ECLI:NL:RBZUT:2007:BC0982

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
82025 / HA ZA 06-1302
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van inlener voor bedrijfsongeval van uitzendkracht

In deze zaak gaat het om een bedrijfsongeval dat plaatsvond op 21 maart 2002, waarbij een uitzendkracht, [naam], ernstig letsel opliep tijdens het uitvoeren van werkzaamheden voor [gedaagde]. [naam] was in dienst van Stichting Startwerk en was door deze organisatie aan [gedaagde] uitgeleend. Tijdens het ophangen van een reclamebord viel [naam] van een ladder, wat leidde tot een geschil over de aansprakelijkheid tussen de betrokken partijen. Nationale Nederlanden, de aansprakelijkheidsverzekeraar van Start, vorderde schadevergoeding van [gedaagde], de materiële werkgever, op basis van de inleenovereenkomst en artikel 7:658 BW van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank Zutphen oordeelde dat [gedaagde] niet had voldaan aan zijn zorgplicht, omdat hij onvoldoende toezicht had gehouden op [naam] en de ladder niet veilig had geplaatst. [gedaagde] had [naam] weliswaar gewaarschuwd, maar de omstandigheden wezen erop dat hij niet de nodige veiligheidsmaatregelen had getroffen. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade die [naam] had geleden, en dat hij Nationale Nederlanden diende te vrijwaren op grond van de inleenovereenkomst.

De zaak belicht de verantwoordelijkheden van inleners en uitzendbureaus in het kader van de zorgplicht voor de veiligheid van werknemers. De rechtbank benadrukte dat de inlener niet alleen verantwoordelijk is voor de instructies, maar ook voor de algehele veiligheid van de werkomgeving. De uitspraak heeft implicaties voor de aansprakelijkheid van werkgevers in vergelijkbare situaties, waarbij de zorgplicht en de naleving van veiligheidsmaatregelen centraal staan.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 82025 / HA ZA 06-1302
Vonnis van 7 november 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ. N.V.,
gevestigd te 's Gravenhage,
eiseres,
procureur voorheen mr. A.J.H. Ozinga, thans mr. R. Klein,
advocaat mr. C. Fledderus te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [gedaagde],
wonende te Apeldoorn,
gedaagde,
procureur mr. H. Krans,
advocaat mr. M. van der Bent te Middelburg.
Partijen zullen hierna Nationale Nederlanden en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 mei 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 13 augustus 2007
- de akte overlegging producties van de zijde van [gedaagde]
- de antwoord-akte van de zijde van Nationale Nederlanden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 21 maart 2002 heeft zich een ongeval voorgedaan bij [gedaagde], waarbij de heer [n[naam], een door Stichting Startwerk, hierna Start, aan [gedaagde] uitgeleende werknemer ernstig letsel heeft opgelopen aan zijn linkerbeen. [naam] had opdracht gekregen om een reclamebord boven de ingang van de garagewerkplaats van [gedaagde] te hangen. Daarbij is hij van een ladder gevallen.
2.2. De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van het ongeval een ongevalsrapport opgesteld op 7 januari 2003, waarin de volgende bevindingen zijn vastgelegd, voor zover hier relevant:
“(…) De heer [gedaagde] ontkent de verklaring van de heer [naam] zoals in bijlage twee is bijgevoegd. Hij is van mening dat hij de heer [naam] wel uitdrukkelijk heeft toegesproken op welke wijze hij de ladder diende te gebruiken en is van mening dat de beleving van de werkelijkheid op het moment dat de klant binnenkwam van de heer [naam] anders was, n.l. hij was wel degelijk in de nabijheid van de ladder gebleven en niet weggelopen met de klant, waarvoor hij meerdere onafhankelijke getuigen kan opvoeren.
De toedracht van het ongeval is het onjuist gebruiken van de ladder volgens de verklaring van [gedaagde]. De heer [naam] heeft geen verklaring waarom hij van de ladder is gevallen.
