aangegaan met afspraken over wederzijdse rechten en verplichtingen. Het bewijs van dat samenwerkingsverband is niet geleverd.
Geen der partijgetuigen verklaart stellig over het tot stand gekomen zijn van de samenwerkingsovereenkomst en het daaruit voortvloeiende samenwerkingsverband, immers zij verklaren niet meer dan dat de intentie heeft bestaan om tot een samenwerkingsverband te komen. Over concrete afspraken wordt evenmin verklaard. Alleen volgens [eiser 2] en [eiser 3] zou de gestelde verdeling zijn afgesproken, maar [eiser 1] verklaart als getuige in het geheel niet over de afgesproken verdeling. De overige van de zijde van [eisers c.s.] gehoorde getuigen verklaren niet meer dan dat naar hun perceptie sprake was van een samenwerkingsverband en dan nog in de meeste gevallen tussen [eiser 2] en [gedaagde], waarbij zij niets verklaren over [eiser 1] en [eiser 3]. [gedaagde] zelf, tenslotte, verklaart dat hij alleen een samenwerkingsverband gehad heeft met [eiser 2], zonder verdeling van verlies of winst, en niet met [eiser 1] en [eiser 3].
2.5. Nu het bewijs van de samenwerkingsovereenkomst niet geleverd is behoeven de overige bewijsopdrachten, die immers voortvloeien uit het gestelde, maar naar thans blijkt niet bewezen, samenwerkingsverband, geen bespreking.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eisers c.s.] zullen worden afgewezen.
In reconventie
2.6. Bij meergenoemd vonnis is [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat
a. [eiser 2] hem eind augustus 2003 opdracht heeft gegeven tot de productie van 2500 units, bestaande uit SRE, te weten 5 x 2500 componenten en daarnaast Mix 4 voor 2500 units en in mindere mate Mix 1 voor 800 units,
b. [eiser 2] hem op 18 september 2003 opdracht heeft gegeven tot de inkoop van grondstoffen voor SRE en Mix 4 voor een extra buffer van 2500 units,
c. hij de onder a. bedoelde productie alsmede de onder b. bedoelde inkoop heeft verzorgd,
d. hij aan [eiser 2] de hiervoor onder 5.2 vermelde facturen heeft verzonden,
2.7. [gedaagde] verklaart als partijgetuige dat met betrekking tot de twee opdrachten niets op papier is gezet. Naar aanleiding van een reis van [naam 1] naar Jordanië heeft [eiser 2] hem opdracht gegeven voor de productie van 2500 units. Met betrekking tot de eerste partij is door [gedaagde] in augustus 2003 een offerte gevraagd.
Tijdens een bespreking ten huize van [eiser 2] op 18 september 2003 heeft [eiser 2] hem vervolgens opdracht verstrekt tot de productie van een extra buffer van 2500 units. Naar aanleiding van beide opdrachten heeft hij telkens offerte gevraagd aan Micros voor de capsulering van de units. De eerste partij is eind december 2003 geleverd en de tweede op 14 januari 2004.
2.8. Getuige [eiser 3] verklaart dat haar niets bekend is van wat er in augustus gebeurd is. Zij verklaart dat zij bij een aantal besprekingen is geweest waarin gesproken is over grote aantallen. Zij kan zich nog herinneren dat gezegd is dat de rem er een beetje op moest. Ook [naam 1] was volgens haar heel voorzichtig. Van een opdracht die vóór de bespreking van 18 september 2003 gegeven zou zijn weet zij niets.
Getuige [eiser 2] verklaart ten aanzien van de eerste opdracht dat niet juist kan zijn hetgeen [gedaagde] heeft verklaard over de reis van [naam 1] naar Jordanië. Hij verklaart dat [naam 1] pas in oktober naar Jordanië is gegaan. Hij is wel eind augustus in de [bedrijf gedaagde] van [gedaagde] geweest, maar heeft toen geen opdracht gegeven.
Getuige [naam 2] verklaart dat de bestellingen bij [gedaagde] vanaf augustus/september 2003 via hem liepen. Hij werd pas geconfronteerd met de gestelde bestellingen toen hij de facturen van [gedaagde] ontving. Hij heeft die opdracht niet gegeven. Hij heeft van [gedaagde] nooit antwoord gehad op zijn vraag welke grondstoffen en welke chargenummers hij geleverd heeft gekregen. Er was geen sprake van een vermindering van 2500 units naar 850 units. Het aantal van 850 betrof halffabricaten die voordien al besteld waren. Het kan zijn dat 18 september 2003 een van de besprekingen bij [eiser 2] thuis plaatsvond en hij herinnert zich dat hij bij een bespreking was waarbij [eiser 2], [gedaagde], [naam 6] en [naam 1] aanwezig waren. Het product was nog niet marktgereed en het was dat zelfs niet eind 2004 begin 2005. Op het moment van een grote bestelling moet alles gereed zijn, het onderzoek, marktonderzoek, de promotie, het verkoopapparaat en dat alles was er nog lang niet.
