RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 07/2173, 07/2174, 07/2206 en 07/2207
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
Carwash De Achterhoek B.V.
te Doetinchem,
verzoekster/eiseres, hierna: eiseres 1,
Berkro Apeldoorn B.V.
te Apeldoorn,
verzoekster/eiseres, hierna: eiseres 2,
de raad van de gemeente Doetinchem
verweerder.
1. Feiten en procesverloop
Op 18 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem (hierna: het college) in ‘de Weekkrant Oostgelders Vizier’ kennis gegeven van het voornemen van verweerder het parkeerterrein Erdbrinkplein en het voormalige busstation aan de Hofstraat op een nader te bepalen datum in het najaar aan de openbaarheid te onttrekken. Daarbij is aangegeven dat het ontwerpbesluit, de tekeningen en de tekst van de advertentie met ingang van woensdag 18 juli 2007 vier weken ter inzage liggen in de gemeentewinkel en dat belanghebbenden tot en met woensdag 15 augustus 2007 bij verweerder hun gemotiveerde zienswijze tegen dit voornemen naar voren kunnen brengen.
Eiseres 1 heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 14 augustus 2007.
In zijn vergadering van 27 september 2007 heeft verweerder vervolgens besloten het parkeerterrein Erdbrinkplein en het voormalig busstation aan de Hofstraat op een nader door het college te bepalen datum aan de openbaarheid te onttrekken. Op 7 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders dit besluit bekend gemaakt door publicatie in voormelde weekkrant. Daarbij is vermeld dat de datum van onttrekking is vastgesteld op
1 november 2007.
Eiseressen hebben beroep ingesteld bij de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 9 januari 2008, waar voor eiseres 1 is verschenen [naam], bijgestaan door J.N.J.B. Horak, en voor eiseres 2 [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G.P. Derks en L.A.H.G. Everdij, beiden ambtenaren van de gemeente.
2.1. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3:4 (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure).
Op basis van de publicatie vermeld onder 1 stelt de voorzieningenrechter met verweerder vast dat de periode gedurende welke het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen en de gepubliceerde termijn voor belanghebbenden om zienswijzen naar voren te brengen, in afwijking van (het van afdeling 3.4 deel uitmakende) artikel 3:16 van de Awb, vier in plaats van zes weken heeft bedragen.
Anders dan verweerder ziet de voorzieningenrechter in enkel deze omstandigheid geen grond gelegen voor het oordeel dat artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in dit geval toepassing zou missen en dat geen rechtstreeks beroep op de rechtbank openstond. De voorzieningenrechter acht de bedoelde omstandigheid onvoldoende voor de conclusie dat verweerder het bestreden besluit niet feitelijk heeft voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Gesteld noch gebleken is dat de openbare kennisgeving niet overeenkomstig afdeling 3.4 heeft plaatsgevonden en dat het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken niet daadwerkelijk ter inzage heeft gelegen. In de openbare kennisgeving is voorts de mogelijkheid van het indienen van zienswijzen vermeld. In voorkomend geval bestaat voor belanghebbenden die door het bedoelde gebrek zijn getroffen, de mogelijkheid om dit in een eventuele beroepsprocedure aan de orde te stellen, bijvoorbeeld in verband met het bepaalde in artikel 3:16, derde lid van de Awb.
2.3. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiseres 2 in haar beroep kan worden ontvangen. Onder verwijzing naar hetgeen de voorzieningenrechter in verband met het bepaalde in artikel 1:2 van de Awb heeft overwogen in zijn uitspraak van heden in de procedures van eiseres 2 met de registratienummers 07/2107 en 07/2108, wordt die vraag ontkennend beantwoord. Het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb en de vraag of het eiseres 2 kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht, kan daarom verder onbesproken blijven.
Eiseres 2 is niet-ontvankelijk in haar beroep. Er is daarom geen plaats voor toewijzing van haar verzoek om een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
2.4. Ingevolge artikel 9 van de Wegenverkeerswet kan een weg die niet door het Rijk, provincie of waterschap wordt onderhouden aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan in het algemeen slechts tot onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer worden overgegaan, indien daarvoor overwegende redenen bestaan en het algemeen belang zich daartegen niet verzet.
Verweerder heeft aan de onttrekking aan het openbaar verkeer van het parkeerterrein Erdbrinkplein en het voormalige busstation aan de Hofstraat ten grondslag gelegd, dat de onttrekking noodzakelijk is om de herontwikkeling van dit terrein c.q. de voorgenomen bouw van de nieuwe schouwburg en een parkeergarage en woningbouw (een en ander in het kader van de ontwikkeling van het zogeheten Lookwartier) mogelijk te maken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan gelet op de jurisprudentie van de Afdeling deze voorgenomen ontwikkeling als een gewichtige reden tot wegonttrekking worden aangemerkt.
