RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/802070-06 en 07/440098-06 (tul)
Uitspraak d.d.: 29 januari 2008
tegenspraak/ dip/onip
[verdachte],
geboren te [plaats 1986],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 mei 2007 en 15 januari 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2006 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van
het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer]
bewusteloos op de grond lag (met kracht) een trap en/of schop tegen/op het
hoofd en/of de nek heeft geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2006 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag (met kracht) een
trap en/of schop op/tegen het hoofd en/of de nek heeft gegeven, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2006 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk
mishandelend [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen
het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (met
kracht) terwijl die [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag in/op tegen het hoofd
en/of nek heeft geschopt en/of getrapt waardoor deze letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde gevorderd, waarbij hij heeft aangegeven van mening te zijn dat er geen sprake was van een noodweersituatie.
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde dient verdachte te worden ontslagen van rechtsvervolging, aangezien sprake was van noodweer, dan wel noodweer-exces.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Weliswaar hebben enkele getuigen verklaard dat de verdachte het roerloos op de straat liggende slachtoffer heeft geschopt, maar daar staat het volgende tegenover. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend het slachtoffer te hebben geschopt/getrapt. Ter terechtzitting van 25 mei 2007 heeft hij verklaard na het geven van de klappen over het slachtoffer heen te zijn gesprongen om weg te komen. Hij weet zeker dat hij het slachtoffer daarbij niet heeft geraakt. De getuige [getuige 1] heeft op de terechtzitting van 25 mei 2007 eveneens verklaard dat verdachte na het geven van de klappen over het slachtoffer heen is gesprongen. Daarnaast zijn er de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bij de rechter-commissaris. Deze getuigen, die zeer dichtbij het incident stonden en beiden hebben aangegeven geen reden te hebben om verdachte in bescherming te nemen, hebben verklaard niet te hebben gezien dat verdachte het slachtoffer heeft geschopt ([getuige 2]) respectievelijk er honderd procent zeker van te zijn dat verdachte het op de straat liggende slachtoffer niet heeft getrapt ([getuige 3]).
Bij deze stand van zaken komt aan verdachte minstgenomen het voordeel van de twijfel toe en dient hij van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 27 augustus 2006 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk
mishandelend [slachtoffer] (met kracht) meermalen, tegen
het hoofd heeft geslagen en/of gestompt waardoor deze letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden.
Motivering bewezenverklaring
Deze bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 25 mei 2007 en de verklaring van de getuige [getuige 1] op de terechtzitting van 25 mei 2007, alsmede op de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bij de rechter-commissaris.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Beroep op noodweer; strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Door en namens verdachte is aangevoerd dat ten aanzien van het ten laste gelegde is gehandeld uit noodweer. Hiertoe is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het slachtoffer ([slachtoffer]) begon met provoceren, duwen en achtervolgen van verdachte. Verdachte heeft een aantal keren gepoogd weg te lopen, maar [slachtoffer] bleef de confrontatie opzoeken. Verdachte werd vervolgens geduwd door [slachtoffer] en ook wilde [slachtoffer] hem slaan. Om verdachte en [slachtoffer] heen stonden omstanders en vrienden van [slachtoffer], waardoor verdachte geen kant op kon. Hij was angstig en genoodzaakt zich te verdedigen tegen (mogelijke) verdere agressie tegen zijn persoon.
De rechtbank verwerpt het verweer. Naar haar oordeel is namelijk niet aannemelijk geworden, dat verdachte in een situatie verkeerde waarin hij moest vrezen voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waaraan hij zich niet kon onttrekken. Blijkens de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bij de rechter-commissaris waren er mensen aanwezig die doende waren verdachte en [slachtoffer] uit elkaar te houden. Verdachte heeft zelf verklaard dat [slachtoffer] na zijn eerste provocatie door anderen werd vastgehouden (bladzijde 49-52). Van die groep ging dan ook geen serieuze dreiging uit. Verdachte had weg kunnen lopen. Verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting van 25 mei 2007 verklaard dat hij steeds van [slachtoffer] weg is gelopen. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer] toch naar verdachte toe en probeerde hem te slaan. Hij raakte verdachte echter niet. Verdachte heeft hem toen twee klappen gegeven, “omdat hij het zat was”, aldus verdachte. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte veeleer heeft geslagen uit irritatie over het handelen van [slachtoffer] dan uit angst. De rechtbank houdt verdachte aan die verklaring.
Het bewezene levert op het misdrijf:
Meer subsidiair: mishandeling
Beroep op noodweer(-exces); strafbaarheid van verdachte
Nu naar het oordeel van de rechtbank, zoals hierboven overwogen, van een noodweersituatie geen sprake is geweest, kan het namens verdachte subsidiair gedane beroep op noodweer-exces, alleen al daarom niet slagen.
Over de persoon van verdachte is een rapport gedateerd 23 maart 2007 opgemaakt door C.J.F. Kemperman, zenuwarts. In dit rapport wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
De HCR-20 geeft een lage tot matige recidivekans aan. Verdachte is een rustige, wat sociaal teruggetrokken jongeman. Er is een verhoogde sensatiezucht aanwezig. Er valt enige emotionele koudheid op. Egocentrisme en gebrek aan empathie waren aanwezig. Verdachte rechtvaardigt het eigen gedrag.
Er is geen sprake van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Behandeling is dus niet aan de orde. Een agressieregulatiecursus bij een bewezenverklaring bij een voorwaardelijk strafdeel zou gewenst zijn maar betrokkene en de reclassering zien daar niet veel in.
Met de conclusie van dit rapport, te weten dat geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze over.
Verdachte is terzake van het bewezenverklaarde strafbaar, nu ook overigens niet is gebleken van gronden die zijn strafbaarheid zouden uitsluiten.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en verdachte terzake het meer subsidiair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van één maand gevangenisstraf, aan verdachte voorwaardelijk opgelegd bij na te melden vonnis van de politierechter te Zwolle.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, met afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, dan wel, subsidiair, dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging, met afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens een nachtelijke ruzie twee vuistslagen tegen het hoofd van het slachtoffer gegeven, waarbij vooral de tweede vuistslag zo hard aangekomen is dat het slachtoffer gestrekt neerging en roerloos bleef liggen. Hoewel verdachte werd geprovoceerd door het slachtoffer had verdachte zich dienen te onthouden van het gebruiken van geweld en zich van het slachtoffer moeten distantiëren. Dergelijke ruzies op straat zorgen voor een gevoel van onveiligheid bij andere aanwezigen op straat en bij mensen die er later over horen. Verder komt uit de justitiële documentatie van verdachte naar voren dat hij reeds eerder is veroordeeld voor een misdrijf met een geweldscomponent, te weten een straatroof. Hiervan liep hij ten tijde van het plegen van het huidige delict nog in de proeftijd.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist, nu zij in de geëiste straf onvoldoende het eigen aandeel van het slachtoffer tot uitdrukking vindt komen. Het slachtoffer heeft door zijn provocatieve handelen ook een eigen aandeel in het gebeurde.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie van 19 januari 2007 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Zwolle van 26 juli 2006 (parketnummer 07/440098-06)) voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van één maand van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf kan worden gelast.
Echter: op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde en het bewezenverklaarde feit ter terechtzitting is gebleken, zal de rechtbank in plaats daarvan een taakstraf, voor het hierna te vermelden aantal uren gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 27 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende zestig uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Gelast - in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zwolle van 26 juli 2006:
een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van zestig uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van dertig dagen.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Roessingh-Bakels en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Boksem, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2008.