RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580128-07
Uitspraak d.d.: 4 december 2007
na aanhouding verschenen/ oip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1962],
wonende te [adres en plaats],
thans gedetineerd in P.I. Vught.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 november 2007.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 november 2007 op grond van artikel 314a Wetboek van Strafvordering is aangepast is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2007 tot en met 6 maart 2007 te
Hengelo, gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
[zoon 1] (geboren [1995], verdachtes zoon) van het leven
heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die
[zoon 1] een (grote) hoeveelheid slaapmiddel(len) en/of een
(grote) hoeveelheid Oxazepam en/of Temazepam en/of een (grote) hoeveelheid
Actrapid en/of Mixtard (insuline), althans een of meer (andere)
levensbedreigende en/of dodelijke stoffen toegediend, althans een dodelijke
combinatie van voornoemde en/of andere stoffen toegediend en/of/althans
heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) een of
meer (andere) handelingen bij/in/aan het lichaam van die [zoon 1]
verricht,
tengevolge waarvan voornoemde [zoon 1] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2007 tot en met 6 maart 2007 te
Hengelo, gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
[zoon 2] (geboren [1998], verdachtes zoon) van het leven
heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die
[zoon 2] een (grote) hoeveelheid slaapmiddel(len) en/of een (grote)
hoeveelheid Oxazepam en/of Temazepam en/of een (grote) hoeveelheid Actrapid
en/of Mixtard (insuline), althans een of meer (andere) levensbedreigende
en/of dodelijke stoffen toegediend, althans een dodelijke combinatie van
voornoemde en/of andere stoffen toegediend, en/of/althans heeft/hebben hij,
verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) een of meer (andere)
handelingen bij/in/aan het lichaam van die [zoon 2] verricht,
tengevolge waarvan voornoemde [zoon 2] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij in de periode van 03 maart 2007 tot en met 6 maart 2007 te Hengelo,
gemeente Bronckhorst opzettelijk het leven van [echtgenote], op haar verzoek, althans op haar uitdrukkelijk en ernstig verlangen,
heeft beëindigd, immers heeft hij, verdachte, die [echtgenote] een (grote)
hoeveelheid slaapmiddel(len) en/of een (grote) hoeveelheid Oxazepam en/of
Temazepam en/of een (grote) hoeveelheid Actrapid en/of Mixtard (insuline),
althans een of meer (andere) levensbedreigende en/of dodelijke stoffen
toegediend, althans een dodelijke combinatie van voornoemde en/of andere
stoffen toegediend, tengevolge waarvan voornoemde [echtgenote] is overleden;
art 293 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2007 tot en met 6 maart 2007 te
Hengelo, gemeente Bronckhorst, opzettelijk [echtgenote]
behulpzaam is geweest bij zelfdoding en/of de middelen daartoe heeft
verschaft, immers heeft hij, verdachte, die [echtgenote]
een (grote) hoeveelheid slaapmiddel(len) en/of een (grote) hoeveelheid
Oxazepam en/of Temazepam en/of een (grote) hoeveelheid Actrapid en/of Mixtard
(insuline), althans een of meer (andere) levensbedreigende en/of dodelijke
stoffen, althans een dodelijke combinatie van voornoemde en/of andere stoffen
toegediend en/of laten toedienen en/of haar de gelegenheid verschaft om zich
([echtgenote]) voornoemde stoffen toe te dienen;
art 294 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Op 6 maart 2007 worden in perceel [adres en plaats] de lichamen aangetroffen van [echtgenote] en haar kinderen, [zoon 1] en [zoon 2]
(dossierpagina 142-147).
Uit het door het NFI verrichte pathologisch en toxicologisch onderzoek (bijlagen 6-9)
blijkt dat zij overleden zijn ten gevolge van toediening van een hoeveelheid Oxazepam en/of Temazepam en/of insuline.
Verdachte heeft tegenover de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 20 november 2007 verklaard dat hij en zijn vrouw alvorens de hand aan zichzelf te slaan hun kinderen om het leven hebben gebracht.
Vrijspraak van het onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde, de opzettelijke levensbeëindiging van [echtgenote] op haar uitdrukkelijke verzoek.
De raadsman heeft betwist dat verdachte het leven van [echtgenote] op haar verzoek heeft beëindigd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de middelen die [echtgenote] tot zich heeft genomen en die de dood tot gevolg hebben gehad, door haar zelf zijn verzorgd en toegediend. Verdachte heeft hierin geen enkele bemoeienis gehad en er zijn ook geen bewijsmiddelen waaruit iets anders blijkt.
De rechtbank deelt de mening van het openbaar ministerie en de verdediging.