Het ongeval, het vallen van een ladder, bleek na onderzoek geen elementen van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en/of het Arbeidsomstandighedenbesluit te bevatten. (…)”
Als bijlage 2 bij dit rapport is bijgevoegd een verklaring van [naam]:
“(…) Ik was samen met [gedaagde] bezig een reclamebord boven de garage op te hangen. [gedaagde] stond achter de ladder en ik stond erop. Terwijl wij bezig waren kwam er een klant binnen. Ik moest het bord nog met twee schroeven vastmaken. Ik ging van de ladder af om de twee schroeven te pakken. Daarna ben ik opnieuw op de ladder geklommen. [gedaagde] heeft niets gezegd om niet op de ladder te klimmen. Toen ik op de ladder stond draaide ik de schroef ik het hout. Ik wilde de tweede schroef erin draaien en op hetzelfde moment sta ik beneden. Daarna zakte ik door mijn been (…)”
2.3. In het Rapport Technische Buitendienst dat op 5 mei 2003 is opgesteld door Nationale Nederlanden is onder meer de volgende verklaring van [gedaagde] opgenomen:
“(…) Sinds geruime tijd heb ik via Start een langdurig werkloze die moeilijk plaatsbaar was in tijdelijke dienst; (…) Dit be[naam]naam]. [naam] deed binnen ons bedrijf als garagehulp wat algemene klusjes.
Op 21 maart 2002 gaf ik [naam] aan dat hij een reclamebord boven de ingang van de garagewerkplaats moest ophangen. (…) Er stond een deugdelijke houten werkladder van de schilders. (…) [naam] heeft altijd behoefte aan duidelijke uitleg en goed toezicht. (…) Eerst stond de ladder onder een goede hoek. [naam] klom erop en bevestigde de bovenste twee schroeven aan het ophangbord. Ik bleef erbij om toezicht te houden. Ondertussen sprak ik met enkele klanten. [naam] klimt naar beneden en verzet de ladder. Hij zet hem extra schuin, zodat de ladder onder het bord komt. Dat is een gevaarlijke positie. Ik zeg tegen [naam] dat dit levensgevaarlijk is. [naam] vindt van niet. Ik gaf aan dat het gevaarlijk was en dat de ladder zo weg kon glijden. Ik zou de ladder vasthouden c.q. tegenhouden. [naam] klom naar boven en bevestigde een of meer schroeven. Ik hield de ladder tegen. De klanten stonden er steeds bij. [naam] kwam naar beneden. Ik zei dat hij die ladder niet mocht gebruiken in deze positie zonder mijn hulp en toezicht. Dat heb ik meermalen herhaald. (…) Ik gaf [naam] aan dat ik met de klanten naar kantoor zou gaan en hij moest wachten met verder werken. Ik ging met de klanten naar kantoor. Kort daarop hoorden wij een klap en bleek [naam] met ladder en al naar beneden gevallen te zijn. Ik heb [naam] meermalen duidelijk gezegd de ladder niet te gebruiken zonder mijn hulp en toezicht. Ik had hem ook gezegd dat ik met de klanten weg moest naar kantoor en hij dus niet verder mocht gaan en op mij moest wachten.
(…)”
2.4. [naam] heeft Start uit hoofde van artikel 7:685 BW aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.
2.5. Nationale Nederlanden heeft als aansprakelijkheidsverzekeraar van Start aansprakelijkheid erkend.
2.6. Tussen [gedaagde] en Start is op 6 februari 2002 een inleenovereenkomst WIW gesloten. In die inleenovereenkomst is, voor zover hier van belang, opgenomen:
“(…)
Overwegende:
• dat ingevolge de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) het opdoen van werkervaring middels detachering bij inlener(s) voor jongeren, langdurig werklozen en uitkeringsgerechtigden tot doel heeft toetreding tot het reguliere arbeidsproces te bevorderen;
• dat inlener hiertoe een inleenplaats wil aanbieden;
• dat StartWerk met werknemer een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten;
(…)
Artikel 18 Gezagsverhouding
StartWerk draagt de leiding over de wijze waarop de werknemer zijn werkzaamheden verricht, alsmede de coördinatie van de werkzaamheden op aan inlener; werknemer dient zich te houden aan de opdrachten en aan wijzigingen van de inlener betreffende de inhoud en organisatie van de te verrichten werkzaamheden.
Artikel 19 Aansprakelijkheid
19.1 Inlener is tijdens de uitvoering van de opdracht aansprakelijk voor schade en vrijwaart StartWerk volledig van elke schade aan inlener, derden of werknemer ontstaan door handelen of nalaten van de werknemer dat enig verband houdt met de door hem verrichte werkzaamheden.
(…) ”
2.7. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] is de Goudse.
3. De vordering
3.1. Nationale Nederlanden vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot vergoeding van de door Nationale Nederlanden tot op heden aan [naam] vergoede schade van € 34.813,05 en zal veroordelen tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente over de reeds betaalde bedragen vanaf 28 juni 2006 en over de nog te vergoeden bedragen vanaf het moment van betaling tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van € 1.158,-- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, waaronder een bedrag van € 131,-- aan nakosten.