2.5. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
16 januari 1998, H01970019, LJN AP6807) is het treffen van verkeersmaatregelen, zoals een wegonttrekking, een normale maatschappelijke ontwikkeling, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en kunnen de nadelige gevolgen van dergelijke maatregelen dan ook in beginsel voor rekening van de betrokkenen worden gelaten. Er kunnen zich evenwel feiten en/of omstandigheden voordoen, waardoor een individueel belang door een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen, dat het eruit voortvloeiende nadeel niet althans niet geheel voor rekening van de betrokkene gelaten mag worden.
Van belang in dit verband is dat eiseres 1 al in de zienswijze naar voren heeft gebracht dat het aan de openbaarheid onttrekken van het parkeerterrein Erdbrinkplein haar ernstige schade zal berokkenen omdat veel klanten die dit parkeerterrein benutten ook gebruik maken van haar autowascentrum. In de procedure heeft eiseres dit aldus nader toegelicht, dat het autowascentrum voor wat betreft de ligging feitelijk in hoofdzaak is gericht op het Erdbrinkplein en dat het bedrijf het naast de vaste klanten vooral van impulsaankopen (wassingen) moet hebben, dat wil zeggen van parkeerders op het Erdbrinkplein die ter plaatse besluiten hun auto bij eiseres 1 te (laten) wassen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit in het geheel niet is ingegaan op deze stelling van eiseres 1. Dat terwijl gezien de aangehaalde jurisprudentie niet op voorhand gezegd kan worden dat deze stelling geen relevantie heeft. Daarbij kan worden aangetekend dat verweerder ter zitting heeft erkend dat als gevolg van het bestreden besluit voor eiseres impulswassingen zullen vervallen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder dan ook ten onrechte zonder meer aan deze negatieve gevolgen voorbij gegaan en is aldus in onvoldoende mate recht gedaan aan de bij de onttrekking betrokken belangen van eiseres 1. Verweerder had nader stil dienen te staan bij het vervallen van impulswassingen en, gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie, bij de vraag of het belang van eiseres 1 door de wegonttrekking zodanig zwaar wordt getroffen, dat het eruit voortvloeiende nadeel niet of niet geheel voor haar rekening gelaten mag worden en er aanleiding is voor het toekennen van nadeelcompensatie.
De overige door eiseres 1 naar voren gebrachte bezwaren, onder meer gericht tegen de voorgenomen woningbouw en tegen een (volgens eiseres 1) voorgenomen wijze van verkeersafwikkeling, kunnen hierbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen rol spelen. Deze bezwaren hebben immers geen betrekking op het bestreden besluit maar op nog te realiseren besluitvorming waartegen pas dan rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
2.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en op grond daarvan en wegens ontbreken van een toereikende motivering moet worden vernietigd. Het beroep van eiseres 1 is daarom gegrond.
Gelet op de redenen die daaraan ten grondslag zijn gelegd, kan de onttrekking aan het openbaar verkeer van het parkeerterrein Erdbrinkplein en het voormalige busstation aan de Hofstraat als zodanig naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter wel standhouden. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat het in aanmerking te nemen belang van eiseres 1 (het wegvallen van impulswassingen) niet zodanig is dat het aan de onttrekking in de weg kan staan en dat aan dit belang in voldoende mate recht kan worden gedaan door het eventueel toekennen van nadeelcompensatie.
De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, voor zover daarbij is besloten het parkeerterrein Erdbrinkplein en het voormalige busstation aan de Hofstraat aan de openbaarheid te onttrekken.
Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal verweerder worden opdragen een nader besluit te nemen omtrent mogelijk aan eiseres 1 toe te kennen nadeelcompensatie, een en ander met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Er is gezien het voorgaande geen plaats voor toewijzing van het verzoek van eiseres 1 om een voorlopige voorziening.
2.7. Niet is gebleken dat eiseres 1 proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal verweerder gezien hetgeen is overwogen het in de beroepsprocedure betaalde griffierecht aan eiseres 1 dienen te vergoeden.
2.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
in de hoofdzaken:
- verklaart het beroep van eiseres 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiseres 1 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, voor zover daarbij is besloten het parkeerterrein Erdbrinkplein en het voormalige busstation aan de Hofstraat aan de openbaarheid te onttrekken;
- draagt verweerder op een nader besluit te nemen omtrent mogelijk aan eiseres 1 toe te kennen nadeelcompensatie met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Doetinchem het betaalde griffierecht van € 285,-- aan eiseres 1 vergoedt;
met betrekking tot de verzoeken om voorlopige voorzieningen:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2008 in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen als griffier.