ECLI:NL:RBZUT:2007:BB9137

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-460513-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Hemrica
  • A. Hödl
  • J. Tas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige zoon door vader met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 30 november 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige zoon. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 1991 tot en met 22 juli 1994 seksuele handelingen heeft gepleegd met zijn zoon, die toen nog geen 12 jaar oud was. Daarnaast is bewezen dat de verdachte in de periode van 13 juni 1990 tot en met 22 juli 1998 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige kind.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en geloofwaardig beoordeeld. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij seksuele handelingen heeft gepleegd, maar kon zich niet alle details herinneren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van zijn positie als vader en dat de gedragingen een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verantwoordelijkheid die de verdachte neemt voor zijn gedrag en de therapie die hij heeft gevolgd ter voorkoming van recidive.

De rechtbank heeft de strafmaat gematigd ten opzichte van de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 18 maanden had gevorderd. De rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is, maar dat er ook ruimte was voor een voorwaardelijk deel van de straf, gezien de omstandigheden van de zaak. De verdachte is niet eerder veroordeeld en er is een lage kans op recidive vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460513-06
Uitspraak d.d.: 30 november 2007
tegenspraak/dnip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
wonende te [postcode woonplaats, adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 november 2007.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijstippen in of omstreeks de periode van 1 december 1991
tot en met 22 juli 1994, te Harderwijk en/of te Ermelo en/of te Putten en/of
te Slijk-Ewijk, met [naam slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, zoon, geboren op
[datum] 1982), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een
of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en)
uit (omschrijving);
art 244 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juli 1994 tot
en met 22 juli 1998 te Harderwijk en/of te Ermelo en/of te Putten en/of te
Slijk-Ewijk, met [naam slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, zoon, geboren op [datum] 1982), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit (omschrijving);
art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 juni 1990 tot
en met 22 juli 1998, te Harderwijk en/of te Ermelo en/of te Putten en/of te
Slijk-Ewijk, althans in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn
minderjarige kind [naam slachtoffer], geboren op [datum] 1982, bestaande die
ontucht hierin dat hij, verdachte, (omschrijving);
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan. Niet is bewezen dat in de periode na 23 juli 1994 misbruik heeft plaatsgevonden. Verdachte zal daarom van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken
Overwegingen inzake het bewijs
1. Onder feit 1 is – kort gezegd – ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 1 december 1991 tot en met 22 juli 1994 seksuele handelingen heeft gepleegd met zijn zoon, [naam slachtoffer], die toen nog geen twaalf jaar was. Onder feit 2 zijn dezelfde seksuele handelingen ten laste gelegd verricht in de periode van 23 juli 1994 tot en met 22 juli 1998 terwijl het slachtoffer nog geen 16 jaar was. Onder feit 3 is ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 13 juni 1990 tot en met 22 juli 1998 ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd.
2. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3. De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit aangevoerd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte seksuele handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer. Verdachte ontkent echter dat hij zijn penis in de anus en in de mond van het slachtoffer heeft gebracht, zodat hij van deze onderdelen dient te worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de periode waarin de handelingen hebben plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft verklaard dat het incident op de camping te Slijk-Ewijk de laatste is geweest, terwijl verdachte heeft verklaard dat de seksuele handelingen toen zijn begonnen.
4. [voornaam slachtoffer] heeft gedetailleerd verklaard dat verdachte seksuele handelingen bij hem verrichtte in het bos nabij [naam hotel] te Ermelo en dat zijn vader toen in de [adres] in Harderwijk woonde. De seksuele handelingen hebben drie à vier jaren geduurd. Daarnaast heeft hij verklaard over seksuele handelingen in de schuur achter de woning van verdachte aan de [adres] te Harderwijk. Ten slotte heeft het slachtoffer over gebeurtenissen op de camping te Slijk-Ewijk verklaard en dat dat de laatste keer is geweest en dat hij toen ongeveer twaalf jaar was.
5. Verdachte heeft bekend dat hij in voormeld bos en op voormelde camping seksuele handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer. Verdachte kan zich de seksuele handelingen in de schuur achter zijn woning aan de [adres] niet meer herinneren, maar heeft deze niet heeft ontkend .