3.2. Nationale Nederlanden legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag aan haar vordering. [gedaagde] had [naam] ingeleend van Start en daarmee de volledige verantwoordelijkheid op zich genomen voor een veilige werkomgeving, werkwijze, werkmiddelen en veiligheidsmaatregelen voor [naam]. [gedaagde] had bij uitsluiting de leiding op het garageterrein, zeggenschap over [naam] en over de treffen veiligheidsmaatregelen ten tijde van het ongeval en was als enige bevoegd instructies en aanwijzingen te geven aan [naam] en gehouden toezicht te houden op naleving daarvan. [gedaagde] heeft zijn verantwoordelijkheid niet genomen. Dat blijkt onder meer uit het feit dat [naam] zonder geschikte ladder werkzaamheden moest verrichten op een aanzienlijke hoogte en dat deugdelijke veiligheidsmaatregelen, zoals het zekeren van de ladder, ontbraken, terwijl [gedaagde] uitdrukkelijk bekend was met het gevaar van het werken op een te schuin neergezette ladder en [gedaagde] [naam] deze werkzaamheden desondanks en zonder toezicht liet verrichten.
Start is aan te merken als formele werkgever en [gedaagde] als materiële werkgever van [naam]. Artikel 19 van de inleenovereenkomst brengt mee dat [gedaagde] exclusief aansprakelijk is voor schade die de werknemer in de uitoefening van zijn functie lijdt en dat [gedaagde] Start in dat kader volledig dient te vrijwaren. [gedaagde] is voorts op grond van het bepaalde in artikel 6:10 juncto 7:658 lid 4 juncto 6:102 lid 1 juncto 6:101 BW gehouden de schade van [naam] volledig te vergoeden. Nationale Nederlanden heeft een bedrag van in totaal € 27.578,60 aan verschotten en een bedrag van € 7.234,45 aan buitengerechtelijke kosten uitgekeerd. De totale schade is dan ook € 34.813,05.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] concludeert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, Nationale Nederlanden niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van Nationale Nederlanden in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over die proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2. Artikel 19 lid 1 van de inleenovereenkomst ziet, gelet op de bewoording daarvan, niet op aansprakelijkheid in verband met eigen nalaten, te weten het tekortschieten in de zorgverplichting van artikel 7:658 BW. Overigens is pas van enige schadevergoedingsverplichting van [gedaagde] jegens Start dan wel Nationale Nederlanden sprake als [gedaagde] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is en dat is niet het geval. [gedaagde] is de hele tijd bij de werkzaamheden van [naam] aanwezig geweest. Bij het monteren van de eerste schroeven heeft [gedaagde] de ladder vastgehouden en aan de onderzijde geblokkeerd zodat de ladder niet kon verschuiven. Voordat [gedaagde] de werkplek verliet om met klanten het bedrijf binnen te gaan, heeft hij uitdrukkelijk aan [naam] te kennen gegeven niet alleen verder te mogen gaan omdat dit gevaarlijk zou kunnen zijn. [gedaagde] heeft meermalen gezegd dat [naam] de ladder niet zonder hulp en toezicht van [gedaagde] mocht gebruiken. Tijdens de werkzaamheden is dus steeds sprake geweest van toezicht door [gedaagde]. [gedaagde] heeft [naam] bovendien voorgelicht en gewaarschuwd. Aldus heeft [gedaagde] voldaan aan de op hem rustende zorgplicht. Uit de bij akte overlegging producties overgelegde verklaringen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit voort dat [gedaagde] alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht. Bovendien blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat het om een deugdelijke ladder ging. Aanvankelijk heeft Nationale Nederlanden overigens de aansprakelijkheid van haar verzekerde Start afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] [naam] zeer duidelijk had geïnstrueerd. Nationale Nederlanden heeft een wat zwalkend beleid gevoerd.
Subsidiair is de schade in belangrijke mate het gevolg van bewuste roekeloosheid van [naam]. [naam], die zich onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval van het roekeloze karakter van zijn gedraging bewust is geweest, heeft er bewust voor gekozen de duidelijke waarschuwingen van [gedaagde] in de wind te slaan en de aan hem meegedeelde risico’s daarbij voor lief te nemen. [gedaagde] is dan ook niet gehouden om de schade te vergoeden, voor zover zou komen vast te staan dat Nationale Nederlanden die schade heeft vergoed. Nationale Nederlanden heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de genoemde bedragen betrekking hebben op de door [naam] geleden schade. Als de rechtbank van oordeel mocht zijn dat [gedaagde] wel in de op hem rustende zorgplicht tekortgeschoten is, dan dient zijn bijdrageplicht in de onderlinge verhouding met Start in alle redelijkheid beperkt te zijn en dient deze in een redelijke verhouding over partijen te worden verdeeld. De vordering tot wettelijke rente moet worden afgewezen nu [gedaagde] niet in verzuim verkeert. Nationale Nederlanden dient te stellen en te bewijzen dat zij daadwerkelijke buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken.