Zij acht niet bewezen dat verdachte opzettelijk het leven van [echtgenote] op haar verzoek, althans op haar uitdrukkelijk en ernstig verlangen, heeft beëindigd door het toedienen van slaapmiddelen, Oxazepam en Temazepam en insuline, tengevolge waarvan [echtgenote] is overleden. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen of aanwijzingen die erop wijzen dat verdachte bij dit feit uitvoeringshandelingen heeft verricht. Nu niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, behoort hij hiervan te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring geconcludeerd ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde, de hulp bij zelfdoding van [echtgenote].
De raadsman stelt ten aanzien van dit feit, dat [echtgenote] ook zonder de eventuele hulp van verdachte tot zelfdoding zou zijn overgegaan en refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie en de rechter-commissaris verklaard, zakelijk weergegeven:
- dat hij op zaterdagmorgen tussen 08.00 uur en 09.00 uur boodschappen heeft gedaan bij Albert Heijn en toen onder meer vla heeft gekocht (dossierpagina 67);
- de vla hadden wij verstopt in de koelkast omdat anders de kinderen ook vla hadden willen hebben (dossierpagina 70);
- lang voordat we naar boven gingen hadden we vla naar boven gebracht met de bedoeling dat deze wat kon opwarmen. We wilden niet het risico nemen dat we door de koude vla uit de koelkast misselijk zouden worden en naar het toilet moesten om over te geven. [echtgenote] nam de tabletten zo in, maar tussendoor nam ze ook wat vla, omdat het tussen haar tanden ging zitten (dossierpagina 52);
- dat hij telkens een huidplooi van een van [echtgenote]’s bovenbenen heeft vastgehouden toen zij zichzelf insuline in haar beide bovenbenen spoot (dossierpagina 53, 70).
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzettelijk [echtgenote] behulpzaam is geweest bij zelfdoding en/of middelen daartoe heeft verschaft door toediening en/of laten toedienen en/of haar gelegenheid heeft verschaft om zich genoemde middelen toe te dienen. De rechtbank is ervan overtuigd dat voornoemde handelingen van verdachte passen in het doel dat hij en zijn vrouw [echtgenote] op dat moment nastreefden, namelijk om met het hele gezin uit het leven stappen. In het dossier zijn echter geen bewijsmiddelen te vinden op grond waarvan de rechtbank bewezen kan achten, dat verdachte [echtgenote] de middelen heeft toegediend, heeft laten toedienen of haar de gelegenheid verschaft heeft om zich die stoffen toe te dienen. De rechtbank gaat ervan uit dat [echtgenote] zichzelf de middelen heeft toegediend en dat die haar dus niet (door verdachte) zijn toegediend en evenmin dat verdachte haar die middelen, zoals in de tenlastelegging is gesteld, heeft laten toedienen. De rechtbank houdt verdachte aan zijn verklaring dat hij een huidplooi bij zijn vrouw heeft vastgehouden, maar acht het vasthouden van een huidplooi en het kopen van vla, zowel afzonderlijk als tezamen genomen, niet een door de wetgever bedoelde vorm van hulp bij de zelfdoding van zijn echtgenote. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen onvoldoende zijn om aan te nemen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 3 subsidiair tenlastegelegde. Gelet op het vorenoverwogene behoort verdachte ook van dit onderdeel van feit 3 te worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de steller van de tenlastelegging bij het onder 3 subsidiair tenlastegelegde feit heeft verzuimd het element van de delictsomschrijving
“indien de zelfdoding volgt”, in de tenlastelegging op te nemen. Indien de rechtbank dit feit bewezen zou hebben geacht, had zij verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging omdat door deze omissie het onder 3 subsidiaire feit niet gekwalificeerd kan worden als strafbaar feit.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, te weten dat:
1.
hij in de periode van 3 maart 2007 tot en met 6 maart 2007 te [plaats, gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade
[zoon 1] (geboren [1995], verdachtes zoon) van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg die
[zoon 1] een hoeveelheid slaapmiddelen en een hoeveelheid Oxazepam en een hoeveelheid insuline toegediend, tengevolge waarvan voornoemde [zoon 1] is overleden;
hij in de periode van 3 maart 2007 tot en met 6 maart 2007 te [plaats, gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade
[zoon 2] (geboren [1998], verdachtes zoon) van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg die
[zoon 2] een hoeveelheid slaapmiddelen en een hoeveelheid Oxazepam en een hoeveelheid insuline toegediend, tengevolge waarvan voornoemde [zoon 2] is overleden.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1 en 2, telkens: Medeplegen van moord
Strafbaarheid van de verdachte
Beroep op psychische overmacht en verwerping daarvan
Namens verdachte is een beroep gedaan op psychische overmacht.