Op de camping zou volgens verdachte het misbruik zijn begonnen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij foto’s van die periode heeft nagekeken en dat daarop de datum 15 juli 1993 is vermeld.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het misbruik 3 of 4 jaar heeft geduurd.
6. De rechtbank acht de verklaringen van [voornaam slachtoffer], die consistent en gedetailleerd zijn, geloofwaardig. Nu uit de GBA-gegevens blijkt dat verdachte van 7 december 1987 tot 15 januari 1993 op de [adres] in Harderwijk stond ingeschreven, gaat de rechtbank er, gelet op de verklaring van [voornaam slachtoffer], van uit dat het misbruik is gestart vóór 15 januari 1993. Dit betekent eveneens dat, nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de foto’s van de camping te Slijk-Ewijk 15 juli 1993 dateren, het misbruik hier niet voor de eerste keer kán hebben plaatsgevonden. Omdat het slachtoffer heeft verklaard dat na de gebeurtenissen op de camping te Slijk-Ewijk het misbruik is gestopt, zal de rechtbank de tenlastgelegde periode beperken tot de periode vóór 1 januari 1994.
7. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de strafbare feiten zoals tenlastegelegd onder feit 1, hebben plaatsgevonden in de periode tussen 1 december 1991 tot en met 1 januari 1994, en, voor wat betreft het onder feit 3 tenlastegelegde tussen 13 juni 1990 tot en met 1 januari 1994.
Voorts is niet bewezen dat in de periode na 23 juli 1994 misbruik heeft plaatsgevonden. Verdachte zal daarom van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
8. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zijn penis in de anus van het slachtoffer heeft gebracht, nu uit de verklaringen van het slachtoffer hiervan niet blijkt. Wel is op basis van de verklaringen van zowel het slachtoffer als van verdachte bewezen dat verdachte zijn penis tegen de anus van het slachtoffer heeft gebracht. Eveneens is, gelet op de verklaringen hieromtrent van het slachtoffer, bewezen dat verdachte zijn penis in de mond van het slachtoffer heeft gebracht.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in de periode van 1 december 1991 tot en met 1 januari 1994, te Harderwijk en/of te Ermelo en/of te Putten en/of te Slijk-Ewijk, met [naam slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, zoon, geboren op [datum] 1982, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden (omschrijving);
3.
hij in de periode van 13 juni 1990 tot en met 1 januari 1994, te Harderwijk en/of te Ermelo en/of te Putten en/of te Slijk-Ewijk, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kind [naam slachtoffer], geboren op [datum] 1982, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, (omschrijving);
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1 Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Feit 3 Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging heeft een werkstraf bepleit.
2. Bij de oplegging van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft meerdere jaren zijn zoon, die toen nog geen 12 jaar oud was, seksueel misbruikt. Hij heeft daarmee tevens ernstig misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als vader op het slachtoffer had en hij heeft het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had geschonden. De gedragingen vormen een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat de gedragingen voor het slachtoffer nadelige psychische gevolgen hebben gehad en nog altijd hebben, is gebleken uit de door het slachtoffer opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring. De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
3. De rechtbank houdt anderzijds rekening met het feit dat, zoals blijkt uit het rapport van de reclassering d.d. 27 december 2006, verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Ook ter zitting heeft verdachte van deze houding blijk gegeven, waarbij hij tevens heeft verklaard therapie te hebben gevolgd, onder meer ter voorkoming van recidive. Uit voormeld rapport blijkt eveneens dat de kans op recidive laag wordt ingeschat.
Verder is ter zitting door verdachte verklaard dat het slachtoffer inmiddels met verdachte het contact probeert te herstellen en dat contacten ook daadwerkelijk plaatsvinden.
4. Voorts wordt in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld, derhalve ook niet in de periode tussen 1994 en heden.
5. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf uit oogpunt van vergelding en normhandhaving geïndiceerd is. In de omstandigheden ziet de rechtbank evenwel aanleiding de door de officier van justitie geëiste straf te matigen, in die zin dat een kortere vrijheidsstraf dan geëist zal worden opgelegd. De rechtbank zal de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren. Een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt geïndiceerd geacht teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 55, 244 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Hemrica, voorzitter, Hödl en Tas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2007.
Mr. Tas is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.