5. De beoordeling
5.1. Nationale Nederlanden baseert haar vordering primair op het bepaalde in artikel 19 van de inleenovereenkomst. Voor de beantwoording van de vraag of dit artikel ook ziet op aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 7:658 BW, dient eerst aan de orde te komen of [gedaagde] jegens [naam] aansprakelijk is uit hoofde van dat wetsartikel. In artikel 7:658 lid 4 BW is bepaald dat – naast de formele werkgever – ook de inlener aansprakelijk gesteld kan worden door de werknemer. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij als materiële werkgever naast Start als formele werkgever aansprakelijk kan worden gesteld uit hoofde van dit artikel, zodat daarvan wordt uitgegaan. Artikel 7:658 BW houdt een zorgplicht in voor de werkgever. De werkgever is slechts gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen te voorkomen. Het hangt van de omstandigheden van het geval af welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever moeten worden verwacht en dus ook op welke manier en hoe veelvuldig hij de werknemer moet instrueren en op de naleving moet toezien.
5.2. Uit de door stukken komt het volgende beeld naar voren. [naam], een langdurig werkloze die moeilijk plaatsbaar was in tijdelijke dienst, heeft als garagehulp algemene klusjes verricht voor [gedaagde]. [naam] had volgens [gedaagde] altijd behoefte aan duidelijke uitleg en goed toezicht. [naam] heeft van [gedaagde] de opdracht gekregen om een reclamebord op te hangen boven de ingang van de garagewerkplaats. Daarbij heeft [naam] gebruik gemaakt van een houten ladder die eigendom was van een schildersbedrijf [naam schildersbedrijf]. Aanvankelijk stond de ladder onder een goede hoek tegen de gevel. Waar [gedaagde] bij was, heeft [naam] de ladder zodanig verplaatst dat deze volgens [gedaagde] in een levensgevaarlijke positie kwam te staan en zo weg kon glijden. Dat wordt bevestigd door klant [getuige 2], van wie de verklaring als productie 7 bij akte overlegging producties is overgelegd. [getuige 2] heeft immers verklaard dat hij constateerde dat de ladder te schuin stond om er veilig op te klimmen. Desondanks is [naam] in het bijzijn van [gedaagde] op de te schuin geplaatste ladder geklommen, waarbij [gedaagde] de ladder tegenhield. Nadat [naam] weer naar beneden was geklommen, is [gedaagde] met klanten naar binnen gegaan. Volgens hem heeft hij duidelijk en zelfs meerdere malen tegen [naam] gezegd dat hij de ladder niet zelf mocht gebruiken. Dit wordt door [naam] betwist. Zelfs indien er echter van uit wordt gegaan dat [gedaagde] [naam] heeft geïnstrueerd de ladder niet te gebruiken zolang hij met klanten binnen was, dan nog valt [gedaagde] te verwijten dat hij de ladder niet heeft teruggeplaatst in een goede positie, de ladder niet heeft gezekerd en [naam] niet mee heeft genomen naar binnen. Dit klemt te meer nu [gedaagde] wist dat de ladder in een levensgevaarlijke positie stond en wist dat de ladder zo weg kon glijden. Daarbij komt dat [gedaagde] wist dat [naam] veel aandacht, uitleg en toezicht nodig had, terwijl ervan wordt uitgegaan dat [naam] als garagehulp die algemene klusjes deed niet regelmatig deze werkzaamheden verrichtte. Van [gedaagde] had gelet op die omstandigheden mogen worden verwacht dat hij de veiligheidsmaatregelen zou treffen als hiervoor weergegeven en dat hij op naleving van zijn instructies – voor zover die zijn gegeven, hetgeen door [naam] is betwist – had toegezien.