Daartoe is aangevoerd, dat verdachte onder druk heeft geleefd van zijn echtgenote, wat verdachte geen andere optie liet dan te kiezen voor de plannen van zijn vrouw.
Verdachte werd door haar op een zodanige manier beïnvloed, dat hij haar denkbeelden heeft overgenomen. Hij raakte in een situatie van volledige wilsonvrijheid, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet komen vast te staan dat sprake is (geweest) van psychische dwang waartegen weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk was, maar die redelijkerwijs niet kon worden gevergd.
De rechtbank is op grond van het volgende van oordeel dat zo’n situatie zich in dit geval niet voordeed.
Uit het dossier rijst enerzijds het beeld op van een huwelijks- en gezinsrelatie waarop de echtgenote van verdachte een stevig stempel drukte en waarin verdachte minder ruimte kreeg of genomen heeft dan naar algemene maatstaven wellicht wenselijk was.
Anderzijds komt uit de stukken naar voren, dat verdachte heel goed in staat was tot het nemen van eigen beslissingen en verantwoordelijkheden, ook ten opzichte van zijn echtgenote. Als één enkel pregnant voorbeeld, maar er zijn er meer in de stukken te vinden, noemt de rechtbank het feit dat verdachte naar eigen zeggen zijn echtgenote, toen zij eerder depressief was, van haar plan tot zelfmoord heeft afgepraat.
Verdachte heeft daarnaast verklaard dat ook hijzelf al langer aan zelfmoord dacht, al vanaf begin 2007, en dat gedwongen schuldsanering hun eer te na was.
Toen verdachte en zijn echtgenote eenmaal het besluit hadden genomen om aan hun leven en dat van de kinderen een eind te maken, heeft verdachte daaraan ten volle meegewerkt. Zo heeft hij er bijvoorbeeld voor gezorgd dat telefoons, sleutels en andere artikelen werden gedumpt en dat de auto elders werd weggezet, opdat zij niet voortijdig zouden worden gevonden.
Voorts is hij degene die is begonnen met het schrijven van de afscheidsbrief, maar ook heeft hij geholpen bij het fijnmaken van de slaappillen en de daadwerkelijke toediening daarvan aan de kinderen.
Aldus zijn er in de dagen voorafgaande aan dit drama talloze momenten geweest waarop verdachte actief heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van het samen met zijn echtgenote gestelde doel, terwijl hij zich op evenveel talloze momenten van (de uitvoering van) het plan tot moord respectievelijk zelfmoord had kunnen terugtrekken. Dat heeft hij niet alleen niet gedaan, maar hij heeft integendeel veel gedaan om het plan tot daadwerkelijke uitvoering te brengen.
Tenslotte merkt de rechtbank op, dat er ook in de na te melden rapportage van het Pieter Baan Centrum geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het bestaan van de bepleite strafuitsluitingsgrond.
Gelet op wat hiervoor werd overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verdachte leefde onder zodanige psychische dwang van zijn echtgenote, dat weerstand daartegen redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
Toerekeningsvatbaarheid van verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport, gedateerd 27 september 2007, opgemaakt door J.B. Seinen, psycholoog, en A.G.S. de Ranitz, psychiater, beiden vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht.
De deskundigen Seinen en De Ranitz verklaren - na verdachte onderzocht te hebben - in hun rapport, zakelijk weergegeven:
“Bij verdachte kon geen psychische stoornis worden vastgesteld. Op basis van de beschikbare informatie is het aannemelijk geworden dat verdachte zich ten tijde van de tenlastegelegde feiten in een crisissituatie bevond, echter niet goed valt te ontwarren in hoeverre binnen de delictssituatie gesproken moet worden van pathologie, dan wel van een door de omstandigheden ingegeven wanhoopsactie. Daar komt nog bij dat het een zaak betreft in de intieme gezinssfeer, waarbij van de betrokken personen, alleen verdachte onderzocht kon worden. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat de relatie tussen verdachte en zijn vrouw dusdanig van aard was dat de werking die hiervan uitging een invloedrijke factor geweest kan zijn bij het tot stand komen van de tenlastegelegde feiten. Dat hierbij de grens van de pathologie is overschreden, valt echter niet te onderbouwen.
Evenmin valt dan ook te onderbouwen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis zijner geestesvermogens. Wij concluderen derhalve dat de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, verdachte volledig kunnen worden toegerekend”.
