ECLI:NL:RBZUT:2007:BB9355

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1390
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot handhaving bosaanplant in kampenlandschap te Lochem

Op 29 oktober 2007 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een zaak tussen Stichting Mooi Lochem en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem. De zaak betreft de weigering van de gemeente om handhavend op te treden tegen 1,64 hectare bosaanplant aan de Zwiepseweg in Lochem. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij de gemeente werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

De rechtbank overwoog dat de bosaanplant in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften, die agrarisch gebruik en het behoud van landschappelijke waarden vereisen. De rechtbank stelde vast dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd dat de bosaanplant paste binnen het kampenlandschap, zoals gesteld door verweerder. De rechtbank merkte op dat de commissie bezwaarschriften haar advies niet op volledige en juiste informatie had gebaseerd, wat leidde tot een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming.

De rechtbank concludeerde dat de visuele waarde van het gebied niet was gewaarborgd en dat de aanplant niet in overeenstemming was met de landschapsbeleidsplannen. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeente en gelastte de terugbetaling van het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om landschappelijke waarden te respecteren in het kader van bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 06/1390
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Mooi Lochem
te Lochem,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2005 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen 1,64 hectare (ha) bosaanplant op het perceel van [naam] aan de Zwiepseweg [huisnummer] te Lochem.
Bij besluit van 2 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder – met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften – het daartegen namens eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiseres is bij brief van 12 juni 2006 beroep ingesteld op de daarin vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 september 2007, waar namens eiseres zijn verschenen A.M. Fransen en P.C. Benes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Jongema en S. Hofland.
2. Motivering
2.1. De rechtbank merkt allereerst op dat namens eiseres onder de nummers 1 tot en met 3 van het beroepschrift een aantal formele grieven zijn aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze grieven genoegzaam weerlegd in het verweerschrift en tijdens de behandeling ter zitting van de rechtbank. De rechtbank sluit zich aan bij deze weerlegging, zodat deze grieven falen.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1991’ van de gemeente Lochem (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel Zwiepseweg [huisnummer] te Lochem de bestemming ‘agrarisch gebied met landschappelijke waarde (AL)’. In geschil is of de onderhavige bosaanplant in strijd is met deze bestemming.
2.3. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden binnen de op de plankaart als zodanig bestemde en begrensde gronden bestemd voor agrarische doeleinden en voor het behoud en herstel van de aldaar voorkomende landschappelijke waarden.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften vormt het agrarisch grondgebruik de belangrijkste functie. Voorts vermeldt deze bepaling – voor zover hier van belang – dat de visuele waarde van deze gebieden tot uitdrukking komt doordat de agrarische gronden worden onderbroken en afgewisseld door een diversiteit aan begroeiing, hetgeen een menging van verschillen in ruimte, maat, oriëntatie en begrenzing tot gevolg heeft. De elementen welke hier in hoofdzaak de landschappelijke waarde bepalen zijn de binnen het gebied voorkomende solitaire bomen, kleinere en grotere boomgroepen, bospercelen, houtwallen en laanbeplantingen.
Uit artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften volgt – samengevat en voor zover van belang – dat een verdere aantasting van de verschijningsvorm, welke mede door het uiteenlopende agrarische gebruik kan worden veroorzaakt, beperkt moet worden door een planologisch beleid dat is gericht op handhaving of versterking van de landschappelijke waarde, welke gevormd wordt door de in lid 2 genoemde elementen.
Op grond van artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften stelt de gemeente een landschapsbeleidsplan vast.
2.4. Onder verwijzing naar de toelichting bij het bestemmingsplan, alsmede naar het landschapsbeleidsplan, dat in 1992 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Lochem is vastgesteld, stelt verweerder zich op het standpunt dat de gehele bosaanplant van 1,64 ha past in een kampenlandschap. Eiseres is daarentegen van mening dat indien de gehele bosaanplant zou zijn gelegen in een kampenlandschap – hetgeen eiseres overigens betwist – dit in strijd is met het bestemmingsplan en het landschapsbeleidsplan, aangezien de bosaanplant, direct grenzend aan een essenlandschap, het zicht op de stuwwal in ernstige mate verstoort.