5.3. [gedaagde] heeft het verweer opgeworpen dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van bewuste roekeloosheid van [naam] doordat [naam], tegen uitdrukkelijke instructies in en terwijl hij zich bewust was van de mogelijkheid dat de ladder zou kunnen gaan glijden, toch de ladder is beklommen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is pas sprake van bewust roekeloos handelen als de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de stelling van [gedaagde] dat hij [naam] direct voorafgaande aan het ongeval meerdere malen heeft gewaarschuwd de ladder niet te gebruiken zonder zijn hulp en toezicht, leidt dit nog niet tot de slotsom dat [naam] zich dus bewust was van het risico van het beklimmen van de ladder. [gedaagde] heeft immers zelf verklaard dat [naam] vond dat het extra schuin zetten van de ladder geen gevaarlijke situatie opleverde. Bovendien heeft [gedaagde] toen niet direct de ladder teruggeplaatst, maar heeft hij [naam] op de extra schuin staande ladder laten klimmen. Daarmee heeft [gedaagde] de volgens hemzelf levensgevaarlijke situatie in stand gehouden, zodat [naam] hieruit niet heeft hoeven concluderen dat het gebruik van de ladder in die stand gevaarlijk was. Bij het oordeel dat [naam] zich niet bewust was van het roekeloos karakter van de gedraging is tevens betrokken de vaststelling dat [naam] niet regelmatig dergelijke werkzaamheden verrichtte en met het feit dat [naam] extra aandacht en uitleg nodig had.
5.4. Vervolgens komt de vraag aan de orde of [gedaagde] Start – en daarmee Nationale Nederlanden – op grond van het bepaalde in artikel 19 lid 1 van de inleenovereenkomst dient te vrijwaren voor schade die de werknemer in de uitoefening van zijn functie lijdt. [gedaagde] heeft als verweer opgeworpen dat hij Start op grond van dit artikel slechts dient te vrijwaren voor aansprakelijkheden gebaseerd op handelen of nalaten van [naam]. Ter comparitie heeft Nationale Nederlanden hiertegenover gesteld dat het algemeen bekend is dat een inleenovereenkomst een bepaling bevat die strekt tot aansprakelijkheid van de inlener en vrijwaring van het uitzendbureau en dat [gedaagde] miskent dat artikel 19 lid 1 mede ziet op schade die is ontstaan aan de werknemer zelf. Nationale Nederlanden kan niet worden gevolgd in haar stelling dat het een feit van algemene bekendheid is dat in een inleenovereenkomst altijd een dergelijke ruime aansprakelijkheidsverdeling is opgenomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het een notoir feit is, die ieder normaal ontwikkeld mens kent of uit voor ieder toegankelijke bronnen kan kennen, dat een dergelijke ruime aansprakelijkheidsverdeling standaard wordt opgenomen in een inleenovereenkomst. Evenmin wordt Nationale Nederlanden gevolgd in haar stelling dat ook deze schade onder de reikwijdte van artikel 19 lid 1 van de inleenovereenkomst dient te vallen. In artikel 19 is een verdeling van de aansprakelijkheid gegeven voor schade ontstaan door handelen of nalaten van de werknemer. In artikel 7:658 BW is de zorgplicht – de aansprakelijkheid – van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer opgenomen. Uit de bewoording van artikel 19 lid 1 van de inleenovereenkomst volgt niet dat ook deze zorgplicht onder dit artikel valt, terwijl door Nationale Nederlanden niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is gesteld dat zulks de bedoeling van partijen bij het aangaan van de inleenovereenkomst was.
5.5. Nationale Nederlanden heeft ter comparitie naast artikel 19 van de inleenovereenkomst ook een beroep gedaan op artikel 7:658 BW. Nu zowel de werkgever – Start – als de inlener – [gedaagde] – aansprakelijk zijn uit hoofde van artikel 7:658 BW, zijn zij op grond van het bepaalde in artikel 6:102 BW hoofdelijk verbonden. [gedaagde] heeft echter betwist dat Nationale Nederlanden in de rechten van Start is gesubrogeerd en dat door Nationale Nederlanden reeds een bedrag van € 34.813,05 is uitgekeerd. Ter comparitie is namens Nationale Nederlanden gesteld dat de schaderegeling met [naam] nog gaande is, maar dat zij uit hoofde van subrogatie voorschotten heeft uitgekeerd. Zij heeft echter nagelaten die stelling nader met bewijsstukken te onderbouwen. Gelet op de gemotiveerde betwisting, zal Nationale Nederlanden in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte nader op dit punt uit te laten, door overlegging van betalingsbewijzen en door overlegging van bescheiden waaruit blijkt dat zij als verzekeraar is gesubrogeerd in de rechten van Start. [gedaagde] zal op die akte bij antwoord-akte kunnen reageren.
5.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
6.1. draag Nationale Nederlanden op zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.5., waartoe de zaak wordt verwezen naar de rol van
5 december 2007, ambtshalve peremptoir;
6.2. bepaalt dat [gedaagde] in de gelegenheid zal worden gesteld op deze akte bij antwoordakte te reageren;
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007