2.7.Op 16 januari 2007 heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden bij deze rechtbank. [gedaagde partij sub 1] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“(…) Ik had geen weet van de financiële toestand van het bedrijf. Ik stuurde alleen de buitendienst aan. Of er op dat moment al een vuiltje aan de lucht was, moet u aan [gedaagde partij sub 2] vragen. Bij mij was er niets bekend over dat het slecht zou gaan. Sterker nog, wij hebben in die periode lease auto’s gekregen en het leasebedrijf had een onderzoek verricht naar het bedrijf. Ik ga ervan uit dat het bedrijf er goed voor stond, anders krijg je geen ruim 20 lease auto’s.
Begin 2002 heb ik vernomen dat we het voorgaande jaar zouden afsluiten met een kleine winst. Het volgende bericht was dat het een beperkt verlies van fl. 100.000,-- zou zijn. Later bleek dat we een verlies geleden hadden van 1 miljoen. Ik weet niet hoe dit kon gebeuren. Ik weet wel dat eind 2001 een nieuwe accountant is aangetrokken, Jansen, die heeft de boeken opnieuw opgesteld en die kwam tot dat verlies van 1 miljoen. Voor mij kwam het faillissement als donderslag bij heldere hemel.
Nadien heb ik er persoonlijk voor gezorgd dat de familie [eiser sub 2] maandelijks een bedrag kreeg zodat zij fatsoenlijk konden leven. Ik heb de lening aan [naam bedrijf 1] niet overgenomen. Bij mijn weten heeft niemand die lening overgenomen. Quinta ook niet.
(…)
U vraagt mij hoe ik de risico’s heb geïnventariseerd voor de familie [eiser sub 2] . Ik heb met [gedaagde partij sub 2] gesproken. Ik weet dat in verband met de uitbreidingsplannen [gedaagde partij sub 2] in gesprek was met de Rabobank en Falcon Leven.
(…)
U vraagt mij of ik ervan op de hoogte was dat Falcon leven al pandrechten had ingeroepen in 2001 op verzekeringsportefeuilles. Ik wist dat er met Falcon gesprekken waren in verband met de overname van het bedrijf in 2001, waarin ook verzekeringsportefeuilles zaten, en dat wij moesten tekenen voor garanties die Falcon Leven had bedongen. Ik heb met mijn vrouw ook getekend voor die overname. (…)”
[gedaagde partij sub 2] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“(…) Zeker na 11 september 2001 was er bijna sprake van een kopersstaking. Door al deze omstandigheden stond de financiële positie van het bedrijf onder druk en dat wist [gedaagde partij sub 1] . Wij leidden immers samen het bedrijf. Het idee dat een klant ons geld zou willen lenen van [gedaagde partij sub 1] komt uit deze context voort. Ik heb op 17 oktober 2001 zelf € 150.000,-- in het bedrijf geïnvesteerd. (…)
In 2001 werd het moeilijk omdat er in plaats van 50 procent maar 25 procent van de omzet werd gehaald in de laatste vier maanden. De personeelskosten liepen uiteraard wel door en dan gaat het hard. In december 2001 was dat wel duidelijk. Ik had in januari 2002 door dat het de verkeerde kant opging. Ik had met spoed voorlopige cijfers over 2001 gevraagd. Daar kwam uit dat we afstevenden op een miljoen gulden verlies. (…)
Wat er met de lening van [eiser sub 2] is gebeurd en of die is overgenomen, weet ik niet. Ik weet wel dat [gedaagde partij sub 1] zelf betalingen aan [eiser sub 2] heeft verricht.
(…)Zoals ik al zei was [gedaagde partij sub 1] titulair directeur en beoogd aandeelhouder en in die context heeft hij de leningovereenkomst mede ondertekend.
(…)
[gedaagde partij sub 1] was in hoofdlijnen wel op de hoogte maar of hij wel volledig inzicht had waag ik te betwijfelen. Op uw vraag of [gedaagde partij sub 1] in oktober 2001 kon voorzien dat de onderneming failliet zou gaan antwoord ik neen. Zelfs ik kon dat op dat moment niet voorzien.”
De curator van [naam bedrijf 1] . en Quinta, mr. E.A.M. Claessen heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“ [eiser sub 2] heeft de vordering uit de leningsovereenkomst ingediend in het faillissement. Er heeft geen uitkering plaatsgevonden. De portefeuille van [naam bedrijf 1] is overgenomen door Falcon. Falcon heeft de portefeuille in beheer gegeven aan Quinta waarin enkele oud-medewerkers van [naam bedrijf 1] werkten. De schulden zijn in het faillissement gebleven, zo ook de lening van [eiser sub 2] . Er is destijds geen procedure tegen de bestuurder van [gedaagde partij sub 2] gevoerd en er waren destijds ook geen aanwijzingen voor. (…)In 2001 was een omzet van 6,5 miljoen, die was flink gestegen. Daarvoor was het rond
2 miljoen. Van een resultaat van 1 ton was men echter terechtgekomen in een verlies van
2 miljoen gulden. De oorzaken voor het faillissement zie ik in een te snelle groei van het bedrijf en grote uitgaven aan automatisering en lease auto’s. Men ging van 30 werknemers naar 170 en dat moet je goed begeleiden. Er waren ook zeven filialen, hetgeen besturen moeilijker maakt. Er was liquiditeitskrapte. Een directie moet deze ontwikkelingen kunnen inzien. (…) Het lijkt mij sterk dat de slechte financiële situatie te wijten zou zijn aan de slechte resultaten van het laatste kwartaal van 2001. Een verlies van 2 miljoen ontstaat niet in zo’n korte tijd. (…)”