ECLI:NL:RBZUT:2007:BB9786

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/839
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving tegen geluidsoverlast van hanen en andere dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 23 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland. De eiser, woonachtig op een perceel in Berkelland, had verzocht om handhavend op te treden tegen de door hem gestelde geluidsoverlast van hanen en andere dieren op een nabijgelegen perceel. Het college had eerder, op 27 november 2006, het verzoek van de eiser afgewezen en dit besluit in een later besluit van 26 april 2007 gehandhaafd. De eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2007 was de eiser niet aanwezig, maar het college werd vertegenwoordigd door R. Willlemsen. De rechtbank overwoog dat het college geen overtreding van een wettelijk voorschrift had vastgesteld, waardoor het niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank concludeerde dat de eiser in beroep geen grieven had aangevoerd tegen de afwijzing van zijn verzoek en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat het college onterecht had gehandeld.

Daarnaast had de eiser in een eerdere brief aan de gemeente verzocht om een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) om het houden van pluimvee dat geluidshinder veroorzaakt binnen de bebouwde kom te verbieden. De rechtbank merkte op dat een verzoek om handhavend optreden en een verzoek om een aanwijzingsbesluit twee verschillende procedures zijn, en dat het college niet verplicht was om op beide verzoeken in één besluit te reageren. De rechtbank kon ook niet ingaan op het verzoek van de eiser om de APV aan te passen, aangezien hiertegen geen beroep mogelijk is. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 07/839
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2006 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser, woonachtig op het perceel [A] te [plaats], om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van hanen en andere dieren op het perceel [B].
Bij besluit van 26 april 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 27 november 2006 gehandhaafd.
Eiser heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde grond. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 oktober 2007, waar eiser niet is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Willlemsen.
2. Motivering
2.1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, zodat een wettelijke basis ontbreekt op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden tegen de door eiser gestelde geluidsoverlast van hanen en andere dieren op het nabijgelegen perceel. De rechtbank stelt vast dat eiser hiertegen in beroep geen grieven heeft aangevoerd. Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht onbevoegd geacht om handhavend op te treden.
2.2. Naast een handhavingsverzoek heeft eiser in zijn brief aan de gemeente Berkelland van 1 september 2006 de gemeente verzocht in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Berkelland (APV) een bepaling op te nemen die verbiedt om binnen de bebouwde kom pluimvee te houden dat geluidshinder veroorzaakt. Eiser heeft ook in beroep aangevoerd dat de gemeente de APV op dit punt dient aan te passen.
2.3. Ingevolge artikel 2.4.20, eerste lid, van de APV - samengevat en voor zover van belang
- is het college bevoegd bepaalde plaatsen binnen de gemeente aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben al dan niet anders dan met in achtneming van door het college gestelde regels.
2.4. Voor zover eiser in beroep heeft willen betogen dat verweerder een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 2.4.20, eerste lid, van de APV had dienen te nemen, overweegt de rechtbank dat verweerder voormelde brief van eiser van 1 september 2006 – overeenkomstig het advies van de commissie voor bezwaarschriften - alsnog in behandeling heeft genomen als een verzoek tot het nemen van een zodanig aanwijzingsbesluit. Verweerder heeft evenwel bij het bestreden besluit nog geen beslissing genomen op het verzoek tot het nemen van een aanwijzingsbesluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit alleen vermeld dat hierop een separaat besluit zal worden genomen en dat eiser van de vorderingen op de hoogte zal worden gehouden. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat deze besluitvorming binnen enkele weken zal plaatsvinden.
2.5. Ter beoordeling staat of verweerder bij het bestreden besluit - naast een heroverweging op het handhavingsverzoek - ook een beslissing op het verzoek tot het nemen van een aanwijzingsbesluit had moeten nemen. De rechtbank overweegt dat een besluit op een verzoek om handhavend optreden een beschikking is als bedoeld in titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en onderworpen is aan de vereisten in deze titel en de beslistermijnen voor het nemen van beschikkingen. Een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 2.4.20, eerste lid, van de APV dient echter te worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking. Bij de totstandkoming van een dergelijk besluit gelden noch de vereisten uit titel 4.1 van de Awb noch de beslistermijnen voor het nemen van beschikkingen. De rechtbank overweegt derhalve dat het verzoek om handhavend optreden en het verzoek tot het nemen van een aanwijzingsbesluit verzoeken van uiteenlopende aard zijn, die geheel andere besluitvormingstrajecten doorlopen. Gelet hierop was verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden bij het bestreden besluit op bezwaar tevens te beslissen op het verzoek tot het nemen van een aanwijzingsbesluit. Het bestreden besluit kan derhalve in rechte standhouden.
2.6. Voor zover eiser de rechtbank heeft verzocht om verweerder op te dragen de APV aan te passen, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het gegeven dat een APV een algemeen verbindend voorschrift is waartegen ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep kan worden ingesteld, kan de rechtbank in het geheel niet toekomen aan een beoordeling van dit verzoek.
2.7. De rechtbank merkt ten slotte nog op dat hetgeen is overwogen onder 2.5. onverlet laat dat eiser tegen een (afwijzende) beslissing op het aanwijzingsverzoek rechtsmiddelen kan instellen.
2.8. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gegeven door mr. L.J. Bosch en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.