ECLI:NL:RBZUT:2007:BD4241

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
286470 CV 06/2382
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor arbeidsongeval tijdens werkzaamheden met graafmachine

In deze zaak vorderde eiser, een onderhoudsmedewerker bij het Waterschap Rijn en IJssel, schadevergoeding na een ongeval dat plaatsvond op 20 februari 2003 tijdens het rooien van populieren. Eiser was betrokken bij het omduwen van een boom met een graafmachine, waarbij hij letsel opliep doordat de grijper van de machine losraakte en hem raakte. Eiser stelde dat het Waterschap aansprakelijk was voor de schade, omdat zij onvoldoende instructies had gegeven over veilig werken met de graafmachine en niet had gecontroleerd of werknemers zich onder de grijper bevonden.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever in beginsel aansprakelijk is voor ongevallen die werknemers tijdens het werk overkomen. De rechter benadrukte dat het Waterschap had moeten zorgen voor adequate instructies en toezicht om gevaarlijke situaties te voorkomen. Het feit dat eiser zich onder de grijper bevond, terwijl dit een aanzienlijk risico met zich meebracht, leidde tot de conclusie dat het Waterschap zijn zorgplicht had geschonden. De rechter verklaarde voor recht dat het Waterschap aansprakelijk was voor de door eiser geleden schade als gevolg van het ongeval.

De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere behandeling van de schadevergoeding en de buitengerechtelijke kosten. De rechter hield elke verdere beslissing aan, maar het vonnis bevatte reeds een verklaring voor recht over de aansprakelijkheid van het Waterschap. Dit vonnis is een gedeeltelijk eindvonnis, waardoor hoger beroep openstaat voor de toegewezen verklaring voor recht.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Terborg
Zaak- en rolnummer: 286470 CV 06/2382
vonnis van de kantonrechter d.d. 8 februari 2007
inzake
[eiser], wonende te [adres en plaats]
eiser, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. J.L.M. Hoogbergen, advocaat te Zutphen,
tegen
het openbaar lichaam HET WATERSCHAP RIJN EN IJSSEL, zetelende te 7006 GG Doetinchem, Liemersweg 2,
gedaagde, hierna te noemen het Waterschap,
gemachtigde: C.A.A.M. Schmitz, deurwaarder te Terborg.
1. Het verdere procesverloop
Dit blijkt uit:
- het tussenvonnis d.d. 9 november 2006;
- de comparitie van partijen d.d. 23 november 2006 waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
2. De feiten
2.1 [eiser] is in 1970 bij het Waterschap in dienst gekomen in de functie van onderhoudsmedewerker, tegen een salaris van laatstelijk € 2.230,-- bruto per maand.
2.2 [eiser] heeft vanaf 18 februari 2003 samen met zijn collega’s de heren [collega A] en [collega B] in opdracht van het Waterschap populieren gerooid op een terrein te Wehl. Bij deze werkzaamheden werd gebruik gemaakt van een graafmachine met een grijper, alsmede van een aantal motorzagen.
2.3 Door [eiser] en zijn collega’s werd bij het rooien van de bomen als volgt gewerkt. De boom die omgezaagd moest worden werd in de valrichting, tot in de kern van de boom, voorzien van een schuine inkeping. Daarna werd aan de andere zijde, op gelijke hoogte, een horizontale zaagsnede gemaakt. De boom dient door het aanbrengen van deze inkepingen in de richting te vallen waar de schuine inkeping gemaakt werd. De giek van de graafmachine werd tegen de kant van de boom geplaatst waarin deze niet moest vallen, dan wel werd er met de punt van de giek, het uiteinde, tegen de boom gedrukt, dit alles om ervoor te zorgen dat de boom in de juiste richting valt en daarnaast om het proces te versnellen.
[eiser] bediende de motorzaag. Als de (punt van de) giek tegen de boom werd geplaatst, stond [eiser] vlak naast de boom, in welke positie hij onder dan wel binnen het valbereik van de grijper viel.
2.4 Op 20 februari 2003, toen inmiddels 50% van de populieren was geveld, heeft er tijdens de werkzaamheden een ongeval plaatsgevonden waarbij [eiser] letsel heeft opgelopen.
Nadat de inkepingen waren gemaakt wilde machinist [collega] met de giek de boom omduwen. [eiser] stond op dat moment onder de boom en binnen het valbereik van de grijper die zich boven hem bevond. Op het moment dat [collega] met de giek tegen de boom duwde viel de grijper van de graafmachine en raakte [eiser].
