ECLI:NL:RBZUT:2007:BD3792

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
83556 / KG RK 07-38
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 15 februari 2007 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek werd ingediend door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [verzoeker], tegen de gewraakte rechter, die als kantonrechter bij de rechtbank fungeerde. De procedure begon met een oproep voor een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, waarbij de raadsman van [verzoeker], mr. L. Lancée, opmerkte dat de oproep voor de zitting van 30 januari 2007 te kort was om adequaat te kunnen reageren. De rechtbank oordeelde dat de tijdspanne tussen de oproep en de zitting inderdaad kort was, maar dat het de verantwoordelijkheid van de raadsman was om tijdig maatregelen te nemen.

Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de gewraakte rechter [verzoeker] eerder had gediskwalificeerd in een kort geding. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank concludeerde echter dat het enkele feit dat [verzoeker] en de gewraakte rechter eerder hadden geprocedeerd niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid.

De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. Aangezien [verzoeker] haar wrakingsverzoek niet voldoende had onderbouwd met relevante argumenten, werd het verzoek afgewezen. De rechtbank besloot dat de procedure bij het kantongerecht Apeldoorn, die onder nummer 292193 HA 06-718 bekend was, voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZUTPHEN
zaaknummer / rekestnummer: 83556 / KG RK 07-38
Beschikking van 15 februari 2007 van de meervoudige kamer van de rechtbank op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker],
gevestigd te Apeldoorn,
verzoekster,
niet verschenen,
tot wraking van
[gewraakte rechter],
rechter bij deze rechtbank in de functie van kantonrechter te Apeldoorn,
niet verschenen,
hierna mede [verzoeker] en [gewraakte rechter] genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit:
1.1. Het verzoekschrift van G.C.Th.A. de Graauw te Tilburg, hierna te noemen De Graauw, waarin De Graauw - samengevat - verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen hem en [verzoeker] te ontbinden onder toekenning van een vergoeding van € 61.390,--.
1.2. Het proces-verbaal van de zitting van 22 januari 2007 waaruit blijkt dat [gewraakte rechter] wordt gewraakt door [verzoeker].
1.3. Het proces-verbaal van de wrakingszitting van 30 januari 2007 waaruit blijkt dat [verzoeker] en [gewraakte rechter] niet ter zitting zijn verschenen.
2. De oproeping van [verzoeker] voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
2.1. Voor [verzoeker] is opgeroepen haar raadsman mr. L. Lancée te Amsterdam, hierna te noemen Lancée. Op 1 februari 2007 heeft Lancée aan de rechtbank een brief gestuurd waarin hij onder meer schrijft dat:
a. de per aangetekende post verzonden oproep voor de zitting van 30 januari 2007 op maandag 29 januari 2007 in zijn afwezigheid op zijn kantooradres is aangeboden;
b. hij op woensdag 31 januari 2007 de oproep heeft opgehaald bij het postkantoor;
c. nu de oproeptijd voor de wrakingszitting amper twee dagen is geweest, degene die is opgeroepen het risico loopt niet tijdig van de oproep kennis te kunnen nemen.
2.2. Met Lancée is de rechtbank van oordeel dat de tijdspanne tussen het aanbieden door de post van de oproep en de zitting kort is geweest. Van Lancée mag echter verwacht worden dat hij in het kader van zijn beroepsuitoefening adequate maatregelen neemt in verband met zijn afwezigheid van kantoor op maandag 29 januari 2007. Indien hij dat had gedaan, was de oproep op maandag 29 januari 2007 in zijn bezit geweest. Lancée had in dat geval voldoende tijd gehad om zo nodig uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek te vragen. De omstandigheid dat Lancée de behandeling van het verzoek op 30 januari 2007 niet heeft kunnen bijwonen, dient dan ook voor rekening van hem en [verzoeker] te blijven.
3. Het wrakingsverzoek en het verweer
3.1. Uit het hiervoor genoemde proces-verbaal van 22 januari 2007 volgt dat [verzoeker] [gewraakte rechter] wraakt op de volgende grond. [verzoeker] en De Graauw hebben reeds ten overstaan van [gewraakte rechter] een kort geding gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling van dat kort geding heeft [gewraakte rechter], zo stelt [verzoeker], [verzoeker] tweemaal gediskwalificeerd. [verzoeker] wil niet nog een keer de dupe worden van een zaaksbehandeling door [gewraakte rechter], nu van het thans aan de orde zijnde ontbindingsverzoek.
3.2. [gewraakte rechter] heeft bij brief van 24 januari 2007 bericht dat hij niet in de wraking berust. Hij ontkent [verzoeker] te hebben gediskwalificeerd. Dit is ook niet af te leiden uit de aantekeningen die de griffier van de betreffende zitting heeft gemaakt.
4. De beoordeling
4.1. Op de voet van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3. In het licht van deze jurisprudentie dient te worden onderzocht of de omstandigheid dat [verzoeker] en De Graauw ten overstaan van [gewraakte rechter] reeds eerder hebben geprocedeerd in een procedure zoals beschreven in artikel 254 lid 4 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, kan worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. De rechtbank is van oordeel dat dit enkele feitelijke gegeven daarvoor onvoldoende is. Van een dergelijke situatie zou pas sprake kunnen zijn indien in de kort-geding-procedure en het ontbindingsverzoek van hetzelfde feitencomplex dient te worden uitgegaan en aan dezelfde rechter materieel dezelfde rechtsvraag ter beoordeling wordt voorgelegd, een en ander op grond van een uitdrukkelijke prognose.
4.4. [verzoeker] heeft haar wrakingsverzoek echter niet onderbouwd met argumenten van die strekking. [verzoeker] heeft zich beperkt tot de hiervoor vermelde opmerking dat [gewraakte rechter] in de vorige procedure haar tweemaal heeft gediskwalificeerd, zonder dat zij deze opmerking op voor dit wrakingsverzoek relevante wijze heeft toegelicht. Overigens heeft [gewraakte rechter] in zijn verweerschrift onbestreden gesteld dat het ontbindingsverzoek zijn grondslag vindt in hetgeen tussen [verzoeker] en De Graauw is voorgevallen ná het tussen hen gevoerde kort geding. Nu bovendien uit de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek niet af te leiden valt dat [gewraakte rechter] zich - al dan niet onder verwijzing naar de eerdere procedure - in vooringenomen zin heeft uitgelaten jegens [verzoeker], zal het verzoek worden afgewezen.
4.5. De beslissing luidt daarom als volgt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter] af;
5.2. bepaalt dat de procedure, bij het kantongerecht Apeldoorn bekend onder nummer 292193 HA 06-718, wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven te Zutphen door mr. G. Vrieze, president, mr. E.G. de Jong en
mr. R. Krijger, beiden vice-president, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2007 in tegenwoordigheid van mr. H.C. Wichers Hoeth, griffier.