Met deze conclusie van dit rapport, te weten: "Dat de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, verdachte volledig kunnen worden toegerekend”, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten en heeft gevorderd dat verdachte ter zake van, kort gezegd, de moord op zijn beide zonen en de hulp bij zelfdoding van zijn echtgenote wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte heeft gehandeld in psychische overmacht, wat tot straffeloosheid zou moeten leiden. Indien de rechtbank overweegt om toch straf op te leggen, aldus de raadsman, dan wordt verzocht ten voordele van verdachte rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van dit geval.
De rechtbank heeft voor wat betreft de strafoplegging het volgende gewogen.
Uit de inhoud van het dossier is duidelijk geworden dat verdachte en zijn echtgenote al enige tijd geen uitweg meer zagen uit hun hoog opgelopen schuldenpositie. In dat verband hebben zij, naar de rechtbank aanneemt, al eerder over zelfmoord gesproken.
Enkele dagen voorafgaand aan het weekeinde van 3 en 4 maart 2007 ontvingen zij een dagvaarding namens één van de schuldeisers waarin een substantieel bedrag werd gevorderd.
Dat was de directe aanleiding voor hun beslissing om in het eerste weekeinde van maart samen een eind aan hun leven te maken en hun kinderen mee de dood in te nemen.
Dit feitencomplex is niet vergelijkbaar met andere aan de rechtbank bekende strafzaken, nu verdachte steeds heeft verklaard dat het motief voor het mede doden van de beide kinderen er in was gelegen hen de schande van een gedwongen schuldsanering te besparen en hen tevens niet alleen, zonder hun ouders, in de wereld achter te laten. Aldus heeft verdachte naar eigen zeggen met zijn daad het welzijn van de kinderen op het oog gehad.
De rechtbank is er voorts van overtuigd dat het steeds verdachtes bedoeling is geweest om samen met zijn gezin te sterven. Het feit dat hij dit drama heeft overleefd zal, naast het verlies van zijn allernaasten, de rest van zijn leven een bijna niet voor te stellen zware psychische last zijn.
Toch is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden niet kunnen bijdragen aan strafvermindering.
In deze zaak is immers aan twee kinderen het leven benomen. Jonge kinderen, die in dit leven nog alle mogelijkheden hadden en die blijkens de over hen afgelegde verklaringen vrolijke, gelukkige en perspectiefrijke jochies waren. Jonge kinderen, die het vertrouwen mochten hebben dat zij bij uitstek in hun gezin, bij hun ouders, veilig waren. Kinderen ook, die niet hebben gevraagd om de problemen die in dit gezin speelden en al helemaal niet om de oplossing die hun ouders voor dat probleem hadden bedacht.
Veeleer had het verdachte en zijn echtgenote gesierd als zij de ontstane problemen, die immers door henzelf in het leven waren geroepen, recht in de ogen hadden gekeken en met voortvarendheid het hoofd hadden geboden, ook als dat binnen de kleine gemeenschap waarin zij woonden tot de door hen gevreesde hoon en schande zou hebben geleid.
Daarbij wil de rechtbank niet lichtvaardig voorbijgaan aan de benarde situatie die geldnood met zich kan brengen, maar wil zij ook benadrukken dat een oplossing zoals die hier ten aanzien van de kinderen is gekozen, op geen enkele manier te rechtvaardigen is.
De rechtbank heeft oog gehad voor de rol van de echtgenote van verdachte in dit drama en ook voor de omstandigheid dat verdachte wellicht in zekere mate onder haar invloed heeft gestaan. Anderzijds komt uit het dossier ook naar voren, zoals hiervoor al is overwogen, dat verdachte in hun onderlinge verhouding wel degelijk in staat was ook zijn eigen standpunten naar voren te brengen en daaraan vast te houden. Als voorbeeld noemt de rechtbank hier het feit dat verdachte zijn echtgenote in de fatale nacht heeft gezegd dat hij niet wilde dat het levenseinde van de kinderen zou worden bespoedigd door hen met een kussen te verstikken.
Tegen de achtergrond van de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat niet anders dan een zeer lange gevangenisstraf kan en moet worden opgelegd. Enerzijds uit speciaal-preventief oogpunt, dat wil zeggen de bestraffing van deze verdachte, maar anderzijds ook als signaal aan de samenleving dat voor daden zoals deze geen enkel begrip past.
Nu de rechtbank komt tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde feit ten aanzien van verdachtes echtgenote, zal een gevangenisstraf van een enigszins kortere duur worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57 en 289.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaar.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. De Bie, voorzitter, mr. Van der Hooft en mr. Roessingh, rechters, in tegenwoordigheid van Beers-de Badts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 december 2007.