2.5 [eiser] heeft ten gevolge van het ongeval letsel opgelopen. [eiser] had onder meer een gebroken linker sleutelbeen en vier gebroken ribben. In de door de revalidatie-arts op 5 juni 2005 opgestelde rapportage is als conclusie vermeld dat een blijvende invaliditeit bestaat van 8% voor de gehele mens en dat er beperkingen zijn met betrekking tot het gebruik van de linker niet-dominante arm en schouder.
2.6 De heer H. van Hunnik, verbonden aan Aboma+Keboma bv te Ede (hierna: Aboma)
heeft het ongeval onderzocht. Het vervolgens opgestelde rapport is bij brief van 2 juli 2003 aan het Waterschap gezonden.
In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Tussen verwisselbaar uitrustingstuk en grijper was een asrotator gemonteerd.
(…)
Tijdens de werkzaamheden is de rotator uit elkaar gebroken.
(…)”
In de begeleidende brief schrijft Aboma onder meer:
“(…)
Vermoedelijke oorzaak
Er is geen duidelijk aanwijsbare oorzaak gevonden voor het bezwijken van de rotator op het moment van het ongeval. (...)”
2.7 De heer J.G. Wonink, verbonden aan de Arbeidsinspectie heeft een onderzoek ingesteld en een ongevalsrapport opgemaakt waarin onder meer is neergelegd:
“(…)
De heer H. van Hunnik stelt dat scheurvorming is ontstaan door overbelasting. Dit zou inhouden dat er sprake is van vermoeiingsbreuk. Het TNO rapport zegt dat niet is vast te stellen of de breuk een vermoeiingsbreuk dan wel een geweldsbreuk is.
(…)
Ondanks vergaande onderzoeken is niet gebleken wat de oorzaak is van het bezwijken van de rotator ten tijde van het ongeval (…)”
3. De vordering en het verweer
3.1 [eiser] vordert dat bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1) voor recht zal worden verklaard dat het Waterschap aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval van 20 februari 2003;
2) het Waterschap zal worden veroordeeld de betreffende schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3) het Waterschap zal worden veroordeeld in de gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 9.060,41 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2006 tot aan de dag van betaling;
4) het Waterschap zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.2 Hij legt aan zijn vorderingen, bezien tegen de achtergrond van de feiten het volgende
ten grondslag.
[eiser] heeft door het ongeval letsel opgelopen en schade geleden. Ook in de toekomst zal hij nog schade lijden. De schade is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het Waterschap heeft in strijd gehandeld met de zorgverplichting als bedoeld in artikel 7:658 BW.
Zij heeft de machine niet op een zodanige wijze onderhouden en geïnspecteerd als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [eiser] schade heeft geleden. Uit de rapportage van TNO blijkt immers dat niet wordt uitgesloten dat de breuk die verantwoordelijk was voor het vallen van de grijper, zich in enkele van elkaar gescheiden stappen heeft gevormd. Voorts heeft het Waterschap niet voorkomen dat de machine foutief werd gebruikt door hiermee met de (punt van de) giek bomen om te duwen of gekapte bomen te verplaatsen.
Bovendien is het het Waterschap te verwijten dat zij geen instructies heeft gegeven inhoudend dat het niet is toegestaan zich onder de grijper van de graafmachine te bevinden, dan wel dat zij hierop niet heeft gecontroleerd.
[eiser] heeft zich in de buitengerechtelijke fase laten bijstaan door het in de behandeling van letselschade gespecialiseerde bureau Ottenschot Letselschadespecialisten BV te Hengevelde, van welk bureau [eiser] declaraties heeft ontvangen van in totaal € 9.060,41. Dit bedrag is door [eiser] betaald. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding door het Waterschap in aanmerking.
3.3 Het Waterschap heeft verweer gevoerd tegen de vordering, op de inhoud waarvan hieronder waar nodig nader zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Vast staat dat [eiser] het ongeval is overkomen in de uitoefening van zijn
werkzaamheden. Eveneens staat vast dat [eiser] ten gevolge van het ongeval letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden.
Bij de beantwoording van de vraag of het Waterschap krachtens het bepaalde in
artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor die schade, geldt volgens vaste jurisprudentie als uitgangspunt dat, zoals het Waterschap ook heeft betoogd, dit artikel niet beoogt een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming tegen gevaar. Wel ligt bij de werkgever de verplichting die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.2 Vastgesteld is dat de grijper van de graafmachine is losgeraakt van de rotator als
gevolg van de in de rotator ontstane breuk. Tot op heden is niet gebleken wat de oorzaak is van deze breuk. De vraag naar die oorzaak behoeft evenwel in deze procedure geen beantwoording, omdat het Waterschap reeds op een andere door [eiser] aangevoerde grond aansprakelijk is te achten.