2.5. De rechtbank stelt hieromtrent allereerst vast dat uit de tot de gedingstukken behorende beplantingskaart blijkt dat op het totale perceel van 5,2 ha de totale bosaanplant van 1,64 ha is verspreid over vijf beplantingsvlakken. Deze bosbeplantingsvlakken zijn zodanig gesitueerd dat in zuidelijke richting vanaf de Zwiepseweg richting Hangzolder meerdere open ruimten blijven bestaan.
De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder bij beantwoording van de vraag of deze bosaanplant past in een kampenlandschap mede betekenis heeft mogen toekennen aan de toelichting bij het bestemmingsplan, alsmede aan het landschapsbeleidsplan. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan volgt dat in een kampenlandschap een van de hoofdbeelddragers loofhoutbos is en een aanvullende beelddrager naaldhoutbos. In het landschapsbeleidsplan wordt benadrukt dat in kampenlandschappen het contrast ten opzichte van andere landschapstypen door middel van verdichting met karakteristieke landschapselementen moet worden versterkt. Verweerder heeft verder nog gewezen op een passage in het landschapsbeleidsplan waarin wordt aangegeven dat in het kampengebied rond Zwiep veel beplantingselementen geïsoleerd zijn komen te liggen en door versterking van de landschapsstructuur bosjes weer met elkaar verbonden kunnen worden. Ten slotte
vermeldt het landschapsbeleidsplan dat aangeplante bosjes (kleiner dan 5 ha) op overhoeken en kleine percelen behoren tot het gewenste eindbeeld in een kampenlandschap.
2.6. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank verweerder volgen in zijn standpunt dat de
onderhavige verspreide aanplant van bosjes past in een kampenlandschap. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de bosaanplant zou grenzen aan een essenlandschap niet met zich brengt, anders dan eiseres heeft betoogd, dat de bijzondere eisen die voor een essenlandschap gelden ook van toepassing zijn op het kampenlandschap dat aangrenzend is. Dit zou namelijk het onderscheid naar landschapstypen en de daarbij behorende eisen illusoir maken. Deze grief van eiseres faalt derhalve.
2.7. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld in welk landschapstype of in welke landschapstypen de onderhavige bosaanplant is gelegen.
2.8. Niet in geschil is en ook de rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat uit de uitvergroting van de overzichtskaart bij de toelichting van het bestemmingsplan (figuur 4), bezien in samenhang met voormelde beplantingskaart, blijkt dat een deel van de bosaanplant, te weten een deel van beplantingsvlak 2, in een essenlandschap valt. Voorts is niet in geschil en heeft de rechtbank ter zitting vastgesteld dat uit een uitvergroting van de overzichtskaart bij het landschapsbeleidsplan (figuur 10), bezien in samenhang met de beplantingskaart, blijkt dat de gehele bosaanplant in een kampenlandschap is gelegen.
Ter zitting is komen vast te staan dat de commissie bezwaarschriften tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase uitsluitend de beschikking heeft gehad over en kennis heeft genomen van de uitvergroting van de overzichtskaart bij het landschapsbeleidsplan (figuur 10), waarbij zij in de vooronderstelling verkeerde, zo blijkt uit haar advies, dat het een uitvergroting van de overzichtskaart bij de toelichting van het bestemmingsplan (figuur 4) betrof.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de commissie bezwaarschriften haar advies derhalve niet op volledige en juiste informatie gebaseerd, zodat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding ontbeert en bovendien niet berust op een deugdelijke motivering.
2.9. De rechtbank merkt nog op dat de figuren 4 en 10 – afgezien van de betrekkelijk geringe afwijking ten aanzien van de bosaanplant in beplantingsvlak 2 – onderling meerdere duidelijke verschillen vertonen in de ligging van de grenslijnen die de verschillende landschapstypen markeren, zodat, anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, geen sprake kan zijn van een grove schets in figuur 4 die in figuur 10 een gedetailleerde invulling heeft gekregen.
Ten slotte merkt de rechtbank in dit verband op dat zowel de plantoelichting als het landschapsbeleidsplan geen onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan, zodat figuur 4 noch figuur 10 bindende kracht heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder dan ook niet zonder meer worden gevolgd in zijn stelling dat de overzichtskaart bij het landschapsbeleidsplan bepalend is.
2.10. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.8. dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het betreden besluit zal derhalve worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen.
2.11. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast de gemeente Lochem het betaalde griffierecht van € 281,-- aan eiseres te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. L.J. Bosch en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.