Getuige [naam 1] verklaart dat hij in het geheel niet op de hoogte is van eventuele aantallen. Wel heeft hij tegen [eiser 2] gezegd dat begin 2004 een grote voorraad op de plank zou moeten liggen gelet op de bekende resultaten in september 2003.
2.9. Met betrekking tot de eerste bestelling in augustus 2003 verklaart partijgetuige [gedaagde] dat hij in augustus een offerte heeft gevraagd bij Micros. Die omstandigheid, gevoegd bij het feit dat [eiser 2] heeft verklaard dat hij toen bij [gedaagde] in de [bedrijf gedaagde] is geweest, zou volgens [gedaagde] het bewijs leveren dat [eiser 2] opdracht heeft gegeven tot bestelling van 2500 units in augustus. Dit echter is onvoldoende. Met betrekking tot de gestelde eerste bestelling heeft geen der andere getuigen een bevestigende verklaring afgelegd en het enkele feit dat [gedaagde] offerte heeft gevraagd bij Micros kan evenmin tot het oordeel leiden dat het bewijs is geleverd. Dit nog los van de onduidelijkheid over de aanleiding voor deze bestelling, nu [gedaagde] aangeeft dat de bestelling is gedaan naar aanleiding van het bezoek van [naam 1] aan Jordanië, terwijl [eiser 2] verklaart dat dit bezoek pas ná augustus 2003, namelijk in oktober 2003, heeft plaatsgehad, zodat ook voor de door [gedaagde] gestelde aanleiding voor de bestelling geen bevestiging bestaat.
2.10 Ook het bewijs betreffende de tweede bestelling is door [gedaagde] niet geleverd.
[gedaagde] verklaart hier als getuige over dat de opdracht daartoe door [eiser 2] is verstrekt op 18 september 2003, bij de bespreking ten huize van [eiser 2]. [eiser 2] zei toen, volgens [gedaagde], dat 2500 units gereed gemaakt moesten worden, die als extra buffer zouden dienen. Ook heeft [eiser 2] toen uitdrukkelijk gezegd dat [gedaagde] problemen moest voorkomen, aldus [gedaagde] in zijn verklaring.
Hier tegenover staat de verklaring van [eiser 2], die als getuige verklaart dat hij alleen aan [gedaagde] gevraagd heeft of er voldoende grondstoffen aanwezig zouden zijn om een extra vraag te kunnen opvangen. Ook verklaart hij dat hij gevraagd heeft of er problemen verwacht konden worden als in januari, na afsluiting van de onderzoeken, een spin-off zou volgen. [gedaagde] heeft, volgens de verklaring van [eiser 2], daarop geantwoord dat hij niet dacht dat er problemen zouden komen en dat er tegen die tijd voldoende voorraad zou zijn.
2.11 De andere aanwezigen bij het gesprek op 18 september 2003 waren, volgens [gedaagde] in zijn verklaring: [eiser 3], Van der Sluis, van der Holst en [naam 6]. [naam 6] is niet als getuige gehoord, de drie anderen wel. Geen van hen bevestigt de stellingen van [gedaagde].
[eiser 3] heeft, als getuige, verklaard dat toen de verwachting van [eiser 2] besproken is dat begin januari een groot aantal supplementen nodig zou zijn, waarna [gedaagde] opperde dat hij die hoeveelheden moest inkopen, maar [naam 1] zei dat dat niet nodig was, omdat niet alles in januari nodig was en het tezijnertijd bekeken zou worden. Een aantal van 2500 kan zij zich niet herinneren, alleen ‘een groot aantal’.
[naam 2] verklaart hierover zoals hierboven aangegeven, namelijk dat het product nog niet marktgereed was. Verder verklaart hij dat gesproken is over de vraag wat er zou gebeuren wanneer er een hausse zou komen in de vraag naar het product en dat daarover is gespiegeld, waarbij [gedaagde] gezegd heeft dat hij zou bekijken hoe het zat met de productie in geval van een hausse. Het getal van 2500 zegt hem niets, het getal van 850 alleen in verband met halffabricaten die al voor die tijd waren gemaakt in opdracht van [eiser 2] en in oktober/november zijn teruggestuurd.
[naam 1] verklaart als getuige dat er in september 2003 enige zorg was over voldoende voorraad en dat zekerheid daarover eerst eind december verkregen kon worden, toen de definitieve resultaten van de onderzoeken bekend werden. In zijn aanwezigheid is niet over aantallen gesproken. Hij is er wel bij geweest toen [eiser 2] zei dat er voldoende voorraad op de plank moest zijn.
Nu [gedaagde] het hem opgedragen bewijs, genoemd onder 2.6 onder a en b niet heeft geleverd, kan het bewijs van de onderdelen c en d buiten beschouwing blijven. De vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen.
In conventie en in reconventie:
Nu beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
De beslissing
de rechtbank:
In conventie:
Wijst de vorderingen af
In reconventie:
Wijst de vordering af
In conventie en in reconventie:
Bepaalt dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2008.