4.3 Door [eiser] is gesteld, hetgeen zijdens het Waterschap ter comparitie is bevestigd, dat door het Waterschap nimmer instructies zijn gegeven inhoudende dat het niet toegestaan is zich onder de grijper van de graafmachine te bevinden. Al jaren wordt op dezelfde wijze gewerkt en nooit is hierover door het Waterschap iets gezegd, zo heeft [eiser] nog toegelicht. [eiser] stelt zich op het standpunt dat van het Waterschap wel in redelijkheid had mogen worden verwacht dat zij dergelijke instructies zou verschaffen, omdat door zich onder de grijper van de machine te bevinden, een aanzienlijk risico op het toebrengen van schade in het leven wordt geroepen.
Het Waterschap heeft in dit verband naar voren gebracht dat volstrekt onvoorzienbaar was dat de grijper ineens zou loslaten. Van doorslaggevende betekenis is dit echter niet. Werken in de directe nabijheid, in het bijzonder in het draaibereik en onder een grijper van een in bedrijf zijnde machine, kan immers op verschillende wijzen tot een (ernstig) ongeval leiden. Zo kan er materiaal uit de grijper vallen en kan ook de (giek van de) machine een onvoorziene of onbedoelde beweging maken, door welke oorzaak ook. Dat zeer wel denkbaar is dat zich gevaarlijke situaties voordoen, wordt ook bevestigd door hetgeen door beide partijen ter comparitie is aangegeven. Zijdens het Waterschap is vermeld dat er ter zake geen schriftelijke instructies bestaan, maar dat er meestal wel op elke machine een bordje is bevestigd, waarop is vermeld dat men niet - tijdens gebruik - in het draaibereik van de machine moet komen. [eiser] heeft dit bevestigd. Voor aansprakelijkheid van het Waterschap is, anders dan zij lijkt te betogen, niet vereist dat zij juist het loslaten van de grijper had kunnen voorzien.
Het Waterschap heeft aangevoerd dat het juist veilig is als de werknemers bij het omduwen door de graafmachine van de boom, dichtbij de boom staan. Wat hier van zij, hiermee is niet gesteld en hiervan is ook niet gebleken, dat het dus ook noodzakelijk is dat werknemers zich binnen het draaibereik of zelfs juist onder de grijper bevinden.
De omstandigheden dat werken in het draaibereik en onder een grijper van een machine als de onderhavige ernstige gevaren kan opleveren voor de betrokken werknemer en dat er geen noodzaak bestaat dat werknemers zich daar ophouden, leiden aanstonds tot het oordeel dat van het Waterschap- tenminste - had mogen worden verwacht dat zij haar werknemers zou verbieden zich onder de grijper te bevinden en vervolgens op dit verbod toezicht te houden. Het Waterschap heeft dit niet gedaan, waarmee haar aansprakelijkheid is gegeven. De gevorderde verklaring voor recht ter zake zal daarom worden toegewezen.
4.4 Ter comparitie is besproken met de gemachtigden dat eerst nadat een (onherroepelijke) beslissing over de aansprakelijkheid zal zijn gegeven, de overige onderdelen van de vordering aan de orde zullen komen.
Ter beoordeling staan thans nog de vraag of in deze procedure reeds de schade zal worden begroot en de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten.
[eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld de schade te onderbouwen, bij gebreke waarvan een schadestaatprocedure zal worden gelast. Voorts zal [eiser] mogen reageren op het verweer van het Waterschap ter zake de buitengerechtelijke kosten. De zaak zal hiertoe worden verwezen naar de rol en elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat nu dit vonnis gedeeltelijk een eindvonnis is, rechtens reeds hoger beroep open staat ten aanzien van de toegewezen verklaring voor recht zonder dat dit in het dictum nadrukkelijk wordt toegestaan.
5. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende:
5.1 verklaart voor recht dat het Waterschap aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval van 20 februari 2003;
5.2 verwijst de zaak naar de rol van 22 februari 2006 voor het nemen van een akte door [eiser] als bedoeld onder r.o. 4.4;
5.3 houdt elke verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. I.C.J.I.M. van Dorp, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 8 februari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.